vrijdag 9 december 2022

Het al te menselijke samenzweringsdenken

(Doorbraak, 26 november 2022) “U bent een samenzweringsdenker!” Als u dat nog niet tegengeworpen is, hebt u waarschijnlijk nog niet veel gezegd dat boven het maaiveld uittorent. Het is tegenwoordig het standaard-antwoord op elke aanwijzing van een breder plan of intentie achter een vastgestelde bezigheid. Maar samenzweringsdenkers hebben hun antwoord op dat verwijt: “Vooral handlangers van de samenzwering roepen dat luidkeels om elke bevraging van hun opdrachtgevers te beletten.” Of met andere woorden: “U bent zélf deel van de samenzwering!” Alleszins, de neiging om achter alles een intentie te zien, zit in de mens ingebakken. Ze had namelijk een evolutionair voordeel, zodat mensen die ze niet hadden, zijn weggeselecteerd. Ze is een bijzonder geval van het bredere verschijnsel patroonherkenning. Patroonherkenning Een belangrijk evolutionair voordeel dat de mensheid in moeilijke tijden heeft doen overleven, is het vermogen tot patroonherkenning. Dat geritsel in het struikgewas, dat zijn niet zomaar geluidsignalen, dat is een herkenbaar patroon: een tijger klaar om zijn prooi te bespringen. Ook wie gealarmeerd was, had nog een grote kans om als ontbijt te eindigen, maar had toch een betere kans om te overleven en zich voort te planten dan zijn nietsvermoedende medemens. Na enige generaties bleven in de prille mensheid alleen de patroonherkenners over. Over dat onderwerp en zijn actuele toepassingen is een boek geschreven: Laat u niets wijsmaken! Patroonherkenning en het spoelen van uw hersenen, door de Gentse natuurkundige en fotograaf Koen Van de moortel. Dat boek komt op dreef met tal van voorbeelden van patroonherkenning uit de wis- en natuurkunde en de biologie, en met praktische tips om patronen te zien die niet meteen opvallen. Aldus bijvoorbeeld: ‘Een ander standpunt of een zekere afstand, letterlijk of figuurlijk, helpt ook dikwijls om patronen te herkennen. Wat je bv. van op de grond helemaal niet ziet omdat je er middenin zit, kan vanuit de lucht zonder moeite opvallen.’ (p.27) Dat klinkt wellicht wat vanzelfsprekend, maar ontelbaar zijn de verhitte discussies die door een wat bredere blik, wat meer besef van de grotere verbanden, ontgift zouden worden. Scheermes De auteur besteedt echter ook aandacht aan de feilbaarheid van ons vermogen tot patroonherkenning, namelijk doordat een verzameling gegevens vaak in meerdere patronen past. Aldus lijkt de rij 1, 1, 2… het begin te zijn van de bekende Fibonacci-rij: z=x+y, dus 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13…, want 1+1=2, 1+2=3, 2+3=5, 3+5=8. Maar het zou evengoed een andere rij kunnen worden, bv. y=x+p waarbij p=0,1,2,3…: na 1 komt dan 1+0=1, dan 1+1=2 (tot dusver alles hetzelfde, maar…), dan 2+2=4, dan 4+3=7, dan 7+4=11. Achter een patroon kunnen soms meerdere verklarende wetmatigheden schuilgaan. Proberen we dat eens in begrijpbaar-wiskundige termen uit te drukken. Twee punten in het vlak kunnen altijd verbonden worden door een rechte, die we rekenkundig kunnen weergeven door een eerstegraadsvergelijking. Drie punten kunnen niet altijd verbonden worden door een rechte, wel door een eenvoudige kromme, de parabool, die we rekenkundig kunnen uitdrukken door een tweedegraadsvergelijking. Vier punten vergen al een ingewikkelder kromme, uit te drukken door een derdegraadsvergelijking. En zo verder. Maar. De twee punten die op zijn eenvoudigst door een rechte kunnen verbonden worden, worden ook via talloze overbodige maar volmaakt mogelijke parabolen verbonden. En de vier punten die allevier aan dezelfde derdegraadsvergelijking voldoen, gehoorzamen ook aan oneindig vele vierde-, vijfde- en hogeregraadsvergelijkingen. Het verklaringsmodel achter een verschijnsel heeft een minimale complexiteit beneden dewelke je geen verklaring meer hebt, maar heeft ettelijke mogelijke verklaringen met een hogere complexiteit. Daarin kan sprake zijn van één of meerdere factoren die je niet strikt nodig hebt om tot een redelijk begrip ervan te komen, maar die er nu eenmaal zijn. Het methodologisch beginsel bekend als het “scheermes van Occam” leert ons dan om de eenvoudigste verklaring te kiezen, degene die het minste factoren veronderstelt: entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem, “de zijnden moeten niet voorbij het noodzakelijke vermenigvuldigd worden”. Maar dat is eigenlijk slechts een ezelsbruggetje, een praktische vuistregel, meer niet; geen ijzeren wet, geen natuurnoodzaak. Het is best mogelijk dat een bepaalde samenloop van bekende factoren ook nog een onbekende en niet-noodzakelijke factor herbergt, die op termijn voor een ander dan het voorziene verloop zorgt. Samenzweringsdenken Daar zie je de kiem van een bekend probleem dat het zwakke punt vormt in ons vermogen tot patroonherkenning: samenzweringsdenken. Wat je ziet is vatbaar voor meerdere verklaringen, soms ingewikkelde waarin meerdere factoren op elkaar inspelen, maar ook dramatisch eenvoudige. Het type dwaaltoepassing van de patroonherkenning dat we samenzweringsdenken noemen, draait om de vraag of er al dan niet een opzet in het spel is. Soms is er niets anders dat een vreemde samenloop van omstandigheden verklaart, dan het toeval. Men kan dat toeval dan tot een quasi-religieus wezen verpersoonlijken, bijvoorbeeld het Noodlot of de Schikgodinnen. Men kan elke gebeurtenis verpersoonlijken, bijvoorbeeld het dondert “omdat” Iupiter tonat, “de Dondergod dondert”. Voor primitieve mensen maakt dat het leven draaglijker: wat je ook overkomt, het gebeurt altijd omdat er een wil achter zat. Een bijzonder geval daarvan is de retributieve karma-leer uit India. Alles wat je aan goeds of slechts overkomt, is uiteindelijk veroorzaakt door jouw eigen wil, namelijk als beloning of straf voor je eigen goede of kwade daden. Toen je zoveel levens terug een vis die op het droge was terechtgekomen, uitlachte en met je stok een dreun op zijn kop gaf, koos je voor de hoofdpijn die je nu treft (om een voorbeeld uit het eigen leven van de Boeddha te geven). Alleszins, niets is nog onschuldig, alles is deel van een kosmische goed/kwaad-rekening. Skeptici zullen dat doorttrekken tot het inzicht dat godsdienst zelf een uit zijn voege gegroeide samenzweringstheorie is: “Er is een wereld, dus die moet gewild geweest zijn. Achter de schepping moet een Schepper zitten.” Ja, dat komt ervan, van overal complotten te zien. Wie heeft er belang bij? Maar terug naar het dagelijks leven. Nog zo’n vuistregel is dat als iets onaangenaams één keer gebeurt, het dan toeval zal zijn; twee keer, misschien ook nog; maar drie keer wijst zeker op een opzet vanwege de vijand. Als je die regel volgt, zullen tegenmaatregelen vaak verloren moeite zijn, maar soms niet. Tijgers die je vanuit het struikgewas beloeren, bestaan nu eenmaal, en tegenmaatregelen zullen vaak overbodig zijn, maar worden verantwoord door die ene keer dat ze je leven redden. Als je nog meer wil begrijpen dan dat jou überhaupt iets aangedaan wordt, namelijk wie het is die je dat aandoet, dan heb je nog zo’n vuistregel: cui prodest? Wie heeft er belang bij? In detectiveverhalen is dat doorgaans de sleutel tot de oplossing, maar ja, die zijn dan ook geschreven met een lezerspubliek van patroonherkenners in gedachten. (In zulk verhaal zal ook de voorspelling door een waarzegger altijd op een of andere, hoewel niet noodzakelijk de voor de hand liggende, manier bewaarheid worden.) Maar in de werkelijkheid gebeurt het vaak dat iets gebeurt dat door niemand beraamd is, maar dat door één betrokkende als een gouden kans herkend en post factum in zijn voordeel gedraaid wordt. Vandaar één van de bekendste samenzweringstheorieën: in de Eerste Wereldoorlog kochten alle strijdende partijen wapens van bedrijven die via hun aandeelhouders grotendeels in Joodse handen waren, “dus” dan wees dat op een Joodse hand achter de oorlog. Sterker, als in 1917 het Britse wereldrijk aan de zionistische beweging de schepping van een Joods tehuis in Palestina beloofde, dit wegens de oorlogsberekening dat de Amerikaanse Joden zo van het pro-Duitse in het pro-Britse kamp konden gebracht worden en de VS de oorlog in zouden loodsen, dan wees dit op het schaamteloos Joodse belang achter die hele oorlog. Nee! Dan wees dit alleen op de wendbaarheid van verschillende betrokken partijen: zij grepen hun kans wanneer die zich voordeed. In het algemeen overschatten samenzweringsdenkers de almacht en vooruitziendheid van de betrokken partijen schromelijk. En onderschatten zij de vele zwakke plekken in hun samenzweringsconstructie. Of het nu de enscenering van de maanlanding op een filmset is, of de “inside job” achter 9/11: daar waren noodwendig talloze mensen bij betrokken. Die zouden dus allemaal al die decennia hun mond gehouden hebben? Geen geval van chantage van de ene tegen de andere om het geheim te onthullen, geen mededader die zijn geweten verlicht door op zijn sterfbed een bekentenis te doen, geen rondslingerende brief met de ware toedracht, al die tijd bij al die mensen? Een beetje kennis van de menselijke natuur pleit tegen zulke Volmaakte Misdaad. Dus ja, samenzweringen bestaan, maar zijn betrekkelijk zeldzaam. Daarom moet men ze niet overhaast veronderstellen, maar pas aannemen in functie van ernstig bewijsmateriaal. Koen Van de moortel: Laat u niets wijsmaken! Patroonherkenning en het spoelen van uw hersenen, Gent 2020, 238 pp, ISBN 978-90-804099-0-3, 27 €. Alleen verkrijgbaar bij de auteur: koen@astrovdm.com of www.lerenisplezant.be.)

maandag 14 november 2022

Ulrich Libbrechts allerlaatste woorden

Boekbespreking (Doorbraak, 13 november 2022) In 2008 richtte de gemeente Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen een huldefeest voor Ulrich Libbrecht (1928-2017) in ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag. De emeritus sinologieprofessor en stichter van de School voor Comparatieve Filosofie Antwerpen (met filiaal te Utrecht) stelde er zijn jongste en bedoeld laatste boek voor: Met dank aan het leven. Ik kocht er een voor mijn moeder, eveneens van bouwjaar 1928 (deze zomer op haar 93 gestorven) en zij vond het prachtig. Maar een afscheidswerk werd het niet: er zouden vóór zijn heengaan nog zes boeken volgen. En nu, vijf jaar na zijn heengaan, nog een: Mijmeringen in de Schaduw. Laatste Geschriften. Het gaat wel degelijk om mijmeringen: oeverloze meditaties over allerlei onderwerpen. Maar elk op zich zijn ze wel pakkend. Cursiefjes en essays behandelen technische onderwerpen zoals het opzet van zijn eigen hoofdwerk, het vierdelige Comparatieve Filosofie; of het verschil tussen de groots georganiseerde maar minder populaire wijsbegeerte van Arthur Schopenhauer, tevens één van de eerste echte kenners van de Aziatische denkscholen, en de al te losse fragmenten van de gekwelde “wijsgeer met de hamer”, Friedrich Nietsche, een dilettant op dat gebied. Of over de bevruchting van zijn eigen ecologisch engagement (als stichter van De Wielewaal) door de daoïstische wijsbegeerte. Libbrecht was meer dan gedacht betrokken in de hedendaagse wijsgerige debatten. Hij was bijvoorbeeld een wakker hekelaar van de postmoderne golf in het Westerse denken. Ik hoor het hem in de jaren 1980 nog schamperen: “Heel Leuven deconstrueert.” En in dit boek vinden we die kritiek terug: “Aan de postmodernistische schervenfilosofie kan niemand een bruikbare levensfilosofie ontlenen”. (p.128) Terwijl westerse denkers enerzijds steeds meer de andere denktradities ontdekken, verwijderen ze zich anderzijds steeds verder van het Algemeen Menselijk Patroon (term van de Nederlandse historicus Jan Romein) om in de bij uitstek westerse gekunstelde rariteiten van het postmodernisme en nu van het woke-denken te vervallen. Maar anderzijds zijn er overpeinzingen over het leven en over de loop van zijn eigen leven. Titels en maximen zijn vaak in het Latijn. Ik herinner me zijn emeritaatszitting in 1993, waar zijn jongere collega Urbain Vermeulen van Arabistiek de laudatio hield: “U spreekt geen Arabisch en ik spreek geen Chinees, maar we houden allebei van het Latijn”— waarop hij een lang Latijns citaat debiteerde, dat Libbrecht vlot mee kon opzeggen. Erg roerend-persoonlijk maar tevens realistisch is zijn mijmering Quoniam advesperascit, “omdat het avond wordt” (p.138-139). Hij spreekt er zijn afgunst uit op die denkers en geleerden die van jongs af in een intellectueel stimulerend milieu opgegroeid zijn. Zijn vader liet hem als primus in de boerenschool uiteindelijk Grieks-Latijnse doen, wat toen als voorbereiding op het seminarie gold: “Ik voel een late pijn wanneer ik aan mijn hoge ouderdom bedenk hoe het had kunnen zijn als de omstandigheden mij gunstig gezind waren geweest, maar wellicht is dat alleen maar hoogmoed en wrok omdat ik niet het gevoel heb dat ik geslaagd ben.” Twijfelen aan het eigen levenswerk, en dan nog eens twijfelen aan het recht om te twijfelen. Net als tijdens de laatste rede die ik van hem hoorde, tijdens een huldezitting in het Oudenaards stadhuis, was hij zich scherp bewust van zijn vergankelijkheid en gering belang: “Misschien is de mens nu eenmaal een wezen om na het de mortuis nihil nisi bene [van de doden niets dan goeds] zo snel mogelijk te vergeten.” Zo hadden wij het nog niet bekeken. Wij zullen onze thesispromotor alvast niet vergeten. Hij heeft wellicht geen Nobelprijs gekregen, maar hij heeft zijn stempel zeker gedrukt op zijn favoriete vakgebied, de Vergelijkende Wijsbegeerte. Met name zijn wetenschappelijke vorming (hij was eerst wiskundeleraar, en zijn doctoraat ging dan ook over het hoogtepunt van de Chinese wiskunde in de Song-periode, ca. 12de eeuw) behoedde hem voor de softe praatjes en vrije associatie die daar zo welig tieren, zodat hij een structurele basis schiep waarop anderen sindsdien voortbouwen. Op dat vlak blijft zijn naam in steen gebeiteld. En niet iedereen krijgt een wandelpad naar zich genoemd, de Ulrich Libbrecht-wandeling in en rond Kluisbergen, gepunctueerd door opschriften met zijn eigen diepzinnige vondsten, genre: “De weg is wijzer dan de wegwijzer.” Dit boek bevat dan ook evengoed cursiefjes van een positievere strekking waarin hij juist zijn dankbaarheid uitspreekt. Ulrich Libbrecht: Mijmeringen in de Schaduw. Laatste Geschriften, Milinda Uitgevers 2022, ISBN 978 90 6271 167 3 | NUR 730, 272 blzn.

