vrijdag 31 augustus 2018

Cultuurmarxisme: begripsverheldering




('t Pallieterke, 23 aug. 2018)


Paul Cliteur heeft een boek geredigeerd met 13  bijdragen over een vrij nieuw begrip in ons politieke vertoog: Cultuurmarxisme. Er waart een spook door het Westen (Aspekt, Soesterberg 2018). Onder hen ook van de Vlamingen Wim Van Rooy en Maarten Boudry en Nedervlaming Derk-Jan Eppink; en Sid Lukkassen. Die had het begrip “cultuurmarxisme” op de kaart gezet; in het onderhavige boek volgt een grondige begripsverheldering.

Cultuurmarxisme is een omstreden term. Zoals inleider Cliteur uitlegt, lijkt hij een oxymoron: het marxisme herleidt de cultuur juist tot louter “bovenbouw”, een neveneffect van de productieverhoudingen. Maar belijdende marxisten als Theodor Adorno (Frankfurter Schule) en Antonio Gramsci dongen af op dat primaat van de economie. Na de mislukking van alle revoluties buiten Rusland rond 1920 besloten zij dat de cultuursfeer daarin een doorslaggevende negatieve rol gespeeld had. Zij stelden dat het proletariaat minder massaal en minder actief dan verwacht de revolutie gesteund had omdat de bourgeoisie het gehypnotiseerd had via de heersende cultuur. Dus moest het eerst de culturele sfeer veroveren om dan de politieke revolutie te verwezenllijken.



Orthodoxe marxisten dachten er het hunne van en spraken schamper van “cultuurmarxisme”. De term is dus geen samenzweringstheorie van extreemrechtse trollen, zoals de linkerzijde het voorstelt, maar een linkse omschrijving van een ontwikkeling binnen het eigen kamp. Dit hele boek is trouwens een vernietigend antwoord op de linkse kleinering van deze juiste analytische term.



Wel heeft deze nieuwe stroming zich gaandeweg van de marxistische orthodoxie verwijderd, vooral na de implosie van het Oostblok: het ideaal van de proletarische revolutie en de socialistische staatsinrichting verdween uit het zicht, de cultuurstrijd is een doel op zichzelf geworden. Wel marxistisch bleef het model van een klassenstrijd, met nu verschillende nieuwe minderheden als revolutionair geachte klasse. De om zich heen grijpende cultuur van haat (nu vooral tegen “witten”), verdenking wegens het minste, overerving van schuld, zelfbeschuldiging en door het stof kruipen is, zoals hier door socioloog Eric Hendriks aangetoond, een nauwkeurige herspeling van Mao’s Culturele Revolutie.



Krijgshistoricus en uitgever Perry Pierik erkent dat links een punt heeft waar het zegt dat “cultuurmarxisten niet bestaan”. Aangezien de term begon als een scheldwoord voor een rivaliserende strekking binnen het marxisme, dus voor anderen, noemt niemand zichzelf cultuurmarxist. Zoals ook niemand zichzelf van “desinformatie” (vulgair: “nepnieuws”) beschuldigt, terwijl ze nochtans een realiteit is.



De gedaante van het cultuurmarxisme die het vaakst het nieuws haalt, is de repressieve discours-controle bekend als “politieke correctheid”. Die term wordt zonder meer overgenomen, hoewel hij eigenlijk niet juist gebruikt wordt. Hier beduidt hij de houding van links tegenover rechts (ruwweg), maar oorspronkelijk beduidde hij, ook in de Sovjet-Unie, de kritiek van slim links op dom links, van de beginselvaste revolutionairen op de met kleinigheden af te kopen reformisten. Maar soit, de term is nu ingeburgerd.



Een heuse omkering van waarden heeft zich onder cultuurmarxistische impact voorgedaan ten aanzien van een begrip dat vroeger bij uitstek als rechts gold: identiteit. Hedendaags links herleidt individuen tot de groep waartoe zij behoren: vrouw, homo, moslim, zwart – meerdere bijdragers leggen hilarische gevallen onder het vergrootglas. Het hemelt groepsidentiteiten op voorzover zij de status-quo bedreigen, maar de gezonde witte hetero “cisman” van middelbare leeftijd is niets anders dan een erfgenaam van het koloniale imperialisme, een belichaming van de slavenhandel en de kruisvaarten.



Wie “gezond” zegt, mag zich meteen aan een sneer over de nazi’s verwachten. Al decennnia is de linkervleugel toenemend nazicentrisch, altijd op vinkenslag om overal nazi’s te ontmaskeren. Recent is het mikpunt van dergelijke haatlaster verschoven van “de kapitalisten” naar “de witten”, in een nog nauwelijks verholen racisme.



Wim Van Rooy is op zijn best met zijn schets van de situatie in Frankrijk, waar veel linkse intellectuelen naar rechts opgschoven zijn: les nouveaux réacs. De machtsverhoudingen zijn echter nog niet verandered, want Alain Finkielkraut, Eric Zemmour, Michel Houellebecq en anderen hebben elk nog wel een prijs moeten betalen. Alleen hij vermeldt de Nouvelle Droite, de stroming rond Alain de Benoist die al van bij haar ontstaan in 1968 als een "gramscisme van rechts" aangemerkt werd. Deze nieuw-rechtse school is in Nederland onbekend, in Vlaanderen heeft zij een bescheiden antenne in het kwartaalblad TeKoS. Een strijd in de culturele ruimte om de hegemonie heeft zij wel bedacht, maar de verwezenlijking ervan is altijd een mislukking gebleven – daarvoor was links te machtig. Tot vandaag, want er beweegt iets.

Waarom 12?

Waarom 12? PDF Print E-mail

(ergens vóór 2000, uiteindelijk teruggaand op KE: Veldtekens aan het Zwerk



De dierenriem heeft 12 tekens. Andere 12-delingen vinden we in de religieuze sfeer, in de pantheons van enkele religies:

· de Indiase 12 Âditya’s of “zonnen”, de hemelse goden, door het boeddhisme naar Japan overgeplant als de 12 Ten of “hemelen”;

· de 12 zonen van Jacob/Israël, stamvaders van de 12 stammen Israëls;

· het Griekse Dôdekatheon of stelsel van 12 Olympische goden;

· de 12 apostelen van Jezus.


Er is nu blijkbaar iets hemels aan het getal 12. Waarom? Wat is er zo bijzonder aan 12? Historisch is dit moeilijk los te zien van de 12+ maanmaanden per jaar. Maar dat is contingent, niet noodwendig, het had anders kunnen zijn. Ooit duurde de maanomwenteling slechts enkele dagen, zodat er veel meer maanwentelingen per jaar plaatsvonden; en ooit zal ze veel langer duren dan nu. Dat er vandaag juist (iets meer dan) 12 maanomwentelingen in een aards zonnejaar gaan, is dus louter chance, vergankelijk, en geen stevige basis.


