maandag 27 februari 2017

Julius Evola, profeet van het Blok?

      
(Trends, 18-05-1995)
(editoriaal voorwoord: )
Julius Evola, de Italiaanse radikaal-rechtse denker en voorman, zou de inspirator zijn van het Vlaams Blok met zijn — terecht — gewraakte vreemdelingenprogramma.

(artikel: )
Vooreerst: wie is wie? Julius Evola werd in 1898 geboren uit een adellijke Siciliaanse familie. Tijdens de opgang van Benito Mussolini en diens Nationale Fascistische Partij was hij niet op het politieke maar op het artistieke front bedrijvig, als dadaïstisch dichter en schilder.

Pas in 1927 benaderde hij een fascistisch blad om er enkele artikels te publiceren. Hij viel er dra weer uit de gratie wegens zijn fel antikristelijk essay Heidens imperialisme (we geven de boektitels hier in het Nederlands, hoewel er meestal alleen Franse vertalingen uitgegeven zijn), dat niet paste in de toenaderingspolitiek van het regime met de Kerk. In 1930 startte hij het tijdschrift La Torre, dat te onafhankelijk bleek voor het regime. Het derde nummer werd verboden wegens zijn kritiek op de natalistische regeringspolitiek (Evola verkoos kwaliteit boven kwantiteit), en na tien nummers werd het tijdschrift opgedoekt omdat alle drukkerijen op bevel van hogerhand hun medewerking weigerden.

Evola definieerde zich niet als fascist maar als "integraal traditionalist". Centraal stond de idee van de "primordiale traditie", die alle echte kulturen doordesemde, en die ook op maatschappelijk vlak een welbepaalde, sakrale orde inhield. De heersersplaats kwam niet toe aan de geldmachten maar aan een kaste van krijgers, gemodelleerd naar het middeleeuwse ridderideaal of het Japanse samoerai-type. Dit hoogdravende ideaal zag hij absoluut niet verwezenlijkt in de regimes van Mussolini en Hitler, die hij tot eigen schade bemand zag door zeer middelmatige en conformistische figuren.


RACISME.

Na bemiddeling van enkele sympatizanten binnen het regime kon Evola weer in enkele fascistische bladen publiceren, maar invloed op het beleid zou hij nooit krijgen. Hij liet zich in 1937 wel flink opmerken met zijn boek De mythe van het bloed, een overzicht van de rassenteorieën van Plato tot Alfred Rosenberg. Het fascisme was in oorsprong niet racistisch, maar na het verbond met nazi-Duitsland in 1936 deden de Italianen hun best om de Duitsers bij te benen. Hij verzorgde ook een Italiaanse uitgave van de antisemitische vervalsing Protokollen van de wijzen van Zion. In het voorwoord erkende hij dat de autenticiteit van dit werk problematisch was, maar hij suggereerde dat de destruktieve kontrolestrategieën die het werk aan het wereldjodendom toeschreef, toch wel klopten met de vastgestelde afbrokkeling van de traditionele samenleving sedert de 18de eeuw, ook al ging het dan niet om een in een achterkamertje bekokstoofd komplot. Evola kreeg erkenning vanwege de Duce in 1941 met zijn boek Syntese van de rassenleer: eindelijk een subtieler, spiritueler, echt Italiaans antwoord op het Duitse, louter biologische, kwasi-wetenschappelijke en typisch moderne racisme! Zo poneerde hij naast een lichamelijke ook een geestelijke erfelijkheid, en hij verwierp het volledig genetisch determinisme vanuit zijn geloof in de individuele wilskracht.

Intussen had Evola kontakten gelegd in nazi-Duitsland. Daar werd zijn boek Revolte tegen de moderne wereld (1934), de systematische uiteenzetting van zijn traditionalistische visie, meteen een laaiend sukses. Hoewel hij de nazi's soms scherp bekritizeerde, bleef hij altijd een graag gezien medewerker bij de "wetenschappelijke" afdeling van de SS, in wier opdracht hij, zelfs tijdens de oorlog, onderzoek deed naar allerlei esoterische onderwerpen : alchemie, rituelen, Tempeliers, Graallegende, Vrijmetselarij.

Het was tijdens zo'n onderzoek dat hij in 1945 in Wenen bij een bombardement zwaar gewond werd aan de ruggegraat. Hij zou verlamd blijven aan de onderste ledematen en tot zijn dood in 1974 op een appartement in Rome wonen. Van daar uit zou hij nog merkwaardige filosofische studies schrijven, zoals De tijger berijden en Metafysika van de seksualiteit. De neofascistische partij Movimento Sociale Italiano (MSI) bleef hem tot aan haar opheffing in 1994 als denkmeester beschouwen, ondermeer om zijn boek De mensen temidden van de ruïnes, een herformulering van zijn antimoderne visie na de vernedering van Europa door de dragers bij uitstek van de moderniteit, de VS en de USSR.