donderdag 13 oktober 2022

Het F-woord goedgepraat

(Doorbraak, 13 oktober 2022) De politologe Annelien De Dijn heeft met haar jongste column de aandacht gewekt, er is in Doorbraak al meermalen terloops naar verwezen ("Daar heb je het F-woord weer", De Standaard, 8 september 2022). Ze zou de radicaal-rechtse politici graag fascisten noemen, maar ze ziet voor en tegen, ze twijfelt: "Kunnen we radicaal-rechts zien als de erfgenaam van Mussolini's Partito Nazionale Fascista, Hitlers NSDAP, of Joris Van Severens Verdinaso -- of is die vergelijking onzinnig?" Eindelijk gaan we het vernemen, en nog wel van een deskundige. Nazisme versus fascisme Eerst een haarklieverij onder deskundologen. Hier en in meerdere passussen verderop maakt onze professeuse een amalgaam tussen fascisme en nationaal-socialisme. Wie iets van de geschiedenis van het interbellum kent, weet dat dit erg verschillende stromingen waren. Vele prominente intellectuelen waren voor de ene stroming en tegen de andere, bv. Georges Dumézil sympathiseerde met het fascisme maar was tegen het nazisme. Verschillende pro-fascistische groeperingen in Frankrijk en België gingen in 1940 in het verzet tegen de nazi's, bijvoorbeeld het Nationaal Legioen waar ook de vader van een oudere Doorbraak-medewerker lid van was: hij werd als fascistisch verzetsman voor de duur van de oorlog in Buchenwald opgesloten. Een aantal nationalistische partijen belegde een bijeenkomst in Montreux om een soort nationalistische internationale te vormen, maar zij gingen ruziënd uiteen: de agenda's en ideologische wortels waren te verschillend, de nationalismen bleken te sterk door hun nationale achtergrond gekleurd. Echter, Stalin gaf de Komintern het ordewoord dat de term "socialisme" in "nationaal-socialisme" niet mocht besmeurd worden, en dat men dus in alle gevallen maar over "fascisme" moest spreken, ongeacht de bewezen verschillen. De hele linkerzijde hield zich bewust en tot vandaag aan die oekaze, en de gedachteloze bourgeoisie volgde in haar sporen. We zouden er de schouders voor ophalen als het van een journalistje kwam, maar van een "hoogleraar politieke geschiedenis" hadden we beter verwacht dan zulk een (in oorsprong moedwillig, maar nog altijd minsters slordig) amalgaan. Om het verschil concreet te maken: anders dan wat de "fascisme"-slijters suggereren is Georgia Meloni, zelf al was zij een nostalgische fasciste geweest, in geen geval de erfgename van de Holocaust. Toen de Duitsers in 1943 de controle in Noord-Italië overnamen, hielpen fascistische burgemeesters de joden om onder te duiken. Natuurlijk was het fascisme verwerpelijk, net als de meeste premoderne regimes waar nationalisten naar teruggrijpen, maar het had niet het unieke stigma van het nazi-bewind. In de haatretoriek tegen rechts waar zij in de loop van haar column toch voor zal blijken te kiezen, maakt dat een heel verschil. (Hetzelfde geldt in nog sterkere mate voor het Verdinaso, dat als zodanig nooit aan eender welk bewind heeft kunnen deelnemen, zelfs niet aan de VNV-collaboratie.) Wat dan die "wortels" betreft: is een partij gebonden door haar verre verleden? Toen ik eind jaren 1970 voor het eerst ging stemmen, was dat voor Amada, later omgedoopt tot de Partij van de Arbeid. Zij had toen toen als voornaamste eis de "bewapening van de arbeidersklasse". Verkiezingen gebruikte zij uitdrukkelijk slechts als een welgekomen platform voor propaganda, niet omdat zij deze bourgeois-vertoning ernstig nam ("als verkiezingen iets konden veranderen, waren ze al lang verboden"). Als wortels belangrijk zijn, mogen we de PvdA nog steeds een stalinistische en anti-democratische partij noemen, ook al is zij vandaag dat wat zij toen verketterde als een "reformistische" en "revisionistische" partij "die met de bourgeoisie getrouwd is". Het belet onze prof niet om PvdA-ideoloog Loonis Logghe te citeren voor een standpunt dat uiteindelijk het hare zal blijken, namelijk dat de winnende partij in de stembusslag van 2024 "fascistisch" mag heten. Toen en nu Een heel eindweegs in haar artikel is prof. De Dijn behoorlijk eerlijk. Zij erkent dat de uit het echte fascisme voortgekomen partij van Meloni geen troepen naar Ethiopië of diverse Oostfronten gaat sturen, noch homo's in de gevangenis steken. Zij vindt zelf dat het hele "fascisme"-vertoog zwaar overtrokken is. Het is een leugen dat de jaren 2020 dezelfde politieke configuratie aan het voortbrengen zijn als de jaren 1920 en 1930. Zo zijn de omstandigheden erg verschillend,-- waarbij zij de belangrijkste factoren nog uit het oog verliest. Ten eerste was er toen de dreiging van het communisme. De angst voor het moorddadig gebleken communisme, met onder meer zijn antireligieuze repressie zonder voorgaande, was de cruciale factor voor bereidheid om met het rechtse alternatief mee te gaan. Hoewel zeer veronachtzaamd door historici van het "fascisme" heeft het linkse totalitarisme het rechtse mogelijk gemaakt. Zonder Lenin geen Mussolini noch Hitler, zonder Holodomor geen Holocaust. Zowel imitatief (kijk eens wat er allemaal mogelijk is...) als reactief (kijk eens hoe weergaloos gruwelijk, hiertegen is meer nodig dan soft-democratische halve maatregelen) zijn deze bewegingen uit de angst voor het communisme voortgekomen. De nooit eerder vertoonde intensiteit van jodenhaat bij de nazi's kwam voort uit de onnauwkeurige doch populaire vereenzelviging van het bolsjevisme met het jodendom. Welnu, er is niets dergelijks vandaag. Zelfs de islam, die anders dan het toenmalige Duitsland nog altijd als achterlijk geldt, boezemt geen dergelijke angst in. Ten tweede was er toen een grote teleurstelling in de democratie. Die hadden de Europese volkeren stukje bij beetje verworven, maar nu leek het voor niets geweest te zijn. De nieuwe totalitaire staten waren blijkbaar veel succesvoller terwijl de decadente democratieën geen antwoord hadden op de economische crisis. Maar vervolgens is Nazi-Duitslad verslagen en de Sovjet-Unie ingestort: die democratie was zo slecht nog niet. Dat politici vandaag fulmineren tegen de antidemocratische krachten en zichzelf de "democratische partijen" noemen, is volkomen anachronistisch en eigenlijk lachwekkend. Vandaag zijn het de zogenaamd radicaal-rechtse partijen die zich op de democratie beroepen, terwijl het bourgeois-establishment zich steeds openlijker tegen de democratie ("populisme") uitspreekt. Zie bijvoorbeeld de dreigementen van de onverkozen EU-machthebster Ursula von der Leyen tegen de Italiaanse kiezers toen die op het punt stonden, soeverein Meloni aan de macht te brengen. (Ook De Dijn zelf heeft het niet zo begrepen op de democratie in de zin van echte beslissingsmacht voor de burger, zie ons wederwoord "Burgerraden als zoethouder", Doorbraak, 14 april 2022. Daarom ook citeert ze Nick Griffin met instemming als zou het fascisme “in essentie een vorm van ultranationalisme” zijn, met voorbijgaan aan het leidersprincipe en de verwerping van de democratie: anders dan vijftig jaar geleden voelen de opiniehegemonen zich maar ongemakkelijk bij het begrip democratie.) Een zeer groot deel van het politieke vertoog over rechts is een anachronistische fantasie. Men heeft het in alle ernst over een zoektocht naar een sterke man, terwijl dat gewoon niet aan de orde is. Het probleem is vandaag juist dat het volk machteloos staat tegenover de politieke klasse, zelfs tegenover figuren die zij ondanks veel tegenstand van het Bestel verkozen hebben. Zowel Donald Trump als Boris Johnson kwam aan de macht met een belofte om eindelijk de inwijking in te perken, en brachten daar allebei niets van terecht. Het volk heeft dus niets aan dat soort sterke man, het wil gewoon dat zijn eigen wensen eindelijk in beleid omgezet worden. De ene omzeilt dat door het na de verkiezingen bot te negeren, de ander via truken als “burgerraden” en “experts”, maar het nettoresultaat is hetzelfde en heeft weinig met de aard van het politieke systeem te maken. Op een dictator kan je niet vertrouwen om daaraan te verhelpen, hoogstens op directe democratie, maar die wordt dan ook als “populistisch” verketterd. Ten derde is er nu een defensieve reflex waar toen geen nood aan was. Ondanks de ramp van de Eerste Wereldoorlog stond Europa in de wereld nog altijd aan de top, de bevolking voelde zich niet zo bedreigd als nu. Zelfs de vooruitgangsgerichte Sovjet-Unie bedreigde niet die toppositie, ze bedreigde alleen de vrijheid. De goegemeente zal vandaag met veel minder genoegen nemen, overleven is al goed, er is gewoon geen ambitie voor het ene politieke systeem boven het andere. De Dijns visioen van een herlevend “ultranationalisme” staat volkomen los van de werkelijkheid. Leugenpers Datgene waarmee Annelien De Dijn uiteindelijk echter de aandacht getrokken heeft, is haar ontwapenend besluit: de these van een continuïteit tussen de jaren 1930 en vandaag is weliswaar onjuist, en we willen dus “niet zozeer waarschuwen dat de geschiedenis zich zal herhalen”, maar “toch zijn er goede redenen om de continuïteitsthese te verdedigen, vanwege het morele appel dat ervan uitgaat”. Die these is dus onwaar bevonden, maar ze voelt goed, ze zet aan tot antifascistische actief. Dat verduidelijkt dan de wereld waar wij vandaag in leven. Als mediaman zou ik me slecht voeren bij het stelselmatig overtreden van mijn beroepstaak: correcte informatie vergaren en onvervormd verspreiden. Maar hier komt een heuse professeuse ons een geweten schoppen: niet de waarheid doet ertoe, wel een geschikt ordewoord dat ons tot deugdzaam handelen aanzet. Vandaar dus de leugenpers: die gaat voorbij aan haar voorbijgestreefde taak van waarheidsgetrouwe informatiegaring, want zij geeft gehoor aan het "moreel appel" van het F-woord.