Wat trouwens als morgen de maan ontploft, de mensheid haar astrologie vergeet, en een volgende generatie vanaf nul de astrologie moet heruitvinden? Die zal dan niet de 12 maanmaanden hebben als vingerwijzing naar dit bijzondere getal 12. Nee, er is een steviger, duurzamer grondslag.


Het getal 12 heeft talloze onvervreemdbare rekenkundige eigenaardigheden:

· het ziet eruit als het natuurlijke begin van de getallenreeks, 1 en 2 (lang vóór de 0 uitgevonden werd), met beide op hun natuurlijke plaats, bovendien met de 1 van hogere rang (tiental) dan de 2 (eenheden);

· het is het product 3 x 4, twee getallen met elk hun eigen symboliek, bv. 3 = tijd/opeenvolging, 4 = ruimte/gelijktijdigheid;

· het is eerste Pythagoreïsche som, 3 + 4 + 5, drie grootheden die de zijden van een rechthoekige driehoek vormen;

· het is, naast het triviale gavel van 1, het enige getal welks rangnummer (het 12degetal) in de Fibonacci-reeks ingenomen wordt door zijn eigen kwadraat, 144, enz.


Het maakte talloze optredens in de natuur en de spitsnatuurkunde, bv.:

· het sneeuwkristal is een 6-puntige ster, dus met 6 binnen- en 6 buitenspitsen;

· de dodecaëder (veelvlak bestaande uit 12 vijfhoeken) als geponeerde vorm van het heelal;

· volgens een modieuze theorie zouden er 12 elementaire deeltjes zijn: 6 quarks, 6 leptonen, enz.


Het maakt enkele optredens in de wijsbegeerte, bv.:

· de 12 categorieën van Immanuel Kant;

· de 12 fasen in de boeddhistische cyclus van “afhankelijke veroorzaking”.


Het heeft meetkundige eigenschappen buiten het kader van de 2-dimensionale cirkel, bv.:

· wanneer men op een bol 3 onderling loodrechte cirkels definieert (bv. eerste vertikaal, meridiaan en horizon), dan hebben die cirkels 6 snijpunten (zenit/nadir, oostpunt/westpunt, zuidpunt/noordpunt) die hen in 12 kwartcirkels verdelen.


Allemaal heel aardig, maar een beetje naast de kwestie. Omdat we met een twaalfdeling van het tweedimensionale zon/aarde-baanvlak te maken hebben, moeten we de meetkundige eigenaardigheden van dié twaalfdeling beschouwen. Dat vlak kan beschouwd worden als een cirkel met onbepaalde straal. Dit is wat 12 met de cirkel doet:


1. De twaalfdeling van de cirkel, d.i. de hoek van 30°, overbrugt de tegenstelling recht/rond, straal/omtrek. Zij verwezenlijkt een soort kwadratuur van de cirkel via de uitzonderlijke eigenschap dat zij een rationale deling van de omtrek met een rationale verdeling van de straal combineert (sin 30° = ½), d.i. een verdeling in een geheel aantal gelijke delen. Zij verdeelt namelijk in één beweging de straal in twee en het kwart van de omtrek in drie. Andere hoeken zijn zelf irrationaal of hebben een irrationale sinus (loodrechte projectie op de straal), of beide.


2. Wat wereldmodellen zoals de dierenriem doen, is de oneindigheid van de wereld door een eindig verzameling “tekens” vervangen om het oneindige handelbaar te maken. Dit wordt meetkundig uitgebeeld door de vervanging van de cirkel (als veelhoek met oneindig veel oneindig kleine zijden) door een veelhoek met een geheel en eindig aantal zijden met eindige (en gelijke) zijde. “Verdeel en heers”, maak het oneindige handelbaar door het een eindige indeling te geven. Onder de veelhoeken zijn er drie extra rationaal, in deze zin dat hun oppervlakte in rationale verhouding tot de straal van de cirkel staat. Het brons is voor de ruwste rationale benadering van cirkeloppervlak pi (3,1415928…), namelijk het ingeschreven vierkant met oppervlakte = 2. Het zilver gaat naar de het omgeschreven vierkant met oppervlakte = 4. Het goud komt toe aan de ingeschreven 12-hoek, met oppervlakte = 3, de beste gehele benadering van de cirkeloppervlaktewaarde pi. Andere in- of omgeschreven regelmatige veelhoeken hebben niet-gehele en meestal zelfs irrationale waarden als oppervlakte. Merk op dat deze en vorige eigenschap het van bij de Grieken bekende wantrouwen jegens het irrationale/oneindige vertonen, de voorkeur voor het heldere gehele getal.


3. De twaalfdeling is de natuurlijkste verdeling van de cirkel, omdat haar constructie geen nieuwe componenten vergt behalve degene die in de constructie van de cirkel zelf gebruikt zijn, namelijk: het gegeven middelpunt en de gegeven straal. Men behoudt de passeropening (= de straal) en verplaatst de passerpunt naar eender welk punt op de omtrek, dan krijgt men een tweede cirkel die de eerste op twee punten snijdt; daar zet men dan de passerpunt, enz.; resultaat zijn zes cirkels rond de grondcirkel, welker snijpunten een zespuntige ster vormen, met zes buitenpunten en zes binnenpunten, elkaar opvolgend over hoeken van 30°, en met zijden gelijk aan de straal van de cirkel. Dat je hier geen gewone 12-hoek hebt, maar en afwisseling van punten op en buiten de grondcirkel, beantwoordt aan de symbolische structuur in de dierenriem, namelijk de afwisseling van positieve en negatieve tekens.


Deze eigenschappen gelden altijd en overal, zij zullen nooit veranderen. De symboliek van 12 heeft eeuwigheidswaarde.

Ontkerkelijking versus ontvlaamsing: een gelijkaardige afgodendeemstering?


(Doorbraak, 22 aug. 2018)


Uitsterven

Er zijn minder en minder Vlaamse bewegers. Een hele reeks verenigingen die ooit tot de Vlaamse Beweging behoorden, zoals de Vlaamse Toeristenbond, het Davidsfonds en het Verbond voor Vlaamse Katholieke Scouts en Meisjesgidsen, hebben zich daar uit lauwheid en conformisme uit teruggetrokken. En net nu een Vlaams-nationale partij groot zonder voorgaande en mee aan de macht is, wijst zij elke Vlaamsgezinde politiek af: daar waar het communautaire moratorium op Belgisch niveau nog als een onvermijdelijk compromis kan gerechtvaardigd worden, is een gelijklopend niet-beleid op andere niveau’s alleen haar eigen keuze. Lauwheid alom.