Evola 's belangrijkste bijdrage tot een goed begrip van het fascisme is zijn evaluatie post factum, Het fascisme gezien vanuit rechts standpunt. Daarin valt hij de volgende elementen van het fascisme aan als zijnde antitraditioneel : het jakobijns nationalisme dat het standenonderscheid binnen de natie minimalizeert, het totalitarisme, het laïcisme dat een onnodige tegenstelling tussen het sakrale en het politieke kreëert, het socialisme, de persoonlijkheidskultus (men eert niet de koning maar het koningschap), en de natalistische kultus van het aantal. Het fascisme was een typisch moderne antiliberale stroming, terwijl Evola zich bekende tot een premodern antiliberalisme, aansluitend op het ancien régime, toen een transnationale adel Europa beheerste zonder oog voor nationale identiteit noch voor de inbreng van de massa's.

Wie vandaag ietwat respektabel met Evola wil uitpakken, zet graag dik in de verf dat zijn held in konflikt kwam met het officiële fascisme en nazisme. Bekijkt men zijn dissidentie van naderbij, dan moet men toegeven dat ze hem nauwelijks salonfähiger maakt. Spijts nuanceverschillen was Evola evenzeer racist, antisemiet en antidemokraat ; wie toch met Evola wil dwepen, gelieve die duidelijke stellingnamen niet weg te moffelen en er zich ondubbelzinnig over uit te spreken.



EVOLA IS DOOD.

Julius Evola is volgens bepaalde auteurs de inspiratiebron van de geheime agenda van het Vlaams Blok. De VB-mandataris die in dat verband het meest genoemd wordt, Roeland Raes, blijkt echter slechts enkele van de talrijke werken van Evola gelezen te hebben, en niet eens met onverdeelde goedkeuring.

Telefonisch verklaarde hij aan Trends : "Wat mij bij Evola wel aanspreekt, is zijn idee van een oeroude traditie met blijvende waarde, en zijn Europese gedachte. Zijn afwijzing van de demokratie en de partijpolitiek, ja, daar kunnen we hem als demokratische politieke partij natuurlijk niet in volgen. Ook zijn aristokratisch zgn. horizontaal racisme, het idee dat de elites van alle volkeren meer met elkaar gemeen hebben dan met de lagere klassen van hun eigen volk, dat staat haaks op ons volksnationalisme. Ik voel mij meer betrokken bij mijn volksgenoten van eender welke klasse, dan bij vreemdelingen. Voor Evola 's aristokratische doelstellingen heeft partijpolitiek engagement natuurlijk niet veel nut, maar wij ondervinden dat onze partijwerking voor de belangen van het hele Vlaamse volk wel degelijk verschil maakt. "

Er heeft ooit een Belgische Evola -kring bestaan, het Centro Studi Evoliani, met als voornaamste denker aan Vlaamse kant Frank Govaerts (die inmiddels door een migrant vermoord werd). Deze kring publiceerde in 1982 de enige Nederlandse vertaling van een fundamenteel werk van Evola , met voorwoord van Roeland Raes : Oriëntaties, een in 1950 geschreven, weinig konkrete brochure over de opties voor een nieuwe antimoderne beweging. Daarin roept Evola de nieuwe generatie op, radikaal te zijn en zich niet in het web van de burgerlijke politiek te laten vangen, "niet te bezwijken onder de verlokkingen van het valse politiek realisme, eigen aan elke partij".

Onder de overlevenden van de werkgroep blijkt inderdaad een erg Evoliaanse minachting voor partijpolitiek te bestaan, en in het biezonder voor het VB. Een Evola -kenner die om beroepsredenen zijn naam niet in de krant wil, legt ons uit : "Tussen het intellektueel niveau van het VB en de visie en eruditie van een Evola is uiteraard al geen vergelijking mogelijk. Aan het VB een traditionalistische inspiratie toeschrijven is, vrees ik, een schromelijke overschatting van de leeskultuur der VB'ers. Maar het is vooral in politieke oriëntatie dat het VB volledig afwijkt van de Evola -lijn. Wie aan de partijpolitiek meedoet, wie naar de stemmen van de massa dingt, die geeft zich al gewonnen aan het huidige liberaal-demokratische bestel. Evola geloofde in metapolitieke aktie, het scheppen van een geestelijk klimaat, waarna de strukturen vanzelf wel zullen veranderen. "