dinsdag 30 augustus 2022

Het ontstaan van de Veda's

(Tijdschrift voor Yoga, Almere, herfst 2022) Laten we het eens over een heikel onderwerp hebben: het ontstaan van de Veda's. Dit zijn de vier heilige boeken in een archaïsche vorm van Sanskrit, waaraan hindoes lippendienst bewijzen en die sommigen fraai kunnen reciteren maar die slechts weinigen inhoudelijk lezen. Ze heten ṚgVeda, SāmaVeda, YajurVeda en AtharvaVeda, “de kennis van hymnen, melodieën, offerrituelen resp. vuurpriesters”. De oudste is de ṚgVeda, verdeeld in 10 boeken, waarvan de compositie zich over zeker duizend jaar uitstrekt. Dat is onder meer herkenbaar aan een geleidelijke verschuiving in woordenschat, bv. het nu gebruikelijke rātri, “nacht”, vervangt gaandeweg het oudere, aan het Nederlands verwante nakta. Hun volgorde is ruwweg boek 6, 3, 7, 4, 2, 5, 1, 8, 9, 10: het criterium voor hun volgorde was niet hun onderlinge chronologie, wel het aantal hymnen (sūkta, “goed gezegd”) per boek (maṇḍala, “tovercirkel”). Net als andere geschiedkundige vraagstukken is hun oorsprong op zich erg onschuldig: bekijk de oudste voorradige bronnen en laat die maar bepalen welke ontstaansscenario je het aannemelijkst vindt. Echter, als je het onderwerp aansnijdt, zal je merken dat dit een heet hangijzer is. De meeste hindoes die het belangrijk vinden om er een mening over te hebben, zullen je bij hoog en bij laag verzekeren dat de Veda's geen oorsprong hebben, althans niet binnen de geschiedenis. Geen wortels, geen oudere invloeden, geen maatschappelijke voorwaarden of culturele omstandigheden, geen voorgeschiedenis, want de Veda's zijn kant en klaar geopenbaard bij het begin van de schepping. De verzen of mantra’s (“denkinstrument”) zijn dan ook niet gecomponeerd door de Vedische wijzen of ṛṣi’s, maar geopenbaard aan hen: dezen waren geen mantrakāra’s of “verzenmakers”, wel mantradṛṣṭa’s of “verzenzieners”. Quasi-Qur’ān Deze opvatting over het ontstaan van een heilig boek kennen we al van elders. De islam zegt dat zijn heilig boek, de Qur'ān, sedert de schepping in Gods schoot berust en op een door God eenzijdig gekozen ogenblik (610-632 nC) via de profeet Mohammed geopenbaard is. In dat boek is het stelselmatig God die tot Mohammed of tot de mensheid spreekt. Het christendom gaat niet zo ver om zijn eigen heilig boek, de Bijbel, een bovenmenselijke oorsprong toe te schrijven, maar die Bijbel citeert wel een aantal aan God toegeschreven uitspraken. Het prominentst zijn de Tien Geboden, geopenbaard aan Mozes op de berg Sinaï, en de Zaligspreking van Jezus tijdens diens doopsel in de Jordaan. Ook daar is het God die in de ik-vorm spreekt, en is de mens de toegesprokene. Geldt dat ook voor de Veda's? De bekendste hymnen doen duidelijk uitspraak. Viśvāmitra’s Gāyatrī Mantra vraagt aan de rijzende zon om “onze” geest te stimuleren. Vasiṣṭha’s Mṛtyuñjaya Mantra zegt dat “wij” de Drie-ogige vereren. En zo verder voor alle andere hymnen. In de nevel der tijden begint de eerste hymne van het eerste boek van de ṚgVeda (“Hymnenkennis”) met: Oṁ agnim iḷe, “Oṁ, ik vereer het vuur”. Aan het woord is dus “ik”, en de godheid is het voorwerp, precies het tegendeel van wat we in de geopenbaarde delen van de Bijbel en in de Qur’ān aantreffen. De situatie van de Vedische wijze die een godheid prijst, doet eerder denken aan de jongeman die onder het balkon van zijn geliefde voor haar een serenade gaat zingen. Hij wil haar daarmee van zijn liefde en kwaliteiten overtuigen en haar aan zijn kant krijgen. De wijze Vasiṣṭha schrijft hymnen voor de stormgod Indra, en wanneer zijn koninklijke opdrachtgever Sudās vervolgens een belangrijke veldslag wint, schrijft hij dat toe aan de overtuigingskracht van zijn hymnen op Indra. Het zou trouwens een negatief, narcistisch licht op de goden werpen als zij de hymnen zouden gedicteerd hebben die zij vervolgens in ontvangst namen. Tegen de grote meerderheid van traditionalisten in kunnen we veilig besluiten dat de Veda’s door mensen geschreven zijn, getekend door het Noordwest-India van de bronstijd (een 3300-1500 vC), met de bijbehorende flora, fauna en technologie. Er komen geen giraffen of kangoeroes in voor, wel tijgers en mangoesten en andere typisch Indiase diersoorten; en de naam van bergen, rivieren en meren uit Noordwest-India. Er komen nog geen ijzeren wapens in voor, wel volop bronzen gebruiksvoorwerpen; wel trage ossenkarren, maar snelle door paarden getrokken strijdwagens moeten tot het 10de en laatste boek wachten, rond 2000 vC, precies wanneer zij in de archeologie opduiken. Wat voorafging De hymne RV 1:1 verwijst al meteen naar de vóór-Vedische periode: ze noemt de “vroegere wijzen”, d.i. de wijzen uit de vóór-Vedische tijd. Als eeuwig geldt alleen iets buiten de Vedische hymnen, namelijk de “kosmische wet” of “schikking” of “vaste volgorde”, ṛta. De ṚgVeda bevat nogal wat informatie over wat voorafging. Hij situeert zichzelf in en rond Haryāṇā, de provincie juist ten westen van Delhi, rond de toenmalige stroom de Sarasvatī. Door verschuivingen van de bedding van zijn bijrivieren droogde deze grotendeels op rond 1900 vC, waarschijnlijk deel van een grotere ecologische ramp die het einde inluidde van de stedelijke Harappa-beschaving. (De chronologie van de Veda’s is in de academische wereld nog erg omstreden, maar het bewijsmateriaal voor degene die hier gegeven wordt, is veelsoortig en coherent. De nog dominante 19de-eeuwse datering van de Veda’s rond 1200 vC werd toen al betwist en is nu volstrekt onhoudbaar geworden. De enige archeoloog die die dominante datering ooit ondersteund heeft, de nu 101-jarige prof. Braj Basi Lal, is al lang van gedacht veranderd en zegt nu: “De Harappa-steden en de Vedische literatuur zijn twee zijden van dezelfde munt”, dus ouder dan 1900 vC.) De tijdshorizon van de ṚgVeda is enkele tientallen generaties eerder, namelijk de voorouder en wetgever Manu, die zijn hoofdstad opgezet had in het oostelijker gelegen Ayodhyā. Zijn zoon Ikṣvāku stichtte er de Zonnedynastie, zijn dochter Ilā verhuisde naar de samenvloeiing van de Gaṅgā en de Yamunā, waar haar zoon Purūravas de Maandynastie stichtte. Ilā als stammoeder wordt in de ṚgVeda nog vereerd, in een trio met clangodin Bhāratī en levensader/cultuurgodin Sarasvatī. Het was Purūravas’ nazaat Nahuṣa die westwaarts verhuisde naar de Sarasvatī-oevers. Diens zoon Yayāti had zelf weer vijf zonen, elk stamvader van een volk, van wie Purū de favoriet werd. Het is diens stam, de Paurava’s, die de ṚgVeda componeerde, en daarbinnen met name de Bhārata-clan (waarnaar India nog steeds Bhārata genoemd wordt), voortkomend uit koning Bharata. Het was diens hofpriester Bhargāva die de eerste Vedische hymnen schreef. De dynastie van Bharata veroverde ruwweg heel Noordwest-India, en haar Vedische overlevering werd vervolgens gretig overgenomen. Eeuwen later, tegen het midden van het 2de millennium vC, viel het aan Kṛṣṇa Dvaipayana (“de donkere, op het eiland geborene”, niet te verwarren met dé Kṛṣṇa) alias Veda-Vyāsa (“ontleder/redacteur van de Veda’s”) toe om de Vedische hymnen hun definitieve ordening te geven. Van dat moment af liggen de Veda Saṁhitā’s (“[hymnen]verzameling”) vast, en elke recitatie tot vandaag toe moet als een bandopname van destijds beschouwd worden. Hun wijsgerige aanhangels, de Upaniṣaden “vertrouwelijke leer”), moeten dan nog grotendeels gecomponeerd worden. Let wel, de Vedische hymnen waren nooit de eerste hymnen, want het gaat duidelijk om een al lang bestaande, gesofistikeerde traditie; maar wel hymnen die van dan af stelselmatig gememoriseerd en verzameld werden. Er wordt een maatschappelijke klasse apart gehouden om de hymnen ongewijzigd door te geven: de brāhmaṇa’s, plusminus de “toverspreukkundigen”. Rond de Vedische hymnen groeit een aantal hulpwetenschappen, waaronder de taalkunde, wiskunde en sterrenkunde, zodat het geheel een toenemend prestige krijgt en uiteindelijk vergoddelijkt wordt. Gemeenschappen van brahmanen worden door vorsten in Oost- en Zuid-India uitgenodigd om zich daar te vestigen en de plaatselijke dynastie Vedisch prestige te verlenen. Uiteindelijk wordt de Vedische traditie de lens waardoorheen men alle plaatselijke tradities in India duidt, ondermeer de Śakti- of godinnencultus, de Śramana- of ascetencultus met het geloof in de wedergeboorte, de (in de Veda’s nog onbekende) verering van beelden gehuisvest in tempels: zij worden samen overkoepeld door de elitaire recitatie van de Vedische hymnen met het bijbehorende vuuroffer (yajña). Daaruit komt de algemeen verspreide misvatting voort dat alles in het hindoeïsme uit de Veda’s stamt, terwijl zij dus alleen de overlevering van de Paurava-tak van de Maandynastie waren, zij aan zij florerend met alle andere tradities die samen het hindoeïsme vormen. Uitgevonden traditie Wanneer rond 300 vC het alfabet ingevoerd en het geestelijk leven op schrift gesteld wordt, heeft de post-Vedische nieuwlichterij ingang gevonden als zouden de Veda’s van bovenmenselijke oorsprong zijn. Eén van de eerste wijsgerige werken was de Pūrva-Mīmāṁsā-Sūtra (“Syllabus over de Oudere Hermeneutiek”) van Jaimini. Daarin vindt men voor het eerst de leer dat de Veda’s geopenbaard en eeuwig zijn, en dat is sindsdien de orthodoxie gebleven. Jaimini erkent nochtans dat de Veda’s historische figuren vermeldt, ooit geboren en tevoren onbestaand. Maar het (onjuiste) idee dat de taal zelf ongeschapen is, fundeert voor hem uiteindelijk de ongeschapenheid van de Vedische hymnen. Dit is een klassiek voorbeeld van een “uitgevonden traditie”. De echte Vedische traditie raakte ondergesneeuwd onder de nieuw uitgevonden traditie dat de Veda’s śruti, “het gehoorde”, en apauruṣeya, “onpersoonlijk”, waren. “Onpersoonlijk” zou je ze gebeurlijk nog kunnen noemen, namelijk in de nuchtere letterkundige zin dat een autobiografische roman “persoonlijk” is, een handboek natuurkunde daarentegen “onpersoonlijk”. Een tekst over de goden gaat, net als een tekst over de sterrenhemel, over iets universeels, onpersoonlijks. Maar “van bovennatuurlijke oorsprong” waren ze zeker niet. Als ik dat als westerling tot hindoes zeg, zal ik er weinigen overtuigen. Daarom noem ik nog enkele andere aanwijzingen tegen het eeuwige of geopenbaarde karakter van de Veda’s uit het standaardwerk van de Indiase hoogleraar wijsbegeerte Daya Krishna (1924-2007): "Indian Philosophy. A Counter Perspective” (OUP, Delhi 1996 (1991)). Hij stelt vast dat de YajurVeda en de AtharvaVeda elk twee verschillende versies hebben, en dat dit ook aan hun componisten bekend was. Zulke tekstvariatie is menselijk, al te menselijk. Idem voor de “intertekstualiteit” van ṚgVedische passussen die elders in de Veda’s overgenomen of geciteerd worden. De Upaniṣaden (voor hindoes ook een deel van de “geopenbaarde” Veda’s) blijken meestal geen onafhankelijke werken maar selecties uit eerdere tekst, bv. de Aitareya Upaniṣad is het middelste gedeelte van een al bestaand boek Aitareya Āraṇyaka (“Woudboek van de ziener zoon-van-Itara”), de Taittirīya Upaniṣad is eigenlijk het 7de tot 9de hoofdstuk van de Taittirīya Āraṇyaka (“Woudboek van de Patrijs”). Het Upaniṣadengenre blijft productief tot in de middeleeuwen, ver buiten de sfeer van de Veda’s. Het bevat biografische en genealogische weetjes over zieners als Yājñavalkya en Jābala en de vrouwen in hun leven. Kortom, niets menselijks is deze literatuur vreemd. Besluit Onder hindoes moet je maar zien of en hoe je het ter sprake brengt, maar zelf kan je beter beseffen dat de Veda’s gewoon mensenwerk waren. Zeer vernuftige gedichten, vormelijk en qua zeggings- en verbeeldingskracht, maar nog altijd door mensen gemaakt. Je doet de hindoes een groter compliment wanneer je hun voorouders creatief en geniaal noemt dan wanneer je hen afdoet als passieve receptakels van goddelijke openbaringen. (Koenraad Elst, °Leuven 1959, is doctor in de Oriëntalistiek, gediplomeerd yogācārya, en auteur van een dertigtal boeken.)