Nu, sedert mijn cardioloog me gezegd heeft dat ik extremen van temperatuur moet vermijden, heb ik het wel voor lauwheid. De Vlaamse zaak heeft uiteindelijk weinig gewonnen bij een eeuw geestdriftig Vlaams bewegen.

Eén reden voor die lauwheid is het door media en overheid gecultiveerde gebrek aan bewustzijn van de communautaire dimensie van talloze nationale vraagstukken. Ze doen dat enerzijds door belgicistisch onnozel vertier genre het wereldkampioenschap voetbal te promoten, anderzijds door bij voorkeur andere onderwerpen te verkiezen: niet de duizenden van het Zangfeest komen op tv, wel het handvol woelmakers in de zoveelste opgeklopte racismerel. We moeten daar wel aan toevoegen: en het Vlaamse gebrek aan weerwerk daartegen. De Vlaamse zemelaars zijn sterk in klagen bij de toog, minder in het eigentijds bekend maken van hun boodschap, laat staan van haar hoogdringendheid.

Anderzijds is die ontwikkeling een logisch gevolg van het groter worden van onze wereld. Daardoor ziet men verder dan de grenzen van het eigen land, tot recent nog afgezoomd door grenskantoren, nu slechts stippellijnen op een wereldkaart. Lang voor het flamingantisme het voorwerp van een boycot werd wegens associatie met extreemrechts (vóór de jaren 1990 beperkt tot socialistische kringen), had het al veel van zijn aanhang verloren wegens niet meer als relevant aangevoeld.

Zelf ben in de stad van Leuven Vlaams opgegroeid, waar de leider van een zomerkamp ons, als 7-jarigen in 1966, in plaats van “platte rust” te geven, De Vlaamse Leeuw leerde zingen, “zodat wij later ook kunnen betogen”. Maar zodra ik politiek bewust werd, kon ik geen enkele belangstelling voor de Vlaamse zaak opbrengen. Mocht ik er toen ooit een gedachte aan gewijd hebben, dan zeker dat ze ouderwets was, niet meer van deze tijd. Wat nog het mindere kwaad was, want het Belgische nationalisme, dát was pas komisch, iets voor sabelslepers en Brusselse bontjasmadammen met schoothondje.

Nog een reden is de veel grotere trouw aan het gegeven woord in die tijd. De oorlog geeft wel de sterkste voorbeelden. Zo verklaarden een aantal Oostfrontstrijders achteraf dat ze zich al gauw na hun inlijving in de Waffen-SS teleurgesteld voelden en het sinistere ervan inzagen, maar dat ze nu eenmaal bij hun rekrutering een eed van trouw gezworen hadden. Volgens de belgicistische historici die het nu voor het zeggen hebben, was dat slechts een smoes, maar hun uitleg is een onhistorische projectie achteraf van de huidige achteloosheid tegen zoiets verouderds als een eed. De historische vaststelling is dat men vroeger gemiddeld veel gehechter was aan een eenmaal gemaakte keuze. Vergelijk het met een huwelijksgelofte: als je partner niet degene (meer) is met wie je dacht getrouwd te zijn, zal je tegenwoordig de scheiding inzetten, maar destijds was je veroordeeld tot leven binnen de door je gelofte aanvaarde krijtlijnen.

En men hád doorgaans ook weinig keuze. Men was bv. vooral katholiek omdat dat levensbeschouwelijk de enige ernstige optie was, alomtegenwoordig in het eigen kleine wereldje. Velen kénden niets anders en de gedachte kwam niet bij hen op om een alternatieve optie uit te oefenen.



Ontkerkelijking

Voor sommigen van mijn generatie, en van daarna, ging het verlies van het geloof samen met het verlies van Vlaams engagement. De oorsprong van het flamingantisme was veeleer liberaal, met een Jan-Frans Willems naar wie het Willemsfonds genoemd is. Maar spoedig gingen kleine dorpspastoors als een Guido Gezelle het een hoofdzakelijk katholiek aanschijn geven.

Historisch is de toegenomen skepsis tegenover het flamingantisme dan ook evenwijdig gelopen aan de skepsis tegenover het geloof. De gelijkenis tussen de leegloop van de Kerk en die van de Vlaamse beweging was voor vele ’68- en post-’68 jongeren, genre Piet Piryns (zoon van de katholieke flamingant Remi Piryns, dichter van het Gebed voor het Vaderland), heel concreet. Tijdens Mao’s Culturele Revolutie rebelleerde de Chinese jeugd, weliswaar op commando, tegen de “Vier Ouden” (cultuur, conventies, gebruiken en ideeën). Welnu, in Vlaanderen waren dit twee van die gehate Ouden: Oude Levensbeschouwing en Oude Identiteit.

Met wat vertraging is die evolutie bij de voorhoede gevolgd door een geleidelijker versie van hetzelfde in het brede verenigingsleven. Bij een aantal verenigingen sneuvelden tegelijk het katholieke en het Vlaamse engagement: het woord “katholiek” werd uit de naam van de Vlaamse scoutsvereniging geschrapt, terwijl de term “Vlaams” alleen behouden werd “als plaatsaanduiding”. In “Chiro” werd de verwijzing naar de beginletters van Ch-r-istos (chi en rho) wel behouden, maar alleen omdat nauwelijks iemand zich nog bewust is van die oorsprong van de naam. Naar de mis of naar de Yzerbedevaart gaan, daar zijn de eertijds Vlaams-katholieke jeugdbewegingen al lang mee gestopt.

Met of zonder explicitering in een veranderde naamgeving is hetzelfde proces doorgemaakt door het Davidsfonds, het Algemeen Christelijk Werknemersverbond (nu: de Beweging), het Nationaal Christelijk Middenstandsverbond (nu: Zenito), deels ook de CVP/CD&V. “Christendemocratisch” is niet hetzelfde als “christelijk”: een politieke ideologie tegenover een religie. Daar werd tijdens een confederale opflakkering wel het woord “Vlaams” in de nieuwe naam onverwacht nog beklemtoond, maar dat hield in de politieke praktijk de ontvlaamsing niet tegen.

Een goede verpersoonlijking van deze trend is de metamorfose van de conservatieve flamingant (daarom in Humo gesmaad als “CVP-puber”) Eric Van Rompuy tot een verzuurde linksliberale belgicist. Analoog, maar veel radicaler, is De Standaard haar AVV-VVK-wortels “ontgroeid” om spreekbuis van het anti-Vlaamse linksliberalisme en tenslotte van het als extreemlinks geldende identitaire neoracisme te worden.