Als men vandaag Evola leest, vindt men vóór zich niet een VB-programma avant-la-lettre, maar stelt men integendeel vast dat er een wereld van verschil ligt tussen de jaren '30 en de jaren '90. Evola beleed één van de vele rassenteorieën die toen floreerden op de ondergrond van een vaag-racistische consensus, en deze werd vóór de dekolonizatie ook gedeeld door o.m. de demokratische koloniale mogendheden, door Karl Marx, en zelfs in de jaren '50 nog door onze latere anti-apartheidsaktivist Aster Berkhof. Omdat die racistische consensus is weggevallen, kan men (zoals de Nederlandse politoloog van Pools-joodse afkomst Michel Korzec al meermalen betoogd heeft in zijn column in Elseviers), veilig voorspellen dat de terugkeer van een politiek gevaarlijke rassenleer gewoon niet aan de orde is.

Ook tegenover de demokratie is de situatie grondig veranderd. Toen bestond er in sommige landen nog een aristokratie die zich scherp van de burgerij onderscheidde en haar pre-moderne en antidemokratische identiteit kultiveerde, b.v. de Pruisische Junkers, of Evola zelf. Toen was het onder intellektuelen nog gemeengoed, de prille politieke emancipatie van de volksklassen af te doen als een "opstand der horden". De politieke schandalen dienden toen als bevestiging van een bestaand en doordacht misprijzen voor de demokratie zelf, vandaag alleen om binnen het demokratisch bestel bepaalde personen te wraken. Het moeizame begin van jonge demokratieën in b.v. de ex-Sovjet-Unie toont aan dat er voor een veerkrachtige demokratie minstens één generatie praktijkervaring nodig is ; maar het Westen heeft die weg inmiddels afgelegd, en de demokratie heeft hier stevig wortel geschoten. Julius Evola is werkelijk dood.



kader:

KULTURELE SLACHTOFFERS.

In Antwerpen is de swastika terug : zoek hem in het familieschrijn thuis bij Indiase diamantairs die tot de jain-religie behoren. Ook in boeddhatempels van Tibet tot Californië tiert dit rode of gouden zonnesymbool welig, vaak in het gezelschap van een aardesymbool : de sri yantra of zespuntige ster. Terecht negeren Aziaten het feit dat bepaalde westerlingen hun swastika ontleend, verkeerd begrepen, zwart gemaakt en besmeurd hebben. De swastika (Sanskrit : "voorspoed-teken") zal steeds vaker en openlijker in ons multikultureel straatbeeld verschijnen, met hetzelfde recht als het kruis of de wassende maan.

De bijlbundel of fasces (die het Zwitserse kanton Sankt Gallen nog steeds in zijn vlag voert) was een symbool van de vrijheidslievende Romeinse republiek, en heeft niets met het Leidersprincipe te maken, net zo min als de olympische groet, het runenschrift of het Keltisch kruis. Wodan was geen antisemiet. Het woord Arisch heeft in zijn Sanskrit grondvorm niets met ras te maken, doch betekent "beschaafd" of "edel", b.v. in de zachtmoedige "vier edele waarheden" van het boeddhisme. Nazisme en fascisme hebben tal van onschuldige termen en symbolen uit andere tijdperken en kulturen (tot en met de vruchtbaarheid, de viriele kracht, de natuur) belast met hun obsessies, dus met aanslepende en ongerechtvaardigde negatieve associaties.

Julius Evola neemt in dat proces een ambigue positie in. Hij was een criticus van allerlei beunhazerijen die bij teosofen en okkultisten opgeld maakten, maar toch projekteerde ook hij modieuze westerse ideeën op vreemd kultuurgoed. Zo beschrijft hij het taoïsme als een "initiatieke" weg (cfr. de Vrijmetselarij). Van het Indiase kastestelsel beweert hij, met de martiale obsessie die zo typisch is voor het interbellum, dat de krijgerskaste er boven de priesterkaste staat, en dat het hele systeem op een soort raciale apartheid gebaseerd is ; de reïnkarnatieleer is dan een bedenksel van de "vóór-Arische" bevolkingsgroepen. Hij negeert het demokratische element in vele traditionele samenlevingen : de Afrikaanse palaver, de Germaanse landdag. Het is geen goede zaak dat men in bepaalde rechtse kringen vreemde kulturen nog steeds niet eerstehands bestudeert, maar alleen via de verouderde en verre van neutrale Evola-bril.

zaterdag 11 februari 2017

Wegkijken leidt tot censuur


(Doorbraak, ca. 31 januari 2017)


Vrije meningsuiting

Peter De Roover volhardt in zijn oproep om de vrije meningsuiting ten gunste van de radicale islam aan banden te leggen. Het algemene antwoord daarop luidt: verderfelijke meningen bestrijd je in normale omstandigheden met tegengestelde en beter beargumenteerde meningsuitingen. Op dat punt is er geen onderscheid tussen racistische, negationistische, links-revolutionaire en radicaal-Islamitische meningen. Of wel?