vrijdag 29 juli 2022

Thuisonderwijs

9 APRIL 2013 Thuisonderwijs Een lezenswaardig blaadje is de driemaandelijkse nieuwsbrief van Alexandra Colen, Peper en Zout. Zo bevat het jongste nummer een vraaggesprek met de oprichtster van Moeders voor Moeders en een kritiek op het homohuwelijk en de homo-adoptie; evenals op de N-VA-steun voor de op handen zijnde uitbreiding van het wettig recht op euthanasie (de felbejubelde goeroe van de partij, Theodore Dalrymple, is tegen). Tot dusver wellicht voorspelbaar. Het trekt de aandacht op de vakantie van Louis Tobback in het Oostblok als loon voor zijn protest tegen de Navo-kernraketten, onthuld door zijn openhartige zoon Bruno. De Fyra-heisa is aanleiding voor observaties over de ongerijmde toestand dat het treinverkeer tussen Nederland en Vlaanderen door Brussel zo moeilijk gemaakt wordt: geen treinverbinding tussen Turnhout en het nabije Tilburg, tussen de nijverheidssteden Genk en Eindhoven, of tussen de provinciehoofdplaatsen Hasselt en Maastricht. Het anti-orangisme tiert welig in het koninkrijk België. Wat is er te merken van de breuk tussen Alexandra en haar vroegere partij, het Vlaams Belang? Er wordt nauwelijks over gerept, en eigenlijk is geen opvallende poging gedaan om die breuk ideologisch in te kleuren. Behalve dan in één artikel, over een zaak die in de algemene media veel minder aandacht gekregen heeft dan zij verdient: het thuisonderwijs. Daarover volgen enerzijds de partij en anderzijds het gezin van Paul Beliën en Alexandra Colen een heel verschillende koers. Filip Dewinter van het VB vindt dat het thuisonderwijs een "kweekschool voor het moslimfundamentalisme" dreigt te worden. Hij zit daarmee fundamenteel op dezelfde golflengte als minister Pascal Smet, die een "scherpere controle" op het thuisonderwijs aankondigt. Zo moet volgens de onderwijsminister het godsdienstonderricht "voldoen aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens". Wel, wel, dat maakt ons benieuwd naar zijn maatregelen om de hiermee niet te verzoenen Sjari'a (het moslimrecht) te onderdrukken. Maar in ernst nu: onze politici beschouwen het steeds succesvollere thuisonderwijs (op tien jaar tijd van een 200 naar een 1000 leerlingen) als "sektair". Zij vrezen dat steeds meer jongeren aan de overheidscontrole ontsnappen. In de VS zijn er inderdaad veel ouders die hun kinderen aan de links indoctrinerende staatsscholen onttrekken. In België echter leert een bevraging bij thuisonderwijzers dat ideologische motieven slechts in 4,7% van de gevallen een rol spelen. Meestal gaat het om zuiver pedagogische overwegingen zoals slechte ervaringen met de school, combinatie met intense sport- of muziekvorming, of schoolmoeheid van de leerling. Bij die 4,7% zitten maar zeer weinig islamitische ouders die bv. het hoofddoekenverbod willen omzeilen. Thuisonderwijs is niet iedereen gegeven. Om de kinderen op de examens voor de Centrale Examencommissie voor te bereiden, moeten de ouders les geven in het Nederlands, wat dus al een grote barrière vormt, en verder moeten ze bekwaam zijn in wiskunde, wetenschappen enz. De zeldzame moslimouders die aan die voorwaarden voldoen, zijn waarschijnlijk geen typische fundamentalisten. Juist de vereisten van onderwijs als zodanig zorgen voor een selectie ten nadele van moslimkandidaten. Het probleem dat Filip Dewinter wil beteugelen, schijnt dus zeer marginaal te zijn. Maar intussen kan het wel het grondwettelijk gewaarborgde thuisonderwijs te bemoeilijken. Thuisonderwijs heeft talloze voordelen, ondermeer de opheffing van het enorm tijdverlies dat door de school veroorzaakt wordt: eerst het transport naar en van de school (met jaarlijks talloze verkeersslachtoffers), dan het eindeloze wachten op de bel die gaat, de uitleg van al lang begrepen leerstof, de leraar die afwezig is, enz. De tijd die werkelijk aan het leerproces besteed wordt, is ruimschoots minder dan 50%. Paul Beliën is ooit bij de politie geroepen omdat hij hun kinderen verwaarloosde; in werkelijkheid hebben zijn kinderen met gemak hun middelbaar diploma gehaald en het ook op de universiteit zeer goed gedaan. Thuisonderwijs wordt door de overheid gewantrouwd niet omdat het zo slecht is maar juist omdat het zo'n successen boekt. Glenn Doman, een pedagoog en pionier van het thuisonderwijs, kreeg eens van critici te horen dat wat hij deed, niets bijzonders was: "Hij brengt enkel moeder en kind dichter bijeen." Waarop hij zei: "Dat is niet waar,” want er zijn ook fysiologische ontdekkingen en didactische vernieuwingen met zijn methode gemoeid, “maar ach: als ze op mijn grafsteen zetten: 'Hij bracht moeder en kind dichter bijeen', dan zal ik werkelijk in vrede rusten."

België, hoelang nog?

(In Flanders' Fields, 12 april 2013) Nikolaus Augustinus De le Haye (1782-1866), de betovergrootvader van gepensioneerd journalist en EU-parlementswoordvoerder Guido Naets, was beroepsmilitair in vier verschillende legers: het Oostenrijkse, het Franse, het Nederlandse en het Belgische. Afkomstig uit een notabele familie in het groothertogdom Luxemburg, overleefde hij de verovering van Wenen door Napoleon, de Russische veldtocht en Waterloo. Daarna begon zijn minder sensationele doch voorspoedige loopbaan in het Nederlandse leger, waarin hij de rang van majoor bereikt had toen hij zich met zijn garnizoen van 300 man in Bouillon aan de Belgische opstandelingen overgaf, daags vóór de Belgische onafhankelijkheid. Met behoud van rang tekende hij dan bij in het nieuwe Belgische leger, dat hem in enkele Vlaamse steden posteerde (en in Roermond, dat tot 1839 bij België hoorde) totdat hij in 1846 op rust ging. Als luitenant-generaal buiten dienst genoot hij van een vorstelijk pensioen tijdens de twintig jaar die hem nog restten. Bij zijn laatste wisseling van loyauteit zou hij, die al meerdere regimes had zien komen en gaan, zich afgevraagd hebben: “België, hoelang nog?” Zijn levensgeschiedenis is wedersamengesteld door zijn betachterkleinzoon met veelal officiële documenten uit die tijd, niet met een persoonlijk dagboek (wel dagboeken van onmiddellijk betrokkenen, zoals zijn bevelhebber tijdens de Russische veldtocht). Dat heeft als gevolg dat we zijn belevenissen en statuswijzigingen wel kennen en zijn verplaatsingen kunnen volgen, maar dat we zijn subjectieve indrukken en bedoelingen grotendeels slechts kunnen vermoeden. Het inhoudelijk zeer lezenswaardige voorwoord van Frans-Jos Verdoodt had een iets betere nalezing verdiend, maar voorts beantwoordt het boek van Guido Naets, België, voor hoelang? N.A. De La Haye (1782-1866) van vaandrig tot generaal (uitgeverij iD, 2013), ruimschoots aan zijn doel. Het schetst de lotgevallen van een interessante figuur op een interessante wijze. Zoals we van een oud-journalist mogen verwachten, zijn de schrijfstijl en de verhaallijn zeer vlot, een “bladzijomdraaier” die heel goed een tijdperk tekent en onze vage kennis van de eigen geschiedenis met allerlei treffende bijzonderheden en citaten invult. Juist omdat deze geschiedenis heel grof bekend is en onszelf allemaal aangaat, kost het geen enkele moeite om de gretigheid van de lezer naar meer details op te wekken. Zo wordt terloops duidelijk dat de taalgrens toen beduidend zuidelijker lag, zoals de naam “Waterloo” nog aangeeft. De boeren moeten er in een Nederlands en geen Frans dialect ondervraagd worden. Allerlei petite histoire passeert de aandacht, bv. dat de latere Leopold I in 1816 de Britse prinses Charlotte afsnoepte van haar verloofde, de voor de Nederlandse eenheid noodlottige oorlogsminister en latere koning Willem II. Bij de hereniging der Nederlanden citeerde de nieuwe vorst Willem I een manifest van Nederlandse nationalisten: “Bedenk dat van Texel tot aan de Moezel, van Groningen tot Oostende slechts één natie woont.” (p.97) Het herenigde land zou echter ten onder gaan aan enerzijds Franse en Franstalige drijverijen, anderzijds ook reële grieven van het Zuiden tegen het Noorden, zoals de achterstelling van de Zuidelijken bij benoemingen. Vooral de financiële transfers van Zuid (inbegrepen Vlaanderen, dat nooit van transfers geprofiteerd heeft) naar Noord ter delging van de enorme Nederlandse staatsschuld veroorzaakten onvrede. De zedenles van het verhaal is evengoed op België van toepassing: een staat die op transfers gegrondvest is, zal door die transfers vergaan. Een vroeg getuigenis van de Belgische transfers wordt hier trouwens aangehaald: het hekeldicht van Emile Moyson op de inhuldiging van de Congreskolom in 1859: “Adieu Colonne, uw steen en brons / Zijn Fransch tot in hun ornamenten. / Maar toch zit d’r iets in van ons: / Ze zijn betaald met onze centen.” Nog iets waaruit België de lessen zou moeten trekken is het Verenigd-Nederlandse economische beleid: twee verschillende economieën, in casu het handeldrijvende Noorden en het industriële Zuiden, hadden elk een eigen beleid nodig in plaats van de geboden eenheidsworst. In beide gevallen was/is de nationale leuze tevergeefs: “Eendracht maakt macht”… Een belangwekkend deel van het verhaal betreft de doorslaggevende rol van het toeval in de splitsing van de Verenigde Nederlanden. De militaire lotgevallen van belachelijk kleine eenheden, de massale deserties (meer om aan het risico van krijgsgeweld te ontsnappen dan uit ideologische beweegredenen), de verkeerde tactische beslissingen van vader en zoon Willem waar de gehaaide Franse agitatoren handig op inspeelden, het tijdelijk verraad van de zoon, de koerswijzigingen van de vader, het samenvallen van de Belgische met de Poolse opstand: verander een detail in deze geschiedenis en België was er nooit gekomen. Of het had heel andere grenzen gekend, bv. met Luxemburg, zonder Bouillon, met Noord-Brabant of zonder Limburg. De tijdsgeest wordt verduidelijkt, bv. de veel grotere rol van godsdienst blijkt uit de poging van het katholieke Oost-Limburg om deel te worden of te blijven van het eveneens katholieke België. De overwegend orangistische Vlaamse bevolking kon zich om dezelfde reden op de duur met het Belgische feit verzoenen. België had geen eenheidstaal maar wel een eenheidsreligie, die daarom ook door de antiklerikalen geduld werd. De kerkleiding hield het in 1827 gesloten verbond met de liberalen in stand en verhinderde in 1832 zelfs de voorlezing van de encycliek Mirare Vos die de liberale grondwet van België bekritiseerde. De protagonist vertelt allerlei nuttige weetjes over de Belgische secessie, bv. de terreur tegen de orangisten, waartoe verrassend genoeg ook de Vlaamse hoge adel behoorde. Wie terrorisme veroordeelt, moet ook de stichters van België wraken. De ware naam van het Martelaars- en het Barricadenplein is Sint-Michielsplein resp. Oranjeplein. Zelfs de felste Vlaamse beweger kan er maar van dromen, in Brussel opnieuw een Oranjeplein te mogen hebben. Het nut van dit boek is vooral dat het de betrekkelijkheid van het Belgische feit doet inzien. Een schertspartij als de Belgische Unie/Union des Belges en zelfs minder extreme vormen van belgicisme verabsoluteren België en zijn koningshuis, alsof het om een nieuwe afgodendienst gaat. Zij houden ons allerlei doemscenario’s voor ingeval dit efemere koninkrijk te gronde gaat. Dit boek maakt echter duidelijk dat de grenzen in dit deel van de wereld al zo vaak veranderd zijn. Er kan dus nog wel een keer bij. Intussen is het wel mogelijk om De la Haye’s vraag te beantwoorden: ja, België heeft standgehouden. Vele waarnemers van en betrokkenen bij de stichting waren hier niet zeker van. De ervaren Franse diplomaat Charles-Maurice de Talleyrand dacht aan een spoedige splitsing, ruwweg die waar de Vlaamse Beweging aan denkt, met Wallonië (ruim bemeten) als deel van Frankrijk. België heeft het, geholpen door internationale omstandigheden, de strategie van de Saksen-Coburgs en de traagheidswet, echter gewonnen van de Franstalige rattachisten, de orangisten en de flaminganten. Zolang ik de Vlaamse beweging volg, hoor ik regelmatig hoopvolle kreten over het spoedige en “nu wel onvermijdelijke” einde van België. Helaas blijkt dit een fata morgana. Voor de zwakke knuisten en weke hersenen van de Vlamingen is België te taai. Alleen een internationale beweging kan terloops ook het koninkrijk België liquideren.