Volgens Jean-Luc Dehaene had zelfs in “christendemocratisch” het C-woord mogen verdwijnen, kwestie van gelijke tred te houden met de tijdsgeest. Ooit stond de Kerk als een onveranderlijke rots in de branding van de tijdsgeest: Stat crux dum volvitur terra (“Het kruis staat rechtop terwijl de wereld ronddraait”). Maar door in de jaren 1960 met aggiornamento (“bij de dag komen”, “actualisering”) te gaan dwepen, deed zij ongevraagd een knieval voor de tijdsgeest, en het was maar logisch dat haar hoogst onvolmaakte volgelingen nog gretiger met de snel veranderende tijdsgeest gingen meelopen.

In het geval van de Kerk was haar wegdeemstering in wezen heilzaam en onvermijdelijk. De algemene toename in scholingsgraad maakte de mensen skeptisch tegenover de wijsheden van mijnheer pastoor. Ook de vervanging van het mysterieuze Latijn door de volkstaal droeg bij aan de onttovering: o, is het dát maar? Later kwam daar de toenemende bekendheid van exotische religies bij, als zinnige alternatieven voor het blijkbaar toch niet alleenzaligmakende christendom. Dat opgroeien een verlies aan geloof in Sinterklaas meebrengt, werd nu doorgetrokken tot het geloof in Jezus.

Toegegeven, zowel in de kunsten als in het geestesleven heeft het christendom talloze prachtige dingen voortgebracht. Maar haar kernleerstellingen (unieke betrekking van de mens Jezus tot het Opperwezen, zijn verrijzenis, de verlossing uit de erfzonde) zijn nu eenmaal onwaar. De vaststelling dat menige postchristelijke mens om zingeving of om een moreel kompas verlegen zit, is geen reden om sprookjes op de troon te herstellen. Het is een fase waar men doorheen moet, een soort puberteit die men niet oplost door opnieuw kind te worden.



Aggiornamento van de Vlaamse beweging

Maar is (de ondergang van) het christendom bij het Vlaamse volk te vergelijken met (het wegdeemsteren van) de Vlaamse beweging? Zijn van het flamingantisme de “kernleerstellingen nu eenmaal onwaar”? Is het een kinderlijk bijgeloof dat men moet ontgroeien?

De Vlaamse zaak heeft alvast minder cultuur geïnspireerd of “prachtige dingen voortgebracht” dan bijvoorbeeld de contrareformatie via de barok (de twee komen samen in Peter Benoits Rubenscantate). De ambities van de Vlaamse beweging zijn dan ook veel beperkter dan die van de Kerk met haar eeuwige zaligheid. Haar definiërende leerstellingen zijn minder veelomvattend dan “verlossing van de erfzonde door de verrijzenis”. Eigenlijk spreekt zij zich alleen uit over een kleinigheid in het grote geheel: dat dit deel van de wereld in dit tijdsgewricht staatkundig beter wordt door zelfbestuur voor de Vlaamse natie. Daaraan valt weinig te actualiseren, wel aan de redenen die je daarvoor kunt geven.

Destijds maakten sommige ijveraars van hun Vlaamse zaak een soort ersatz-religie. Hun wereld was klein, en hun menselijke behoefte aan zingeving kan bevredigd worden met wat flamingantisme. Om in China of zelfs maar in Engeland flamingant te zijn, dat zou snel wat lachwekkend blijken, maar ooit hadden de meeste Vlamingen zelfs de Noordzee niet gezien. Zij die iets verder keken, tot bij pakweg de Witte Paters in Kongo, hadden Onze Moeder de Heilige Kerk voor die universele (= “katholieke”) dimensie.

Een religie moet iets zijn dat je kleine wereldje overstijgt, en om aan de kleine Vlaamse zaak de zin van je leven te ontlenen, moet je wel echt onder de klokkentoren wonen, op een manier die nu gewoon niet meer bestaat. Naarmate onze horizon breder wordt, zal een zaak die onze toewijding verdient, navenant groter moeten zijn. Men heeft meer opties dan vroeger, zowel levensbeschouwelijk als politiek, dus men hoeft zelfs geen standpunt meer in te nemen tegenover de Kerk noch tegenover Vlaanderen. Ze hoeven zelfs niet meer op je radar te verschijnen: de jeugd van nu weet er niets meer over. In dat opzicht is de verdwijning van het flamingantisme even normaal als dat van de Kerk.

Maar ook vanuit een breder, moderner perspectief blijft de centrale flamingantische eis verdedigbaar en logisch, daar waar de christelijke dogma’s onhoudbaar geworden zijn. Het programma van de Vlaamse beweging blijkt, hoewel veel kleiner, wel veel beter tegen een kritische evaluatie bestand dan het geloof. Ooit vertrouwde uitingsvormen zoals massamobilisatie op een IJzerbedevaart spreken wellicht minder aan, maar de tot haar essentie teruggebrachte diagnose dat voor dit deel van de wereld een etnisch gebaseerde hertekening van de grenzen logischer, democratischer en efficiënter is dan de Belgische constructie, blijft juist.

Binnen het Belgische perspectief ga je met een verstokt belgicisme te maken krijgen: uit eigenbelang van Franstalige kant, uit oikofobie vanwege de culturo’s, uit inerte trouw aan wat nu eenmaal bestaat bij de politiek onbewuste dagjesmensen. Daar heeft de Vlaamse beweging nooit een antwoord op gevonden. In Europees perspectief wordt het echter gemakkelijk, althans theoretisch: wat ooit een halskwestie was, bijvoorbeeld tussen Spanje en Catalonië, zou nu een louter administratieve zaak moeten zijn: een rationele, democratisch gedragen, aan etnische werkelijkheden beantwoordende hertekening van provinciegrenzen.



Besluit

Het laatste carré van Vlamingen met nationaal zelfrespect heeft nu de taak om aan de te lange geschiedenis van de Vlaamse beweging een slothoofdstuk met een onverwachte plotwending te breien. Maak de stap over de tot nu onoverkomelijke Belgische blokkering naar de vorming van een EU-deelstaat gemakkelijk. Vang de wind van internationale ontwikkelingen in je zeilen. Laat ons eens zien welke truken de slechteriken van het verhaal nog uit hun hoed toveren, in hun ongegrond gevoel van zekerheid dat de brave Vlamingen weer eens zullen falen. ’t En zal – toch als er een planbureau opstaat dat weet waar het naartoe wil.

De Kerk was ooit zo’n strategisch centrum. Het stimuleerde de Europese overlevingsstrijd tegen de Moorse en Ottomaanse agressie, met successen in (om maar de bekendste te noemen) Poitiers en Lepanto. De loop van de geschiedenis leek onvermijdelijk, namelijk de voortschrijdende islamisering van Europa, en zonder zulk strategisch centrum zou die er zeker gekomen zijn. Maar iemand besloot om in de weg te gaan staan en “stop!” te roepen.