zaterdag 23 juli 2022

Botsende beschavingen op Nieuwjaarsnacht

(bijdrage tot Perry Pierik, red.: Keulen, Aspekt 2016) Dr. Koenraad Elst, oriëntalist Na het nieuwe dieptepunt van islamitisch geweld in Parijs, zowel als strafoefening tegen hekeling van de Profeet (Charlie Hebdo) als bij wijze van blinde terreur erga omnes, toonde de massa-aanranding op Nieuwjaarsnacht 2015-16 in Keulen aan ander gezicht van de islam: de minachting tegenover de vrouw, en via haar ook tegenover de heidense beschaving. Hol optimisme is hier misplaatst, maar het zou kunnen dat deze gebeurtenis een omwenteling inluidt. Botsende beschavingen? De uitdrukking “botsende beschavingen” van Samuel Huntington heeft niet zo’n beste reputatie. Bij kenners geldt zij als een onnauwkeurige of zelfs foute ontleding van het feitelijke wereldgebeuren. Zij is erg onhandelbaar en te grof om feitelijke ontwikkelingen te beschrijven. Bijvoorbeeld, zij laat na, de onderlinge strijd tussen soennieten en sjiïeten te verklaren, tussen Iran en Saoedi-Arabië. Die tweespalt is toch belangrijk genoeg? Hij vormt de achtergrond van de strijd in Syrië en Irak, die de moslimwereld splijt, de grootmachten tot bemoeienissen uitnodigt, de Koude Oorlog tussen Rusland en het Westen nieuw leven inblaast, de eeuwenoude Turks-Russische vijandschap doet herleven, de Sykes-Picotgrenzen in vraag stelt, de Koerdische kwestie op de spits drijft en de jezidi’s op de wereldkaart geplaatst heeft. Om maar één bezwaar te noemen, we hadden het ook over de blijvende onmin tussen China en Japan kunnen hebben, en zovele andere wereldproblemen die niet in het stramien passen. Bij de massa, ook bij de “Arabische straat”, wordt die uitdrukking vooral geassocieerd met de VS-inval in Irak van 2003. Nochtans had de initiatiefnemer, president George W. Bush, uitdrukkelijk gezegd dat dit geen oorlog tussen het Westen en de islamwereld was, alleen maar een schoonheidsoperatie tegen een vervelende dictator in dienst van het Iraakse volk zelf. Toch zagen de strijdende partijen de onderlinge wereld van verschil, een verschil dat voortkwam uit de specifieke eigenschappen van de “beschavingen” waartoe zij behoorden. Al was het ook niet zo’n groot verschil: na de Amerikaanse folteringen van Arabische krijgsgevangenen in Aboe Ghraib konden westerlingen moeilijk hun stereotype van “Arabische wreedheid” volhouden. De ingewikkeldheid van de echte wereld leent zich zelden tot eenvoudige schema’s als dat van de “botsende beschavingen”. Toch waren wij recent getuige van een gebeurtenis waarbij twee beschavingen botsten. De collectieve aanranding in Keulen (maar ook in Bielefeld, Zürich, Helsinki, Salzburg en andere steden) was vanuit westers oogpunt een aaneenschakeling van vele misdrijven. Dat is hoe deze daden van aanranding hier in ieder geval geëvalueerd zouden zijn, ongeacht de etniciteit of religie van de daders. Voor de Arabische jongeren lag het anders. Zij kennen van huis uit de praktijk van al-taharroesj, het collectieve “schrik aanjagen”, een ritueel waarbij de mannen aan de vrouwen laten voelen wat zij allemaal met hen zouden kunnen doen. Dat kan gaan van handtastelijkheden tot verkrachting. Binnen een bestaande moslimgemeenschap blijft het noodwendig oppervlakkig, want al die vrouwen behoren toe aan vaders of echtgenoten met wie je ook morgen nog moet omgaan. Gaat het echter om buitenstaansters, en zeker ongelovigen, dan steekt het niet nauw. De verkrachte vrouwen op het Tahrier-plein in het anonieme Caïro waren al islamitisch incorrect bezig louter door alleen op stap te gaan en aan politiek te willen doen. Zij waren dus legitieme prooi, en dat gold nog meer voor de westerse journalistes. In Keulen, met al die niets-vermoedende blonde lichtekooien, kon de pret niet op. “Asielbedrog” Wie waren de daders in Keulen? Zij zullen wel niet allemaal geïdentificeerd worden, laat staan gestraft. De eerste tientallen zijn in grote meerderheid Arabische moslims, nog wat Perzisch-Afghaanse moslims, en enkelen met Duitse of Amerikaanse nationaliteit die kennelijk genaturaliseerde “oudkomers” zijn. Onnauwkeurigheden zijn voor rekening van de Keulse politie en haar geheimdoenerij. Het Bestel heeft rond de ontwikkelingen die in Keulen acuut werden, al zo veel gelogen, dus een verhaaltje over de identiteit van de aanranders kon er nog wel bij. Ze autochtonen noemen, dat zou een brug te ver geweest zijn. Dan maar beweerd dat het om lang gevestigde maghrebijnen ging, zolang het maar geen “vluchtelingen” zouden zijn, Angela Merkels “genodigden”. Het was dus niet Geert Wilders die eventjes de schuld op de eeuwige Marokkaanse zondebokken stak, wel de asiellobby. Haar bewering wordt voorlopig niet bevestigd door de cijfers, maar we gaan niet moeilijk doen: beide groepen, oudkomers en nieuwkomers, hadden een zeker aandeel in de massa-aanranding. De oudkomers vormden het levend bewijs dat hun integratie niet gelukt is en dat, naar Angela Merkels woorden, het multiculbeleid volledig gefaald heeft. Door hen erbij te sleuren, schiet het Bestel zich maar in de eigen voet: zijn eigen immigratie- en integratiebeleid is hier op de proef gesteld en te licht bevonden. Anderzijds waren talloze daders dus nieuwkomers en asielbedriegers. Die laatste term behoort niet tot mijn gewone woordenschat, de onderwerpen "asiel" en "asielbedrog" houden mij trouwens ook niet bezig. Maar nu je het zegt: bestaat er zoiets als "asielbedrog"? Net na de gebeurtenissen in Keulen is bekend gemaakt dat het voorbije jaar in België maar liefst één zesde van de asielzoekers erkend is, meer dan de voorbije jaren. Bijgevolg waren vijf zesden, naar het oordeel van onze vluchtelingenadministratie, mensen die ten onrechte op het vluchtelingenstatuut aanspraak maakten. "Asielbedriegers" dus. De paus, Herman Van Rompuy en onze media liegen glashard wanneer zij zulke gelukzoekers "vluchtelingen" noemen en medelijden met hen bepleiten. Alle asielzoekers “asielbedriegers” noemen is een veralgemening, maar minder kras en minder leugenachtig dan de eretitel “vluchteling” te veralgemenen. De voortdurende herhaling van deze leugen is op zich al genoeg om de mainstream-media Lügenpresse te noemen. Het verschil tussen echte en valse vluchtelingen is dit. De eerste vluchtelingen in mijn leven, 1988, kwamen uit Bangladesj en waren in de Indiase stad Varanasi neergestreken. Bij hen vergde het veel handigheid en diplomatie om hun relaas op tafel te krijgen; en vermoedelijk hebben ze lang niet alles verteld. Bescheiden, zwijgzaam en omzichtig, zo gedragen echte vluchtelingen zich. En dankbaar, omdat ze in merg en been beseffen voor welke hel dit aankomstland een bereidwillig alternatief is. Mensen die echt iets meegemaakt hebben, worden niet graag aan hun wedervaren herinnerd en spreken daar maar spaarzaam over. Minder geloofwaardig zijn asielzoekers (destijds in België vooral sikh-separatisten) die zich op de borst kloppen en uitbazuinen: "Ik ben gefolterd!" Ja, dat zal wel. Of die allerlei eisen stellen, die moeilijk doen over het eten in het asielcentrum, of die zich meteen aan mede-asielzoekers of zelfs hulpverleners vergrijpen. Je kan hen pro forma nog wat vragen stellen, maar reken hen gerust bij de vijf zesden. Nu, het zou kunnen dat er uit Syrië of Afghanistan al eens een echte vluchteling komt. Maar dan was die zéker niet bij de baldadigheden op het Keulse stationsplein betrokken. Want zo gedragen echte vluchtelingen zich niet tegenover de samenleving die zo goed is, hun een toevlucht te bieden. Dus voorzover de daders asielzoekers waren, ging het zeker om asielbedriegers. Het feit zelf dat zij deelnamen, bewijst dat zij geen recht op asiel hebben. Cultuurverschil inzake de vrouw Talloze artikels van de zijde van het Bestel en haar media behandelen de gebeurtenissen als een zaak van seksisme en gebruiken de termen "moslim" en "islam" zorgvuldig niet. Het is de algemene trend in de media en het officiële feminisme om nu vlug alle mannen over één kam te scheren. Alle moslims over één kam scheren geldt als heel erg fout, maar je moet wel een amalgaam maken tussen alle mannen: de niet-genoemde moslims en de plots fel met de vinger gewezen Europese mannen. Natuurlijk, seksuele misdrijven komen in alle culturen voor, en de meeste mannen zijn er biologisch toe in staat, moslims zowel als niet-moslims. Zoals een beek en een overstroming allebei uit water bestaan. Toch vermoed ik dat de gemiddelde medemens liever een beekje naast zijn deur heeft lopen dan een overstroming te incasseren. Maar het onderscheid maken tussen weinig en veel is al discriminatie. In een tijd van plotse ontnuchtering door de gebeurtenissen in Keulen proberen de media wat minder fanatiek te klinken, maar zelfs nu vinden ze geen betere uitweg uit de voor hen gênante onthullingen dan terloops even alle Europese mannen te beschuldigen: jullie zijn een gevaar voor de vrouwen, even erg als de zogenaamd-Syrische asielbedriegers. Wie zich niet in zijn eer aangetast voelde door de Keulse feiten, kan zich misschien wel door deze woorden aangesproken voelen. Nochtans is het cultuurverschil in dit opzicht wel zeer relevant. Er is natuurlijk de impact van de Verlichting met het gelijkheidsdenken, dat onder meer in het feminisme uitgemond is. Maar het verschil tussen de twee culturen is ouder en dieper. Van in de middeleeuwen zijn islamitische reizigers in Europa en Europese reizigers in de moslimwereld het over één ding roerend eens: de opvallend grotere vrijheid van de Europese vrouwen, het veel grotere vertrouwen dat Europese mannen in hun vrouwen hadden, de grotere maatschappelijke rol die vrouwen er konden spelen. Dat was lang vóór de Verlichting en het feminisme. Nee, dat was geen gelijkheid, maar er blijken zeer verschillende soorten ongelijkheid te bestaan. Gelijkenis en verschil worden allicht het best geïllustreerd door die Europese reisdagboeken waarin de auteur een zekere afgunst op de luxepositie van de islamitische mannen laat doorklinken. Ja, dezelfde instincten leefden in hen, maar hun gedrag en denkgewoonten waren verder door hun cultuur geconditioneerd. Geen van deze Europese morgenlandvaarders trachtte de islamitische verhouding tussen de geslachten in zijn thuisland in te voeren. Dat achtten zij niet redelijk, maar vooral, zij wisten dat de Europese vrouwen het nooit zouden aanvaarden. En daar hielden zij rekening mee, de Keulse asielbedriegers niet. Galanterie, een Europese waarde Onlangs kreeg ik een internetvideo toegestuurd die prachtig illustreert welke waarden op het spel staan: Mes Pires Histoires Personelles: Le Monde des Enfants, Italiaans met Franse ondertitels. Vijf Italiaanse jongens van 6 tot 11 werden daarin aan een meisje voorgesteld, en kregen dan een paar opdrachten, bv. haar aanraken. En dan kregen ze de opdracht die blijkbaar het vooropgestelde doel van de interviews was: haar te slaan. Wat doet een kleine jongen wanneer hij van een volwassene, een gezagsfiguur, een bevel krijgt? Volgens het beroemde Milgram-experiment zal hij dan bezwijken en de opdracht uitvoeren, zelfs als zijn slachtoffer daar hoorbaar pijn door lijdt. (We laten hier terzijde dat dit experiment, hoewel bij links klassiek geworden, eigenlijk onzin is: de “slachtoffers” waren acteurs en voelden geen pijn, de “daders” gingen er terecht van uit dat, ondanks de kermende schijn van het tegendeel, hun opdrachtgever tot een gerenommeerd instituut behoorde en zich zulke wreedheden gewoon niet kón veroorloven.) Hier blijkt echter het tegendeel: de jongens die letterlijk naar hun opdrachtgever opkeken, veel meer dan de volwassen proefpersonen naar de witte jassen bij Stanley Milgram, weigerden allemaal te doen wat hun gevraagd was. Eén jongen maakte eerst aanstalten om de opdracht uit te voeren, maar vermande zich dan toch en weigerde. De anderen dachten er zelfs niet aan: “Nee.” Zonder stemverheffing, want hiervoor moesten ze geen strijd met zichzelf aangaan, ze wisten het volkomen zeker. Eén gelovige jongen haalde er Jezus bij, want die “wil niet dat je haar slaat”. Een andere weigerde “omdat ik een man ben”. Europese mannen putten van kindsbeen af hun fierheid uit een hoofse behandeling van de vrouw. Twee van hen wisten: “Een vrouw sla je niet.” Nog één haalde er zelfs een Italiaans spreekwoord voor aan: “Een vrouw mag je niet slaan, zelfs niet met een bloem.” Katholieke en vrijzinnige jongens waren het eens, want inderdaad, galanterie is een heel-Europese waarde. Ze kan teruggespoord worden tot de voorchristelijke fase, is bekend van de minnedichten uit de christelijke fase, en is blijven gelden in de postchristelijke fase. Die hoffelijkheid of galanterie is te onderscheiden van het feminisme, dat slechts in de recentste fase van de Europese cultuur opgekomen is. Het feminisme is een toepassing van het gelijkheidsdenken voortgekomen uit de Verlichting. Het is een bij uitstek moderne uitvinding afwijkend van het algemeen menselijk patroon. Wie zich tegenover de islam op de Verlichting beroept, zal terecht te horen krijgen dat dat maar een klein stukje van de Europese beschaving is. Wel, de galanterie is een fundamenteler element in de Europese beschaving dan de Verlichting. Zij is ouder, zij is premodern, en toch verschilt zij duidelijk van de islamitische opvatting over de verhouding tussen de geslachten. Hier gelden man en vrouw wel als verschillend, maar dan positief verschillend: de vrouw heeft een bijzondere waarde en geniet dientengevolge voorrechten. Zoals het recht om niet geslagen te worden, “zelfs niet met een bloem”. De vrouw slaan, een islamitische waarde “Jamaar, in Europa bestaat ook vrouwenmishandeling door vaders en echtgenoten”: het eeuwige refrein van de mensen zonder onderscheidingsvermogen, voor wie alles overal hetzelfde is, zal ook hier weerklinken. Uiteraard zijn mannen hier en ginds fundamenteel hetzelfde, maar de norm die aan hen opgelegd wordt, en die zij een eindweegs verinwendigd hebben, maakt een groot verschil voor hun gedrag. Wanneer in de islam Gods woord zelf de man opdraagt om zijn vrouw(en) op te sluiten en te slaan (Qor’aan 4:34), leidt dit vanzelfsprekend tot meer vrouwenmishandeling. Hij krijgt trouwens de opdracht om dat niet alleen te doen wanneer zij iets misdaan heeft, wanneer ze zijn gezag over haar niet in acht genomen heeft, maar reeds wanneer hij dat van haar voorziet of haar ervan verdenkt. Het effect van de islam op menselijk gedrag is zoals alcohol. Sommige mensen zijn altijd een gevaar op de weg, ook broodnuchter. Anderen kunnen zelfs ladderzat nog veilig thuis geraken. Maar voor de meesten geldt dat alcohol een negatief effect heeft op het rijvermogen. In alle beschavingen bestaan diverse seksuele attitudes, maar het roesmiddel islam heeft daar een uitgesproken negatief effect op. De veelgehoorde opmerking dat er ook goede moslims zijn, en zelfs slechte niet-moslims, doet niets af aan die statistische wetmatigheid. Verkrachting in de islam Uiteraard kwamen ook in het oude Europa, en komt in onze hedendaagse samenleving, vrouwenmishandeling en verkrachting voor. Maar minder, en niet zo structureel. Hier bestaat al lang een jurisprudentie van vervolging wegens verkrachting, ook al had een vrouw destijds veel wilskracht en geluk nodig om de dader veroordeeld te krijgen (doorgaans ging de aanklacht van de vader of echtgenoot uit). Het heeft tot de twintigste eeuw geduurd om de vrouw in deze ten volle tot rechtssubject te maken, maar het betrokken raamwerk van juridische normen bestond al eerder. Bovendien betekent integratie niet de aanpassing aan de Europese normen in het Romeins Recht, of ten tijde van de Profeet, maar wel aan de Europese normen zoals ze tot vandaag geëvolueerd zijn. Europese mannen die vandaag een taharroesj zouden wagen, zouden ten eerste op actieve tegenstand van een aantal aanwezige mannen stuiten, die het galant voor de vrouwen zouden opnemen; en zouden ten tweede door de politie opgepakt en door de rechter gestraft worden. Dat ligt in de islam wel heel anders. Een vrouw die binnen het bereik van de islamwet (sjari’a) klacht neerlegt wegens verkrachting, moet alvast vier mannelijke getuigen aan haar kant krijgen. Haar aanklacht zelf is reeds het bewijs dat zij ongeoorloofde seksuele betrekkingen gehad heeft, en die zijn alleszins strafbaar. Bovendien heeft zij een beschuldiging geuit tegen een moslim, dus zij is schuldig aan laster en eerroof. Onder de islamwet wordt een verkrachte vrouw die durft klagen, daarom doorgaans zélf wegens ontucht en laster gestraft. Seksuele verhoudingen zijn een delicate zaak, waarin rechters enige terughoudendheid betrachten en toelaten dat hun oordeel soms door omstandigheden overruled wordt. Daarom bijvoorbeeld dat in onze middeleeuwen een man die wegens verkrachting zou gestraft worden, daaraan kon ontsnappen als het slachtoffer aanbood om met hem te trouwen. Ook de islamitische jurisprudentie is niet helemaal onmenselijk, dus kan de tussenkomst van haar mannelijke voogd vaak haar bestraffing verhelpen, maar ook dan blijft de dader natuurlijk buiten schot. Het is de vrouw die schuldig is: door over de verkrachting stilletjes te zwijgen, kan ze zorgen dat er verder niets gebeurt, maar anders ligt de schuld bij haar. Volgens onze feministische vrijpleitsters van de Keulse daders is dat echter allemaal één pot nat. Het bagatelliseren van de factor cultuur, en met name het verdonkeremanen van de schuld van de islamitische cultuur, heeft als objectief doel, de identificatie en bestraffing van de daders te bemoeilijken ("vooroordeel"). Op termijn leidt dat ertoe, de herhaling van dit soort massa-agressie tegen vrouwen te vergemakkelijken. Vele vrouwelijke politici uit progressieve hoek hebben nog eens gezegd dat het slachtoffer van aanranding nooit verantwoordelijk gesteld mag worden voor wat haar is overkomen. Voor ons een open deur intrappen, maar in deze context mocht het nog wel eens bevestigd worden. Goed zo. Maar wie A zegt, moet ook B zeggen en de implicaties van zijn eigen uitspraak openlijk onder ogen zien. Juist de islamwet stelt uitdrukkelijk het slachtoffer van verkrachting verantwoordelijk voor het gebeurde. Dat gaat breder ook terug op de opvatting dat het de vrouw is die een verleidende werking op mannen heeft, en dat zij er via zedelijk gedrag en kleding voor verantwoordelijk is dat het niet tot seks komt – juist een idee die het feminisme bij ons altijd bestreden heeft. Deze progressieven durven het niet luidop te zeggen, maar hun standpunt is frontaal anti-islam. Mohammed en verkrachting Een van de vele pleidooien pro islam die we inzake Keulen gehoord hebben (en trouwens ook, in essentie, de meeste andere), beweert: "De islam veroordeelt juist alcoholgebruik, diefstal, aanranding en geweld." Alcoholgebruik wordt hier genoemd wegens de als vergoelijkend bedoelde uitleg dat de mannen dronken waren. Dat wordt inderdaad bij elke mens veroordeeld. Ik heb echter nog geen ernstig bewijs voor dronkenschap bij de daders gezien; maar laat dat passeren. De rol van alcohol in deze gebeurtenissen was er een andere: de meeste feestvierders dronken alcohol, met alleszins het obligate glas champagne om middernacht. Dat draagt natuurlijk bij tot de indruk dat deze vrouwen decadente lichtekooien waren die niet beter vroegen. Zo werd de veroordeling van alcohol hier geïnstrumentaliseerd in het zwartmaken van feestvierders. Maar diefstal, aanranding en geweld worden alleen veroordeeld als zij medemoslims treffen. Als moslims van deze misdaden afstand willen nemen (en ik ben best bereid te geloven dat er velen dat menen), zullen zij de islam moeten verzaken. Want Mohammed pleegde en verordende regelmatig “diefstal, aanranding en geweld” tegen niet-moslims. De Profeet, wiens voorbeeldgedrag in de islamwet als maatgevend en normscheppend geldt, beval zelf 82 overvallen op handelskaravanen van ongelovigen en leidde er 26 in eigen persoon. De gijzelaars werden voor losgeld aan hun familie terug verkocht, en in afwachting mochten zij door hun bewakers verkracht worden. Wel verordende Mohammed aanvankelijk coitus interruptus, want ook een roverhoofdman heeft zijn erecode en hij wou de gijzelaars in hun oorspronkelijke toestand terugbezorgen. Later maakte hij er geen punt meer van, en dat uit islamitisch fatalisme: als Allah geen bevruchting wil, zal ze tóch niet plaatsvinden. Hij dwong ook de joodse vrouw Raihana in zijn harem, slechts uren nadat hij haar mannelijke huisgenoten gedood had. Mohammed was de enige bekende godsdienststichter wiens voorbeeldgedrag ook de verkrachting omvatte. Niet dat het allemaal zo’n doetjes waren, Mozes bijvoorbeeld pleegde een moord (wel klein bier tegen Mohammeds aantal sluipmoorden en formele terechtstellingen), maar dus geen verkrachting. Moslims die zeggen dat zij tegen verkrachting zijn, of dat de daders in Keulen niet in hun naam gehandeld hebben, kunnen gemakkelijk van het precedentgedrag van Mohammed afstand nemen. Het is hier zeker niet de bedoeling, hen op Mohammeds daden vast te pinnen, we laten hun een ruime en gemakkelijke ontsnappingsroute. Al wat zij moeten doen, is verklaren: “Mohammed was fout. Wij volgen Mohammed niét.” Maar hebt u dat ooit gehoord? Na 11 september, uitdrukkelijk door de daders als islamitisch verantwoord? Na de aanslagen in Parijs, na de aanrandingen in Keulen? Is er één moskee, één madrassa, hoe "gematigd" ook, die predikt: "Mohammed was fout toen hij zich zo gedroeg. Mohammed was fout, volg hem niét"? Zo zijn onze manieren Het antwoord op deze hele problematiek ligt besloten in een oud Nederlands kinderliedje. Na de gebeurtenissen in Parijs en in Keulen moeten we toegeven dat het bepaald “profetisch” (c’est le cas de le dire) is: het heet Tussen Keulen en Parijs. Het bevat de wonderformule voor de integratie: “En al wie met ons mee wil gaan, die moet onze manieren verstaan. Zo zijn onze manieren…” Wie zich in onze manieren kan inleven en de daarmee strijdige ingeroeste gewoonten kan afleggen, is welkom. Wie dat niet wil of niet kan, mag het elders proberen. De wereld is zoveel groter dan de Nederlanden. Mohammed heeft hier nooit gewoond, dus wie zijn voorbeeld wil navolgen, kan beter gaan. Oorlog Tot nu toe hadden we het over een specifiek inhoudelijk verschil tussen twee culturen, namelijk een andere houding tegenover de vrouw. Maar je kan het gebeurde ook anders duiden. Zulke groepsverkrachting behoort niet tot de modern-westerse zeden in vredestijd. Zet westerse jonge kerels echter lang genoeg in een echte oorlogssituatie en dat vernis komt er stilaan weer af. Het is in grote lijnen fout om het gedrag van de reguliere West-Europese en Amerikaanse troepen in 1944-45 erbij te halen: zij hadden Duitsland en Italië aan hun voeten en konden zich met de vrouwen van de verslagenen eender wat veroorloven, maar globaal hielden zij zich in. Dat kwam enerzijds door hun culturele conditionering, vooral door het christendom, en anderzijds door het juridisch kader: bij ontdekking riskeerden zij wel een zware militaire straf, want verkrachting, hoewel zeker niet onbestaande, werd in onze beschaving afgekeurd en bestraft. Degenen die zich toen het meest misdroegen tegenover Italiaanse en Duitse vrouwen, waren de Franse koloniale troepen. Sedert de rol van de Marokkaanse troepen in de verovering van Monte Cassino is een Marocchinata in Italië een verkrachte vrouw. Maar hoewel de westerse soldaten te geconditioneerd waren tot zelfbeheersing om aan de aandrang toe te geven, voelden velen ongetwijfeld wel een oerneiging tot seks wanneer de dood hen langs alle kanten beloert. Wanneer je elk ogenblik kan sneuvelen en elke beurt je laatste kan zijn, vermindert de eerbied voor de wensen en gebeurlijk de maagdelijkheid van de vrouwen uit het andere kamp. Er is geen reden om de niet-moslims hier heilig te verklaren. Dan wordt de eenzijdige massa-aanranding in Keulen en andere steden minder een tegenstelling tussen opvattingen over de plaats van de vrouw, en meer één tussen oorlogs- en vredestijd. Wij schrikken van groepsverkrachtingen onder meer omdat wij in vredestijd menen te leven, maar zij vinden ze normaal en opwindend onder meer omdat het in hun zienswijze oorlog is. Menige jonge man zou zich in vreemd gebied een veroveraar kunnen voelen, maar in de islam is dat geen los gevoelen, maar een systeem. Reeds de Qor’aan leert dat er een permanente oorlog bestaat tussen de islam en de rest van de mensheid, tot de hele wereld onder controle is van de islam. Aannemend dat de islam een beschaving is, was Mohammed een pionier van de “botsing der beschavingen”, een oorlog tussen zijn religie en alwie weigert, zich daaraan te onderwerpen. Dat is zo mogelijk nog alarmerender nieuws dan de schimmige theorie van Huntington. Er zijn er die zich beschouwen als in oorlog met ons: niet alleen de “monsters” van het Kalifaat of al-Qa’ida, maar ook flink veel van die “zielige” zogenaamde vluchtelingen. Oorlog heb je niet te kiezen: valt men je aan, dan word je ongeacht je eigen mening in staat van oorlog gestort. De Europese Lente Hoe kwamen de strijders van Masada tot hun daad van moed en zelfopoffering tegen de Romeinse overmacht? Toen hun aanvoerder hun toesprak over "vrijheid" en dat soort normen en waarden, bleven zij ontmoedigd door de uitzichtloze krachtsverhoudingen. Maar toen veranderde hij zijn retoriek. Hij schetste het beeld van hoe hun vrouwen en kinderen aan de lusten van de Romeinen zouden overgeleverd worden, terwijl zij als gevangenen tot machteloos toezien veroordeeld zouden zijn. Dat nooit, zeiden de mannen. De daders van de aanslagen en de massa-aanranding zijn schuldig. Ook de ideologie die hen tot hun daden bracht, is schuldig. Maar degenen die echt woede opwekken, zijn de bestuurders die dat alles mogelijk gemaakt hebben. En met de gebeurtenissen in Keulen, vooral door hun onoprechte omgang ermee, zijn zij wellicht te ver te gaan. Het Bestel is met vuur aan het spelen. Zelfs de Europese massa van lichtekooien en slappelingen (ja, zo zien moslims ons) zal ooit reageren. Als zo zichtbaar aan “onze” vrouwen geraakt wordt, kan dat een onverwacht felle tegenbeweging oproepen. Dan zal die wellicht niet zo verfijnd zijn als ik zou wensen. Het Bestel wenst dat het extra lomp en gewelddadig zal zijn, dan kan het met repressie antwoorden. Geef het zijn zin niet. Er is zelfs al een vooruitzicht van "revolutie", aldus de ervaren en wereldwijze oorlogsjournalist Arnold Karskens (“In mei breekt hier de revolutie uit”, NRC 8-1-2016). Grote politiek, warempel. Hij noemt vijf factoren van revolutie die in de huidige situatie voorhanden zijn: een voorhoede, economische onvrede, gebrek aan leidinggevende politici, een incident dat als trigger dient, en in mei ook gunstige weersomstandigheden. Van de vijf revolutiefactoren die hij noemt, is er één belangrijker dan de vier andere samen. Een doelgerichte voorhoedegroep, die binnenkomende informatie in functie van het doel kan ontleden en omzetten in gerichte acties, die is werkelijk doorslaggevend. De omstandigheden en triggers doen zich vroeg of laat toch voor, het hangt van een parate voorhoede af of daarvan geslaagd gebruik zal gemaakt worden. Zoals de Grote Roerganger ons in de aanhef van het Rode Boekje leert: geen revolutie zonder een revolutionaire voorhoedepartij. Wie echt iets wil veranderen, knope dat maar beter in zijn oren. Het gebrek aan zulke voorhoede veroorzaakte bijvoorbeeld de mislukking van de Arabische Lente, die gekaapt werd door de enige andere georganiseerde en doelgerichte groep, de Moslim-Broeders. In Europa kan zulke groep desnoods ad hoc gevormd worden, maar ik betwijfel de leidersgaven van de door Karskens aangewezen "populistische" partijen. Anderzijds, in zo’n gebeurtenisrijke stroomversnelling, in het uur van de daad, moet men niet te kieskeurig zijn. Doorslaggevend is de doelgerichtheid van de voorhoede, het vermogen om nevendoelen, ego's en persoonlijke dada's tussen haakjes te plaatsen. Is het doel duidelijk genoeg voor een kritische massa? We hebben onze tijd de voorbije jaren lelijk verspild als het dat niet is. Alleen, een omwenteling in de instellingen is echt niet nodig. Het is mogelijk om het huidige beleid ten aanzien van inwijking, integratie en islamisering om te gooien via de bestaande min of meer democratische instellingen. Men ziet nu al dat zittende regeringen die lang het heilloze beleid gevoerd hebben waaruit Parijs en Keulen zijn voortgekomen, door enkele sensationele incidenten teruggekrabbeld zijn. Zelfs Angela Merkel heeft zich na slechts enkele maanden al bekeerd tot grenscontroles en veel lagere migratiequota. Zelfs de Europese Unie, vandaag zo’n burcht van oikofobie, hoeft helemaal niet verlaten of ontbonden te worden: het is best denkbaar dat ze opnieuw een weerspiegeling van de wil van haar bevolking kan worden. Alleen ten opzichte van de islam is er nog geen zweem van herstel van het gezond verstand. Daar blijft men beweren dat schadelijke ontwikkelingen en terreur “niets met de islam te maken hebben”. Beleidvoerders blijven zich wijsmaken dat het probleem van de politieke islam opgelost kan worden door er meer subsidies en straathoekwerkers tegenaan te gooien, en door “meer islam”. Daar ligt het licht aan het eind van de tunnel pas achter de hoek, maar het komt. Wel zal er voor een ernstige en duurzame omslag een “revolutionaire voorhoedepartij” nodig zijn. Niet zo’n ouderwets ding met een Politburo, de moderne media maken veel flexibeler organisatievormen mogelijk. De ontevredenheid die aan de basis leeft, heeft echt behoefte aan leiderschap, niet aan een Sterke Man die bevelen geeft, maar aan een juiste analyse. Dit sluit in: een heldere definitie van wat het probleem is, wat de weg daaruit is, en hoe de feiten die zich nu voordoen, zich tot probleem en uitweg verhouden. We zijn in een situatie gemanoeuvreerd waarin veel verwarring heerst, zowel bij de steunpilaren van het Bestel als bij de opposanten. Maar daar werken we aan, onder meer met dit boek. Dr. Koenraad Elst (Leuven 1959) studeerde Sinologie, Indo-Iranistiek en Wijsbegeerte. Hij schreef een dertigtal boeken en is vooral bekend voor zijn werk over hindoeïsme en boeddhisme, hun oude geschiedenis en hun conflict met de islam.