Je hoeft geen Kerk te hebben noch haar godsdienst te herstellen om van die ervaring het strategische beginsel te onthouden: een politiek doel waard om van te spreken wordt maar bereikt via een leidersgroep die enerzijds het hart van de massa weet te bereiken en anderzijds het einddoel klaar voor ogen houdt en de voortschrijdende omstandigheden telkens in functie van dat doel weet te duiden. Zoals voorzitter Mao zei: geen revolutie zonder voorhoedepartij.     

Maar misschien is dat te veel gevraagd, het zou zo maar eens kunnen. Als alternatief is er het verder inslapen, zachtjes de nacht is. Kerken worden gesloopt of herbestemd, en ook de flamingantische kroegen (in mijn scholierentijd nog twee op de Leuvense Oude Markt en één in de belendende Muntstraat) zijn bijna uitgestorven. Het minder interessante eind van de verhaallijn is dat de Vlaamse beweging maar een droom was, één die bij het ontwaken vergeten wordt. Ze zal dan zelfs geen voetnoot in de geschiedenisboeken waard zijn, aangezien ze geen begunstigde nazaten heeft die willen weten wie of wat hen naar een onbestaande Vlaamse staat gebracht heeft. Ze zal zelfs geen tot musea herbestemde kathedralen in ons straatbeeld nalaten.  

Vlaanderen de vliegenzwam!


('t Pallieterke, 23 aug. 2018)

Zelfbestuur: als het aan de Vlaamse Beweging ligt, zal er niets van komen. Aan Nooit Meer Oorlog heeft ze nooit kunnen bijdragen wegens geen bevoegdheden in het buitenlandbeleid, en van de Godsvrede heeft ze (of toch haar linkervleugel) een tragi-komische mislukking gemaakt. Maar Zelfbestuur ocharme, was dat nu zó moeilijk?

Wegdeemstering
Wellicht hoeven we de vraag niet eens meer te stellen, want de Vlaamse beweging verdwijnt. Een hele reeks verenigingen die ooit tot de Vlaamse Beweging behoorden, hebben zich daar uit lauwheid en conformisme uit teruggetrokken. En net nu een Vlaams-nationale partij groot zonder voorgaande en mee aan de macht is, belijdt zij een navenant verdund flamingantisme. Zij blijkt tot veel minder bereid voor de Vlaamse zaak dan al die kleine ijveraars die in veel moeilijker omstandigheden en met veel minder perspectief het beste van zichzelf gegeven hebben.
Eén reden daarvoor is het door media en overheid gecultiveerde gebrek aan bewustzijn. Wij worden ondergedompeld in onnozele verstrooiing, aangemoedigd door een Bestel dat ons wil weghouden van echte problemen en probleempjes zoals de islamisering resp. het Belgische onrecht tegenover Vlaanderen. Elke nationale of andere revendicatiebeweging roept op tot “bewustwording”, namelijk van het belang van de door haar geactiveerde dimensie voor de concrete levensomstandigheden van elk individu. Zij schept een draagvlak voor haar eigen programma. In Vlaanderen hoor je dergelijke stem amper. Vroeger was er in heel Vlaanderen tenminste de dagelijkse werkelijkheid van de communautaire vernederingen, nu is die bewustwording abstracter. Zij vergt een mentale inspanning, en dat gaat in tegen de traagheidswet, een belangrijke bondgenoot van België.
Een andere reden is dat de opeenvolgende naoorlogse generaties van langsom individualistischer en verwender geworden zijn. Mensen zijn bijvoorbeeld nog graag verbruiker van de dienstverlening van de vakbond, maar zij willen er niet meer voor militeren. Zij gaan dus ook in de hangmat van de flamingantische verworvenheden liggen zonder er zelf aan bij te dragen, of ze verkwanselen die, bv. het onderwijs in eigen taal.

België overbodig
Nochtans, ook wanneer men niet aan Kleinstaaterei doet, of juist dan, blijken er nog steeds goede redenen te bestaan om de landkaart van dit gebied te hertekenen. Vlaamse grieven als de minachtende sabotage van de taalwetgeving in Brussel of de blijvende geldelijke overdrachten vanuit Vlaanderen zijn hier echter bijzaak. (En zo voelen de meeste Vlamingen ze desgevraagd ook aan.)  Ja, er is winst te behalen bij onafhankelijkheid, zowel financieel als in zelfrespect; maar dat is niet waar het hier om gaat, niet de eigentijdse redenen om Vlaanderen tot zelfbesturende lidstaat van de Europese Unie te maken.
Hoofdzaak is hier wel: de rationele en democratische politieke ordening van de Europese ruimte. Het conservatieve argument, namelijk dat België zijn voortbestaan verdient omdat het er nu eenmaal is, gaat hier niet op. Om te beginnen stoten we hier op de zwakheid van elk conservatisme, namelijk dat het iets wil behouden dat vaak (en zeker in dit geval) zelf het resultaat van een revolutie is. Verder weegt de waarde van de vertrouwdheid van het Belgische feit niet op tegen de weloverwogen meerwaarde van een Vlaamse deelstaat binnen Europa. Stel bv. dat er aan de EU-tafel in 1990 een vertegenwoordiger van Vlaanderen had gezeten om een georganiseerde referendumdemocratische hertekening van de Joegoslavische binnengrenzen te bepleiten, dan waren enkele bloedige oorlogen voorkomen.   
Vlaanderen is een werkelijk bestaande natie, een culturele en deels een bestuurlijke ruimte die duidelijk van Wallonië onderscheiden is. Tussen het Vlaamse en het EU-niveau is geen Belgisch niveau nodig. Denemarken doet het toch ook zonder zulk tussenniveau? Zoals The Economist in een lucide moment onbevangen schreef: “Als België niet bestond, zou niemand het uitvinden.”
Nochtans, aan dat vanzelfsprekend overbodige België zitten we al decennia te morrelen, met oeverloze compromissen en weinig vooruitgang. Soms is het resultaat zelfs negatief, zoals de oprichting van het aparte gewest Brussel of de toegevingen op de taalwet door het taalhoffelijkheidsakkoord. Door ons op de Kleinstaat België te fixeren, zijn we al enkele generaties tot gepruts in de kantlijn veroordeeld.

Als een vliegenzwam zo groot 
Wanneer onze heidense voorouders ten strijde trokken, dan namen zij vliegenzwam in. Daardoor voelden zij zich reuzengroot worden, iets wat later ook Alice in Wonderland overkwam. Een belangrijke hindernis op het slagveld is inderdaad dat men door het machtsvertoon en tromgeroffel van de vijand geïntimideerd wordt, maar daar is dus letterlijk een kruid tegen gewassen. Denk groot.
Men hoeft daarbij de hallucinatie dat de vijand maar een tinnen soldaatje is, niet ál te ernstig te nemen, maar wel ophouden met diens kunde te groot in te schatten en de eigen vermogens te klein. Men moet zich niet aan hem vergapen maar hem binnen het grotere geheel zien, zodat ook zijn zwakke plekken zichtbaar worden.
Een groter verband waarbinnen de communautaire strijd uiteindelijk beslecht zal worden, is de EU. Velen zijn de jongste jaren fel anti-EU geworden, zeer tegen de gevestigde Vlaamse denkgewoonten in, onder invloed van de tendens in landen met een sterkere identiteit, zoals Nederland. Het oude standpunt was nochtans het juiste: de EU moet, louter door zijn bestaan, een bondgenoot zijn van Vlaams zelfbestuur. Zoals het zeemonster Leviathan de kleine vissen beschermt tegen de grotere.
Een Spanjaard kon zich ten tijde van de Burgeroorlog afzetten tegen het Baskische en Catalaanse onafhankelijkheidsstreven, want zijn wereld, toen het vaderland, dreigde daardoor verscheurd te worden. Vandaag gaat het alleen nog om een hertekening van deelstaatgrenzen binnen een veel grotere wereld, de EU, niet dramatischer dan een hertekening van gemeenten. Ook België mag men vandaag gerust een morzel gronds ontwringen, of het helemaal doen verdwijnen, als daardoor een rationelere en democratischere verdeling in bestuursgebieden binnen de EU ontstaat.
Meer dan ooit geldt dus: vanuit Vlaams kikkerperspectief komt Vlaams zelfbestuur er nooit, vanuit EU-vogelperspectief wordt het een logische stap. Geen die romantiek vol vlaggen en betogingen vergt, en al helemaal geen kaakslagen, maar gewoon een praktische beleidsdaad.

Vriendelijke Dwerg
Jamaar, zeggen Vlamingen die graag zichzelf met onoverkomelijke bezwaren verlammen, de EU is een despotische mastodont, verkocht aan de staatsbelangen van onder meer Spanje en België; daar kan het kleine Vlaanderen niet tegen op, zoals Catalonië het vandaag ook niet blijkt te kunnen. In werkelijkheid is die verknochtheid van de EU aan de belangen van zijn lidstaten niet zo absoluut, en zeker wel veranderbaar voor wie zich daar strategisch op instelt. “Strategie” en “flamingant” gaan slecht samen, maar probeer het eens en die EU blijkt heus niet zo intimiderend. Het is als met de dreiging van de islam: onze excellenties bejegenen hem heel onderdanig, alsof hij een formidabele potentaat is die gevleid moet worden; maar een onbevangen benadering vanuit zelfrespect, bewust van eigen kracht en van zijn zwakheden, zou die situatie al flink gededramatiseerd hebben.
Neem nu een niveau lager, het Belgische. De Vlaamse beweging houdt al decennia eerbiedig halt tegenover de schijnbaar incontournabele grendels die de Franstaligen in 1970 in de grondwet verankerd hebben. Welnu, grondwetspecialist Hendrik Vuye heeft de rechtskundige weg gewezen hoe voorbij dergelijke anti-Vlaamse blokkades te navigeren. Wat zo formidabel lijkt, is best te verschalken.
Het zal wel niet het volledige antwoord zijn, maar een belangrijk deel van het probleem voor de Vlaamse beweging is een verkeerd denken. De weinige nog trouw gebleven flaminganten zien de Vlaamse zaak als groot en belangrijk, zelfs piëteit afdwingend; en Vlaanderen als een Gulliver die beter verdient maar nu nog met talloze kleine draadjes door de Lilliputters aan de grond vastgebonden is. Hij is braaf gefixeerd op al de beperkende voorschriftjes die het door zijn vijanden opgelegd krijgt. Maar de jeugd heeft gelijk, de Vlaamse zaak als iets onbelangrijks te behandelen. Zo zal ze namelijk vlugger opgelost geraken. Net als een vijand moet men een uitdaging als een Kleine Vriendelijke Dwerg tegemoet treden.

Ontstaansgeschiedenis van de dierenriem (1)

 

(VAT, september 2008)  

                                                                                                                 

De dierenriem bestaat uit drie componenten: een meetkundige structuur (12 x 30°, elders ondermeer 27 x 13°20'); een betekenisstructuur (Tam, Stier, enz., of hoofd-Vuur, vast-Aarde, enz.); en een locatie, namelijk op het zon/aarde-baanvlak (ecliptica). Van deze locatie zijn er meerdere versies, namelijk één tropische of seizoensgebonden (Steenbok per definitie op de winterzonnewende) en een aantal siderische of sterrenbeeld-gebonden. Zonder deze locatie kan er nog een dierenriem bestaan, maar dan is hij niet astrologisch, hij heeft dan geen zichtbare plaats aan de hemel, bv. de Chinese dierenriem is niet aan de hemel aanwijsbaar en is daarom eerder numerologisch dan astrologisch te noemen; idem voor de Maya-"dierenriem" van 20 tekens. Wij gaan het hier echter hebben over de "echte" dierenriem, en zijn wortels in India, Babylon en Griekenland.  Hoe is men tot het idee van astrologie gekomen? Hoe kwam men tot de nu bekende betekenissen Ram, Stier enz.? Was dit door uitvoerige empirische waarneming van de effecten van dierenriemtekens op geborenen, zoals VAG-stichter Herman De Vos meende, of gebruikte men een binnenweg?
            In de softe jaren '70, toen ik als leergierige tiener ondermeer de astrologie ontdekte, bestond de indruk dat deze op het punt stond om wetenschappelijke status te verwerven.  De resultaten van de eerste ernstige grootschalige tests vanaf ca. 1980 vielen echter zwaar tegen.  Maar zolang het duurde was het wel opwindend.  Een typisch werk uit die tijd (naast De Planeten Spreken van Rudolf Smit, die zich nadien tot het astroskepticisme bekeerde, en The Case for Astrology van John Anthony West) was Astrologische Uitdaging van Herman De Vos, bioloog en stichter van het Vlaams Astrologisch Genootschap.  Daarin lezen we de stelling dat de astrologie een oerwetenschap is, ouder dan het geschrift en de astronomie.  Dat is echter hoogst twijfelachtig.  In de Veda's speelt de astronomie een centrale rol, net als de leer van correspondenties (bandhu), “zo boven, zo beneden”, die een hoeksteen van het astrologisch wereldbeeld vormt, en toch is er daar geen spoor van sterrenwichelarij, laat staan horoscopie.  Wat men in India "vedische astrologie" noemt, is veel jonger (3de eeuw nC) en gebaseerd op de hellenistische astrologie.  De Chinezen kenden waarzeggerij maar gebruikten daarvoor de sterren niet.  Zelfs hun zogenaamde astrologie maakt slechts minimaal gebruik van de hemellichamen.  In Mesopotamië, bakermat van de astrologie en waarschijnlijk ook van het schrift, dateert de eigenlijke astrologie pas van drieduizend jaar na de oudste geschriften. 
Verder beweerde De Vos dat de astrologie in de nacht der tijden als een proefondervindelijke wetenschap ontstaan is, zodat bv. de sector “Ram” zo genoemd werd nadat men vastgesteld had dat geborenen met de zon in die sector een belhamelgedrag vertoonden.  Dat is onwaarschijnlijk want de meeste mensen kenden hun geboortedag en -uur helemaal niet; de geboorte-astrologie kwam pas een tijd na een soort uurhoek-astrologie (voorspellingen over hangende vragen afleiden uit de nu zichtbare sterrenstand) waarin persoonskenmerken geen rol speelden, en bovendien wijst veel erop dat een aantal sterrenbeelden hun naam al hadden van lang vóór hun astrologische invulling. 
Dit stelt de astrologie voor een fundamenteel probleem, en moderne astrologen tonen alleen hun oppervlakkigheid als ze dat negeren: waarom hebben de tekens van de dierenriem, en trouwens ook de planeten, de vaste sterren en andere significatoren, de naam annex betekenis die men hun nog steeds toekent? Daarmee hangt samen: waarom de dierenriem baseren op de jaarcyclus (tropisch) danwel op de sterrenbeelden (siderisch), en wat denken andere beschavingen daarvan?