woensdag 4 mei 2022

Is boeddhisme opium?

(Doorbraak, juni 2022) Volgens onze vriend Sid Lukkassen is het boeddhisme een dwaallicht (‘Mindfulness en meditatie zijn de nieuwe opiaten voor het volk’, DB 30/04/2022). Aanleiding schijnt het recente heengaan van de Vietnamese monnik Thich Nhat Hanh (1926–2022) te zijn, die na een jeugdige poging om de Vietnamoorlog vreedzaam op te lossen bij het regime in ongenade viel, naar het Westen trok, en in één moeite de ‘mindfulness’-discipline meebracht. Die is hier inmiddels zeer populair geworden. Té populair zelfs, vindt dr. Edel Maex, de psychiater die deze discipline in eigen land verspreid heeft, maar sindsdien vreemd is gaan opkijken bij al wat tegenwoordig onder die naam verkocht wordt. Dat er aanleiding tot kritiek is op deze levensbeschouwelijke mode, is mij dus wel bekend. Maar het is niet de kritiek die we van Lukkassen te horen krijgen. Vooraf (om de openingsfrase bij wetsvoorstellen in het Britse parlement te ontlenen): I declare my interest. In de lange herstelperiode na mijn harttransplantatie (2007) heb ik zelf de hier gebruikelijke acht weken durende opleiding Mindfulness gevolgd. Anders dan de meeste deelnemers was ik niet zo verwonderd, want ik wist waar het allemaal vandaan komt: van de boeddhistische meditatievorm Vipassana, waarvan ik vroeger al retraites had meegemaakt, onder meer in het Birmees klooster in het Indiase Sarnath, de plaats waar de Boeddha 25 eeuwen geleden zijn leer lanceerde. Mindfulness is daarvan een fluwelen versie. Vipassana, letterlijk ‘het uiteen-zien’, betekent ‘nauwkeurig waarnemen’ en wordt als beste benadering vertaald met ’aandachtsmeditatie’, of door luie geesten als ‘mindfulness’. Daarbij tracht men niet één gedachte of aandachtspunt vast te houden (wat men wel doet in de andere belangrijke meditatievorm, de Samatha, ‘kalmte’, vastheid van aandacht, focus). Men blijft gewoon aandachtig aanwezig bij alle gewaarwordingen die zich spontaan voordoen: lichamelijke, gevoelsmatige, geestelijke, maar waarbij men afstand neemt van die gewaarwordingen en voortdurend het onderscheid maakt met de waarnemen instantie. Oorspronkelijk geldt Vipassana eerder als voorbereiding op Samatha, zelf de laatste fase voor het Nirvana, het ‘uitblazen (van de vlam van het verlangen)’, het eigenlijke doel van het boeddhisme. Maar tijdens de reis naar het Westen is het centraal komen te staan, allicht omdat het de westerse consument beter ligt: softer, minder inspannend. Morgenland Lukkassen vat Thich aldus samen: ‘De mensen moeten dichterbij zichzelf komen: in jezelf. Dat is waar je wilt zijn, waar je vrij bent, waar je altijd naar op weg dient te zijn.’ Tot daar geen probleem. Maar dan. Niet iedereen is wild van de boeddhistische levensbeschouwing, alleen duidt Lukkassen dat in aardrijkskundige termen: het heet ‘typisch een denkwijze van het Morgenland’, namelijk ‘het idee dat je de zon inloopt en dan ophoudt te streven — just be.’ Tegenover het dromende Azië staat het ontwakende Europa, aldus oude schoolboeken. Dus hier: ‘Maar wij, Europeanen, zijn niet zo. Als kinderen van het Avondland ligt dat niet in onze aard. Wij zijn faustisch, voortdurend rusteloos strevend — wij moeten zaken in de wereld teweegbrengen, dingen buiten onszelf realiseren om inwendig onszelf te kunnen zijn.’ Of dat inzicht van Oswald Spengler een eeuw geleden nog verdedigbaar was, laat ik hier in het midden; maar vandaag is het dat zeker niet. Het boeddhisme stelt weinig belang in wereldse kennis en welslagen, maar het is dan ook slechts het wereldvreemdste lidmaat van een breed beschavingsgamma, zowel in zijn heimat India als in boeddhistische ‘kolonies’ zoals China en Japan. Buiten de kloostermuren was er heel wat economische, technologische en wetenschappelijke bedrijvigheid. Twee millennia vóór Rome had Harappa al een rioolstelsel. Zeshonderd jaar voor Leibniz en Newton kenden de Chinezen al de differentiaal- en integraalrekening. Vóór de koloniale tijd hadden India en China samen 55% van het wereldwijd BNP. Het verschil tussen Oost en West? ‘Het Noord-Europees klimaat dwingt tot een voortdurend vooruitdenken en vooruitplannen. (…) wie niet op tijd zaait, verhongert in de winter.’ Dat kan enigermate het verschil tussen Noord en Zuid verklaren, waarom onze gejaagdheid naar de Middelandse-Zeegebied en dan naar Afrika toe gestadig minder wordt. Maar het Gele-Stroomgebied dat de Chinese beschaving voortbracht, heeft hetzelfde klimaat waaraan wijzelf gewend zijn. India wat minder, maar dat heeft China niet belet om het boeddhisme in te voeren, en wel toen de afstand in dagreizen tot India veel groter was dan die tussen Oost en West vandaag. Wel waren er altijd verschillende opvattingen over de boeddhistische levensopvatting, ongeacht het klimaat. De Boeddha zelf, op zoek naar de ultieme Bevrijding, liet vrouw en kind in de steek en kan geen model staan voor de fameuze gezinswaarden. Volgens tijdgenoten parasiteerde zijn monnikenorde zowel biologisch als economisch (bedelen) op de omgevende samenleving. Lukkassens tegenwerping dat die eenzame meditatie tegen ‘s mensen sociaal instinct ingaat (‘wij hunkeren naar verbinding met anderen, omdat dit deel is van onze aard’), werd ook ginds gemaakt. De meditatie kreeg een waaier van duidingen. Oorspronkelijk was de geestelijke weg van de Boeddha alleen voor voltijdse monniken bedoeld, die éénpuntig het Nirvana nastreefden. In China hechtten de confucianen erg aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, en ze vonden boeddhistische ideeën als de wedergeboorte maar bijgeloof, en het Nirvana wat hoog gegrepen. Maar ze zagen wel de waarde van de meditatiepraktijk in, dus in de 11de eeuw ontwikkelden ze het ‘zuiver zitten’ (jingzuo), een eenvoudige meditatie die ze elke morgen een uur of zo deden vooraleer zich aan maatschappelijke taken te wijden, als het ware om vóór een optreden hun instrument te stemmen. Iets dergelijks was trouwens al gedaan door de oud-Griekse stoïcijnen die ‘s morgens een uur aan ‘in het nu verblijven’ deden. En door hedendaagse westerlingen die het met aandachtsmeditatie proberen. De westerse samenleving kan er maar wel bij varen als meer mensen meditatie gaan beoefenen, zeker als de vandaag waarneembare toename in kwaliteit en authenticiteit doorgaat. Japan, Thailand en andere landen hebben het boeddhisme goed in hun eigen cultuur geïntegreerd en in zogenaamd faustische samenlevingen kan dat evengoed. Of eerder: is dat stilaan aan het gebeuren. Gewaarzijn Tenslotte nog een politiek bezwaar: de verdenking dat inkeer subtiel aangemoedigd wordt als vrijbrief voor aspirant-dictators. Aldus: ‘Wie zijn of haar wensenlijstje van het leven steeds kleiner maakt, zal er vrede mee hebben dat de machthebbers zijn of haar keuzemogelijkheden en bewegingsvrijheid toenemend inperken.’ Tijdens de christelijke tijd hoorden we dat verdovingsargument al tegen godsdienst überhaupt, en tijdens de ontkerstening kwam dat bezwaar terug tegen de zoektocht naar spirituele alternatieven. Zo publiceerde de Amerikaanse socioloog Edwin Schur in 1977 het boek Gewaarzijn, een Rage, dat meditatie ontmaskert als een truc van het kapitalisme om de massa braaf te houden. Hier wordt een uitspraak van Thich Nhat Hanh in dezelfde zin in stelling gebracht. Een boeddhist kiest voor ‘kleinschaligheid, rust, overzicht en geborgenheid scheppen’, namelijk ‘binnen je eigen ziel en dan hooguit in je eigen huishouden’. Je moet ‘aanvaarden dat je de turbulente wereld niet kunt bijsturen en jezelf terugplooien op je eigen kiem’. Dat zal niet elke boeddhist en zeker niet elke oosterling bijtreden, maar er is iets van: het boeddhisme appelleert aan mensen met minder wereldse ambitie, in navolging van de Boeddha die een toekomst als staatshoofd aan zijn yogische roeping opofferde. Goed, maar niet iedereen is verplicht om boeddhist te zijn: in Europa evenmin als in Azië. We besluiten dat we het niet met Sid Lukkassen eens zijn waar hij schrijft: ‘Dit toont aan dat het faustische boven het boeddhistische staat: we zullen moeten handelen en streven om de wereld actief te beïnvloeden (...) Dus stop met mediteren en ga in plaats daarvan handelend scheppen.’ Talloze kunstenaars in heel Azië bereidden zich voor op hun grootse scheppingen juist door te mediteren. (vernoemde personen: Sid Lukkassen, Thich Nhat Hanh, Edel Maex, Siddhartha Gautama alias de Boeddha, Gottfried Wilhelm Leibniz, Isaac Newton, Edwin Schur)