Historische oorsprong
  
De dierenriem of zodiak is de met betekenis geladen verdeling van de ecliptica, d.i. het vlak waarin de zon/aarde-cyclus plaatsvindt.  Maan, planeten en sterren zijn wezensvreemd aan de dierenriem, bezoekers die door hun aanwezigheid wel verschil heten te maken voor het karakter of noodlot van wie onder hun stralen leeft maar die voor het bestaan van de dierenriem gemist kunnen worden. Zijn enige natuurkundige aangrijpingspunt is de zon-aarde-cyclus. Preciezer: de dierenriem is een symbolisch geladen meetkundige structuur die mensen op de ecliptica projecteren, en die (net als bv. het yin/yang-model) ook los van de ecliptica gedacht kan worden. Een ontleding van de 12 tekens leert volgens sommigen echter dat zij zo volmaakt op de symboliek van de zon/aarde-cyclus passen, dat zij eigenlijk alleen in die context kunnen bedacht zijn.
Deze meetkundige verdeling is bedacht los van de astrologie, in de Rg-Veda, die de verdeling vermeldt van de ecliptica in 4, 6, 12, en 360 (“720 in paren”). Het godengetal 12 vindt men ook in de Rg-Veda, de 12 Âditya’s, “zonnen” of letterlijk “zonen van de oneindige”; en in Griekse godenwereld, het Dôdekatheon, “stelsel van 12 goden”.
Helemaal los daarvan is in de nacht der tijden een andere toeleveraar van de astrologie ontstaan, het lezen van hemelse voortekens of omina in de Babylonische Enuma Anu Enlil (“Wanneer de goden Anu en Enlil..”), gecompileerd in de Kassitische periode ca. 1500 vC, allicht daterend uit de oud-Babylonische periode ca. 1800 vC; en in de Indiase Parâśara Samhitâ, ca. 1350 vC. Omenlezers kennen betekenis toe aan alles wat opvalt, zowel atmosferische en tellurische verschijnselen als kometen, zons- en maanverduisteringen, en ongewoon uitziende samenstanden van sterren en planeten. Algemene regel in beide tradities (en ook in de Chinese) is: geldt als onheilspellend, alles wat onregelmatig en onvoorspelbaar of onvoorzien is, bv. kometen of niet voorspelde eclipsen; en alles wat slecht zichtbaar is, bv. sterrennevels of planeten die dicht bij de zon staan. Dit werkt door in de latere duiding van de vaste sterren door astrologen, bv. de zwak zichtbare fase in de periodische dubbelster Algol, “de boze geest”, heeft deze ster haar duivelse reputatie gegeven.
Sterrenbeelden zijn in diverse landen zeer divers qua naam, die positieve of negatieve connotaties kan hebben.  Bv. rood is in het Westen de alarmkleur, daarom gelden de rode planeet Mars en de rode ster Antares hier eerder als kwaadaardig en verwijst beider naam naar de oorlogsgod Mars/Ares, maar in het Oosten is rood de feestkleur en in India heet Mars Mangal, “voorspoed, plezier, geluk”, en Antares Jyesthâ, “oudst, vooraanstaand, uitmuntend”.  Ze zijn zeer divers in indeling, bv. ecliptica verdeeld in 12 zonne- danwel 27 of 28 maanhuizen, Argo Navis opgevat als één of verdeeld in vier sterrenbeelden.  Hun naam kan zeer oud zijn, zeker bij belangrijke sterren of sterrenbeelden, en zeer weinig aan verandering onderhevig, bv. “(Grote) Beer” is Proto-Indo-Europees, ca. 4000 vC, en bewaard in een heel aantal Indo-Europese talen. Volgens sommigen zou een 17.000 jaar oude rotstekening in Lascaux zelfs de Stier en de Tweelingen afbeelden.
De volledige dierenriem verschijnt voor het eerst in de Assyrische tekst Mul-Apin (“de ploeg-ster”), 687 vC, vóór het ontstaan van zodiakale astrologie en horoscopie.  Hij wordt gebruikt in de oudst bekende horoscoop, gedateerd op 29 april 410 vC te Babylon (die alleen de positie van planeten in sterrenbeelden duidt). Deze tekstversie bewaart uiteraard een oudere traditie, die zeker tot de 12de vC en waarschijnlijk tot 1370 vC teruggaat.  De zodiakale sterrenbeelden Weegschaal, Leeuw en Tweelingen worden reeds vermeld in de 12de vC in andere Babylonische teksten, en sommige namen voor sterrenbeelden lijken reeds voor te komen in Sumerische teksten uit het 3de millennium vC. 
Het gebruik van de 12 dierenriemsymbolen in de beschrijving van de 12 stammen Israëls in Genesis 49 en vooral Deuteronomium 33, en van de symbolen van de 4 “vaste tekens” door Ezekiël, is waarschijnlijk ontstaan door ontlening tijdens de Babylonische ballingschap in 589-539  vC of de daaropvolgende eindredactie van de Thora, maar kan toen ook al enkele eeuwen oud geweest zijn, want Palestina stond permanent onder invloed van Mesopotamië, getuige de overname van het zondvloedverhaal e.a. Sumerische en Akkadische elementen in de oudste lagen van de Bijbel. Bij Homeros ca. 700 vC vinden we een lijst van verwondingen bij een reeks strijders aan de 12 lichaamsdelen die traditioneel met de 12 dierenriemtekens corresponderen.
De eerste officiële en volledige dierenriem die ons sedert 687 vC overgeleverd is, was zelf dus zeker het eindpunt van een oudere traditie. De belangrijke nieuwigheid eraan is dat hij niet de zichtbare contouren van de sterrenbeelden volgt, maar hen insnoert in een keurslijf van gelijke sectoren van 30°. De nu bekende 12-delige Zodiak was in Babylon bij het begin van de astrologie in de 5de eeuw vC wel siderisch, d.i. niet gebonden aan evennacht/zonnewende, maar aan de zichtbare sterrenbeelden.  Toch was hij met deze sterrenbeelden niet identiek, want hij bestond uit gelijke sectoren van 30°, terwijl de zichtbare sterrenbeelden ongelijk zijn in grootte.  Per definitie lagen Aldebaran en Antares op 15° Stier resp. 15° Schorpioen, de grenzen van de siderische “sterrenbeelden” lagen dan 15°, 45°, 75° enz. verder, ongeacht de feitelijke contouren van de zichtbare sterrenbeelden.  Spica, de helderste ster in Maagd, kwam zo op 29° Maagd, met nog een heel stuk van de zichtbare Maagd in de sector Weegschaal. 
De gelijke siderische sterrenbeelden stonden toen op een negental graden van de nadien bedachte tropische dierenriemtekens, dus het lentepunt (nulpunt v.d. tropische Zodiak, 0° v.h. abstracte teken Ram) stond op ca. 9° Ram (siderisch).  De beeldentaal van de nieuwbakken dierenriem was  grotendeels gebaseerd op reeds bestaande sterrensymboliek, maar de structuur van 12 x 30° werd nieuw toegevoegd en is mogelijk ontleend aan de Perzen die Babylon in 539 vC veroverden. De Perzen hadden reeds een kalender van 12 gelijke maanden, wat meetkundig ongeveer overeenkomt met een verdeling van de ecliptica in 12 gelijke sectoren. 
De verdeling van de ecliptica in 36 decanen stamt uit faraonisch Egypte, waar voorts geen dierenriem of horoscopie bestond.  De “zodiak van Denderah”, vaak afgebeeld bij verhaaltjes over de “oud-Egyptische astrologie” stamt pas uit de hellenistische tijd.
Het is in het hellenistische milieu rond 300 vC, in de decennia na Alexanders verovering van Babylon, dat de horoscopie zoals we ze nu kennen, ontstaan is. Zij was zeer snel, binnen enkele decennia, compleet: met huizen en aspecten, planeten en afgeleide punten, heerserschappen en verhogingen.  Dit is te snel voor een empirische afleiding van de teken- en planeetbetekenissen, waar astro-pleitbezorgers zoals Herman De Vos zaliger in geloven.  Bijgevolg moet de deductie van betekenissen vanuit symbolische principes een grote rol gespeeld hebben.

De tropische dierenriem

De precessie, d.i. de verschuiving van de siderische dierenriem tegenover lentepunt en tropische dierenriem à rato van ca. 1° per 71 jaar, werd ontdekt door Hipparchos, 2de vC. Omdat hij er meteen een vrij goede schatting van de snelheid van de precessie bijgaf, moet hij haast zeker over oude observatiegegevens beschikt hebben. In India moet zo’n traditie van observationele astronomie zeker bestaan hebben, getuige het overzicht van komeetverschijningen in de Parâśara Samhitâ, ca. 1350 vC; in de hellenistische wereld blijkbaar ook.
De loskoppeling van tropische en siderische dierenriem, toen ongeveer samenvallend, met keuze voor de tropische, wordt snel algemeen onder astronomen vanaf Hipparchos, geleidelijk ook onder astrologen, vooral vanaf Ptolemaios, 2de nC.  De tropische opvatting van de dierenriem is typisch hellenistisch, met sterkere klemtoon op meetkunde, i.t.m. de Babylonische siderische astrologie die dichter bij de rechtstreekse waarneming van de nachthemel bleef. Zij past ook bij het geocentrische uitgangspunt van Ptolemaios, in deze zin dat zij zich niets van de sterren aantrekt en behalve de zon alleen de aarde beschouwt.
Toch was de tropische dierenriem embryonair al enkele eeuwen aanwezig. Een kalender van 12 nagenoeg gelijke maanden en nagenoeg samenvallend met de tropische dierenriemtekens bestond al sinds medio 5de vC in Griekenland: de kalender van Euktemôn, die daar wel nooit een officiële status verwierf.  Deze keek niet naar de ruimte en de sterren maar wou gewoon een praktische indeling van de jaarcyclus zijn, een kalender, maar hij nam wel de Babylonische benamingen over, vertaald in het Grieks.  De eerste maand heette dus Ram, maar begon op lente-evennacht wanneer de zon al op 10° van het Babylonische sterrenbeeld Ram stond.  De maanden van Euktemôn vielen dus niet samen met de Babylonische op sterrenbeelden gebaseerde tijdseenheden, maar namen de naam over van dat sterrenbeeld dat er voor twee derden mee overlapte.  De maanden Kreeft tot en met Steenbok hadden 30 dagen, Waterman tot en met Tweelingen 31 dagen, om tot 365 te komen. 
Na Hipparchos nam men deze bestaande kalender van Euktemôn praktisch over maar met de “maanden” geherdefinieerd in meetkundige termen: Stier begint niet 31 dagen na de lente-evening, maar wel wanneer de zon 30° voorbij het lentepunt gekomen is. De twee verschillen in de praktijk weinig van elkaar, maar de verschuiving in theoretisch perspectief is wel belangrijk, want de tropische dierenriem wordt vooral een meetkundige constructie. Hij is immers een verdeling van het zonnejaar, en de zon verdraagt geen sterrenbeelden.
Het is logisch om in de sterrenhemel 27 “maanhuizen” te definiëren, zoals men in Vedisch India deed (later in China en Arabië overgenomen met aanpassing tot “28 maanhuizen”), omdat men de maan altijd tegen een achtergrond van sterrenbeelden ziet. Voor de zon is dat echter niet het geval, dus is het normaal dat men daar een andere basis voor de verdeling zoekt. Wat men bij de zon met het blote oog kan vaststellen, is niet haar positie tegen de achtergrond van een sterrenbeeld, wel haar fase in een cyclische beweging tussen een laagste en een hoogste stand op de middag (winter- resp. zomerzonnewende), of daarmee equivalent, haar fase in een cyclische beweging tussen een opgang aan de zuidoostelijke en aan de noordoostelijke horizon (winter- resp. zomerzonnewende). Deze fasen in de tijd komen overeen met posities in de ruimte, die men middels een meetkundig vlak in kaart kan brengen: de tropische dierenriem.
Waarom men voor de tropische danwel voor de siderische dierenriem zou moeten kiezen, behandelen we in de volgende aflevering.