zondag 1 mei 2022

Taiwan als het echte China

(Doorbraak, 22 april 2022) In de wereld van de internationale betrekkingen houdt men er steeds openlijker rekening mee dat de Volksrepubliek China zijn "opstandige provincie" Taiwan gaat binnenvallen en annexeren. Wat zou eraan verloren gaan als daarmee de "Republiek China" verdwijnt? De Chinese Republiek werd opgericht door Sun Yixian (bekender in de Kantonese vorm Sun Yat-sen; of onder de erenaam Sun Zhongshan, "berg van China") na de omverwerping van het Qing-keizerrijk in 1911. Deze revolutie was enerzijds nationalistisch, want gericht tegen een uitheemse dynastie, namelijk uit Mantsjoerije. Dat is nu volledig Chinees maar behoorde historisch niet tot China: men sprak er Tongoesisch, verwant met Turks en Mongools, en vereeuwigd door de Vlaamse jezuïet Ferdinand Verbiest in zijn Grammatica Tartarea. Anderzijds was zij moderniserend en uiteindelijk door westerse ideeën geïnspireerd. Dat liberaal nationalisme werd gedragen door de partij van Sun, de Guomindang of Nationale Volkspartij, opgericht in Shanghai 1894. Zij beleed de "drie volksbeginselen" (sanminzhuyi): volk zijn (nationalisme), volksbestuur (democratie) en volkswelvaart (een soort socialisme).. Sun zette de drie beginselen voor het eerst uiteen in 1905 tijdens een redevoering in Brussel -- hij was één van de vele buitenlandse politieke opposanten die hier zijn agitatie had mogen verderzetten. Na de revolutie was zijn partij meestal aan of dicht bij de macht, maar het is alleen in 1928-37 dat zij vanuit Nanjing echt haar visie in beleid kon omzetten zonder door burgeroorlogen en de Weerstandsoorlog tegen Japan afgeleid te zijn. De verwestersende impact van het Republikeinse bewind was uitgesproken, te beginnen met het democratisch, of althans republikeins, politiek model. Anders dan in India, waar het een vergeten inheemse staatsvorm oprakelde, was het in China volstrekt nieuw. Ook nationalisme was destijds een modieus politiek ideaal uit het Westen, maar bouwde wel voort op een natuurlijk nationaal gevoel dat zich al eerder bewezen had, bijvoorbeeld bij de omverwerping van de Mongoolse Yuan-dynastie in 1368. Socialisme was niet echt nieuw: het was altijd een confuciaans ideaal geweest dat de bestuurder naar het welzijn van het volk zou omzien, hoewel het volk zelf daarin geen zeg had. Westerse onderwijsvormen, kunststijlen en materiële cultuur werden in de Republiekperiode gretig overgenomen. Na de Eerste Wereldoorlog vond een studentenagitatie plaats die “mijnheer De” (democratie) en “mijnheer Sai” (science, wetenschap) verwelkomde en het confucianisme als schuldige aan China’s neergang verketterde. In verdunde vorm was dat de feitelijke politieke visie die de Chinese Republiek animeerde. Een minder bekend feit is dat deze pro-westerse tendens mede veroorzaakt werd door de grote invloed van de christelijke missionarissen op de leidersgroep. GMD-leider Jiang Jieshi (Tsjiang Kai-sjek) was tot het christendom bekeerd onder invloed van zijn vrouw Song Meiling, in de sporen van keizer Constantijn en Clovis; eerst louter formeel, maar gaandeweg met diepere overtuiging. Het bond hem sterker aan de VS, en zou een rol spelen in de CCP-propaganda tegen hem. Het verklaart ook het pro-Chinese standpunt in Hergé’s strip Kuifje en de Blauwe Lotus, gepubliceerd in het katholieke blad Le Vingtième Siècle: China gold toen als een gunstig evoluerend missiegebied. In dat opzicht zouden de communisten veel nationalistischer uit de hoek komen dan de officiële nationalisten: zij maakten volledig schoon schip met het “koloniale” of “pro-Amerikaanse” missienetwerk. Continuïteit met de CCP De invoer van het marxistisch-leninistische ideeëngoed door de Chinese Communistische Partij was maar een radicalisering van de veranderingen die de Republiek aanhing en teweegbracht. Uiteraard waren er tegenstellingen, en die waren de communisten zelfs een revolutie waard, maar in groter verband en met name vanuit Chinees beschavingsoogpunt merkt men een sterke continuïteit. Zo horen we feministen de CCP bejubelen omdat die een einde gesteld heeft aan de middeleeuwse (niet antieke) praktijk van het inbinden van vrouwenvoeten; maar dat is al door de Republiek gedaan, alleen kon die haar macht nog niet in alle uithoeken van het land doen gelden. De continuïteit gaat trouwens nog verder: het was al een prioriteit geweest voor de hier eerder besproken hervormer Kang Youwei die in 1895 even de kans kreeg om het Keizerrijk te moderniseren. Op economisch gebied was er al een begin van zwenking naar westerse modellen na de Eerste Opiumoorlog (1839-42), al had dat totaal niet de grondigheid van de Meiji-verwestersing in Japan, en zou het de neergang van China niet stoppen. Ook in die tijd werden de eerste maatregelen uitgevaardigd om Chinese traditionele “geneeskunst”, zoals westerse medici haar spitsvondig omschrijven, door westerse geneeskunde te vervangen. (Juist de CCP zou de traditionele geneeskunde een tweede adem geven, vooral door de praktische overweging dat zij goedkoper was.) Maar waar de verwestersing onder het keizerrijk door traagheid en traditionalistische weerstand nooit ver geraakte, zou de Republiek daar volop op inzetten. Op sommige gebieden werd die lijn in de Volksrepubliek verder doorgetrokken, op andere speelde de Koude Oorlogstegenstelling met de “Amerikaanse marionetten” van de GMD. De zichtbaarste tegenstelling tussen de Republiek en de Volksrepubliek is het Chinese schrift. In Taiwan (en Hong Kong) gelden nog de traditionele karakters die al ruim 2200 jaar in voege zijn, op het vasteland een vereenvoudigde vorm die in de jaren 1950 ingesteld is. Om esthetische en cultuurhistorische redenen is de traditionele vorm verre te verkiezen, en op Taiwan steekt men de draak met het gebrek aan logica in de vereenvoudigde karakters: zo bevat liefde, ai 愛, in de vereenvoudigde vorm 爱 geen element 心 xin, “hart”, meer. Maar door de informatietechnologie is de terugkeer naar de traditionele vorm niet ondenkbaar meer: één muisklik kan een heel tekstcorpus hertalen. Of om iets negatiefs te noemen: men zegt dat de CCP vijandig stond tegenover de democratie, terwijl de huidige Republiek China een volwaardige democratie is. Maar ten eerste bewees de CCP wel lippendienst aan de democratie, van waar de termen “volksdemocratie” en “volksrepubliek”. Toen zij op de revolutie geen vrije verkiezingen liet volgen, zei ze niet dat ze die principieel niet wou, maar gaf ze voorwendsels waarom ze even nie0t konden. En ten tweede was het bij de GMD tot de eerste vrije presidentsverkiezingen in 1996 ook niet veel meer dan lippendienst. In internetlijstjes over de grootste massamoordenaars vind je naast Mao Zedong (en Léopold II) vaak verrassend genoeg ook Jiang Jieshi, die wel een brutaal repressiepalmares had. Conclusie Het is pas sedert de oversteek naar Taiwan dat de Chinese Republiek zich is gaan herprofileren als behoeder van het Chinese erfgoed. Daarvoor was het een deel van het verwestersingsproces dat eerder al begonnen was en daarna, met andere klemtonen, verdergezet is. Taiwan verdient beter dan een militaire annexatie. Vóór Xi Jinping leek het erop dat de Volksrepubliek in een sfeer van toenemende ontspanning, vrijheid en culturele herbronning naar de Republiek toegroeide. Aangezien de GMD sowieso de eenheid van China belijdt, zou het tot een vreedzame hereniging kunnen komen. De laatste jaren is er echter een her-maoïsering bezig, met ondermeer toenemende repressie tegen de kapitalistische uitwassen (wat nog verdedigbaar is) en tegen de godsdiensten, ook de inheemse. De tegenstellingen uit de Koude Oorlog zijn terug, en het zou voor Taiwan onaangenaam kunnen aflopen. Maar vanuit Chinees beschavingsstandpunt zal het weinig verschil maken.

Waarom is links zo eigengerechtig?

(Doorbraak, 29 april 2022) In zijn column in De Standaard van 25 april 2022 stelt Joren Vermeersch vast dat links, en zekere zijn huidige woke-variant, zijn tegenstanders als agenten van het Kwaad beschouwt. Het rechtvaardigt met die verduiveling een zeer eigengerechtige bejegening van andersdenkenden, inbegrepen censuur, uitsluiting (cancel culture), broodroof en geweld. Niks geen gulden regel. De haat die het over rechts uitspuwt, is niet echt wederkerig: rechts schudt het hoofd over de naïviteit van links en voelt minachting voor de koorknapen en pastoors die de jongste ordewoorden van links nalopen, maar de tijd dat het nog een Berufsverbot tegen extreemlinks uitvaardigde, ligt lang achter ons. Het helpt niet, onze linkse vrienden op hun dubbele standaard te wijzen. Voor wie zich door logica gebonden voelt, zou dat een bezwaar kunnen zijn, maar niet voor wie de waarheid in pacht meent te hebben. Er is voor hen geen symmetrie tussen geestesgenoten en andersdenkenden. Een van hun favoriete leuzen is: "Geen verdraagzaamhed voor de onverdraagzamen", waarbij zij zich het recht toe-eigenen om te bepalen wie tot die categorie behoort. Je zou toch niet willen dat de onverdraagzamen gelijke rechten krijgen met ons, verdraagzamen, wel? Alleen wie zelf onverdraagzaam is, kan zoiets willen, dus pas op wat je zegt! Voorwaarts! Welk is het sleutelbegrip dat deze schaamteloze dubbele standaard rechtvaardigt? We vroegen het ons af toen net het bericht van een vacature in onze digitale brievenbus viel. Het Departement Wijsbegeerte en Godsdienstwetenschappen van de Universiteit Utrecht zoekt personeel voor het onderzoeksproject The Enemy of the Good. Towards a Theory of Moral Progress, gefinancierd door de Europese Onderzoekscommissie. Ziedaar, gratis en ongevraagd aan huis besteld, het antwoord: de reden waarom we geen geduld mogen hebben met andersdenkenden is dat wij de morele vooruitgang belichamen, terwijl zij de terugval in de barbarij nastreven. Onverdraagzaamheid tegen andersdenkenden is niet nieuw, en werd ook in het verleden vaak als een kwestie van zedelijke vooruitgang verwoord. Het grote voorbeeld is de afschaffing van de mensenoffers. De Zhou-staatsgreep in de 11de eeuw vC tegen de Chinese Shang-dynastie gebruikte als rechtvaardiging ondermeer dat de Shang nog mensenoffers brachten, zijzelf niet meer. De apologeten van de Spaanse Conquista van Mexico zetten gretig in de verf dat de Azteken op grote schaal mensenoffers brachten, zodat de kolonisering netto een goede zaak was. Julius Caesar beschreef de druïden in het te veroveren Gallië als barbari wegens hun praktijk van mensenoffers, die voor de Romeinen des te meer als achterlijk gold omdat zij zich herinnerden, hem pas twee eeuwen eerder afgeschaft te hebben. Ook de Romeinse verovering van de Fenicische satellietstad Carthago werd mede gerechtvaardigd door haar barbaarse mensenoffers,-- erger nog: het offer van de eigen eerstgeborene. Dezelfde etnische groep, in de Bijbel bekend als Kanaänieten, werd hierom ook door de profeten van Israël verduiveld, en in het Beloofde Land werden de Kanaänieten uitgeroeid. Morele vooruitgang werd de verantwoording voor verovering. Tijdens de laat-koloniale periode diende ook de morele vooruitgang die de afschaffing van de slavernij betekende, als rechtvaardiging voor veroveringen of uitbreiding van invloedssferen. Na de Franse Revolutionairen waren het de Britten die het abolitionisme uitdroegen. Ze dwongen het Moghul- en het Ottomaanse rijk tot afschaffing van de slavernij, en legden ze in hun eigen kolonies op. In de VS was de afschaffing een reden voor de onderwerping van de afgescheiden zuidelijke Staten in een in wezen nationalistische oorlog. Onze eigen vorst Leopold II kon de rijkdommen van Kongo maar verwerven via de belofte om de slavernij er af te schaffen, wat hij uiteindelijk (schoorvoetend) ook deed. Morele vooruitgang brengt een scheidingslijn aan tussen achterlijke vasthouders aan de oude normen en verlichte voorlopers van een nieuwe orde. Het heeft voordelen om jezelf aan de goede kant van de geschiedenis te plaatsen: het geeft je rechten tegenover de oude school. Tot en met woke De woke lieden zien zichzelf als voortzetters van die traditie. Zij laten zich niet in de verdediging drukken door de verwijzingen naar de hilarische uitwassen in hun ideologisch vertoog en politiek palmares. Voor wie het woke-vertoog enkel uit de media kent, waar het een zelfkarikatuur lijkt dat toch geen enkele volwassene kan overtuigen, moet maar eens rechtstreeks gaan kennis maken. Zij halen hun eigengerechtigheid uit de vermeende continuïteit van hun extreme antiracisme en antiseksisme met de door niemand nog in vraag gestelde afschaffing van de mensenoffers en de slavernij. Meteen wordt duidelijk waarom woke zo destructief en repressief is. De geselecteerde postdoctorale onderzoeker moet een "beoordeling uitwerken van de maatschappelijke en individuele voorwaarden die morele vooruitgang hinderen of bevorderen (...) Instellingen kunnen dienen om de morele vooruitgang te bevorderen en om morele teruggang te blokkeren." Zelfs academici laten er, zij het in mooie woorden, geen twijfel over bestaan dat er immers ook een repressieve zijde is aan morele vooruitgang. Je moet toch iets doen tegen de hardleerse slavenhouders? Dus ook ouders die hun puber willen verhinderen om van geslacht te veranderen, of niet-racisten die blanke herstelbetalingen aan de welgestelde afstammelingen van zwarte slaven weigeren, verdienen geen medelijden. Maar: links! “Maar woke is toch veel linkser dan de louter humane abolitionisten”, zullen sommige goede zielen opperen. Dat onderschat hoe buitenissig de abolitionisten aanvankelijk gevonden werden. De slavernij vond een rechtvaardiging in de Bijbel, zowel Oud als Nieuw Testament, een gezagsbron die toen voor iedereen gold en waar de abolitionisten diplomatisch omheen moesten navigeren. Dus ze zijn er gerust in: hun buitenissigheden zullen over één of twee generaties evenzeer als verworven en vanzelfsprekend gelden. En ongeacht de sfeer die een standpunt destijds opwekte, er is zoiets als een objectieve definitie van links: egalitarisme. 4Gelijkheid is de kernwaarde van links. Welnu, ook de afschaffing van de mensenoffers schiep gelijkheid tussen de offeraar en het slachtoffer, toch tegenover het criterium “overleven”. Of de woke strekking gelijk heeft, is stof voor een ander debat. Hier stellen we alleen vast dat zij ruggengraat heeft en zich in een krachtige en zegevierende historische beweging stelt. Zij heeft recent enkele nederlagen geleden (anti-woke wetten in enkele VS-staten, Elon Musk koopt Twitter, het woke-kritisch boek van Dyab Abou Jahjah), maar is in het algemeen ongemeen succesvol. Rectoren en toppolitici gaan ze niet met zoveel woorden verdedigen, maar voeren haar ordewoorden wel uit. Desgevraagd zullen ze dat verantwoorden met verwijzing naar momenten van morele vooruitgang uit het verleden. 0000000