Linkse meningsuiters zijn bij ons nooit verontrust geweest. Zogenaamd racistische en negationistische meningen zijn wel gemuilkorfd, trouwens met goedkeuring van al de partijen die nu de N-VA-er de mantel uitvegen. Om de inderdaad wenselijke gelijkheid tussen al die extremen te herstellen, is er één democratische weg: allemaal gelijkelijk toelaten. Als Joachim Pohlmann het vreemd vindt dat de “haat”-emo van Miss België strafbaar is en islamitische haatoproepen niet, dan is de democratische oplossing, ervoor te zorgen dat ook de meningsuitingen van Miss België toegelaten worden (en dat haar vervolger, het antiracismecentrum UNIA, opgedoekt wordt).

Vrije meningsuiting is inderdaad grondleggend en onmisbaar voor de democratie: vooraleer het volk een beslissing neemt, moet het van alle relevante informatie en standpunten kunnen kennis nemen. Het alternatief is een oligarchie waarin de bovenlaag vrij toegang heeft tot informatie die zij aan de onderlaag ontzegt. Je bent ofwel voor de vrije meningsuiting ofwel tegen de democratie.



Tegen de democratie

Nu, dat laatste is geen doodzonde: sedert Plato heeft er altijd beredeneerde en uitgesproken kritiek op de democratie bestaan. In de late 20ste eeuw gold daar echter een taboe op, met verwijzing naar de gevolgen van de wijdverspreide democratiekritiek in het interbellum. Maar nu worden de teugels gevierd en hoort men de aloude argumenten tegen de democratie opnieuw luidop. Tot en met de paus, hoofd van een theocratische organisatie (zelfs de besluitvorming bij stemming in concilie wordt door de Heilige Geest gestuurd), heeft bij Donald Trumps verkiezing gewaarschuwd dat Adolf Hitler ook democratisch verkozen was. Ja, de democratie is een gevaar voor de democratie…

Anti-democratische standpunten zijn dus in de mode. Een ander symptoom van deze neerwaartse trend is de openlijke demonisering van de democratie als zijnde “populisme”. Het summum van populisme is dan de directe democratie: cut out the middle-man, geef inzake de grote beleidslijnen gevolg aan de mening van het volk in rauwe gedaante zonder dat die door een elite van parlementairen naar het eenheidsdenken toe gestroomlijnd is.

Despotisch gezinden gaan soms specifiëren dat zij tegen “directe” democratie zijn, zoals tegen de vele EU-referenda die een voor de eurocraten negatieve uitslag opgeleverd hebben. Maar het blijven dezelfde aloude argumenten pro despotisme: “Het volk kent er niet genoeg van”, “het volk raadplegen is inefficiënt”, “het volk reageert te gevoelsmatig”. De N-VA is tegen directe democratie en leverde, nog als kleine partij, de beslissende stem om een Vlaams referendum over de EU-grondwet te verhinderen. (De andere Volksuniesplinter, Spirit, zorgde daar op federaal niveau voor. De Vlaamse Beweging moet er niet fier op zijn.)



Islam

Maar moeten we islamitische haatpredikanten dan zomaar vrij laten om hun vergif te spuien, vaak met noodlottige gevolgen? Hun woord kan de kantelfactor zijn die iemand naar Syrië doet vertrekken om er te moorden en te sneuvelen; of die iemand zijn wagen op een mensenmassa doet inrijden. Het is op zich een uiting van verantwoordelijkheidszin als men hun invloed wil beteugelen.

Vooraleer we hier tot een steekvlamwet besluiten om hen de mond te snoeren, moeten we begrijpen waarom zij zulke paniekmaatregel zouden rechtvaardigen. Waarom heeft hun advies zo veel impact?
Het antwoord is helaas maar al te eenvoudig: hun woord heeft gezag omdat zij namens de islam spreken. Slechts zeer weinig onevenwichtigen zullen tot een misdaad overgaan gewoon omdat iemand hun zegt dat die daad wenselijk of zelfs een plicht is. Anders wordt het wanneer een voorganger in de jou door je liefhebbende ouders ingelepelde religie je inprent dat die misdaad God welgevallig is. En dat de haat die hij predikt, niets anders dan een daad van vroomheid is.

In deze tekst wil ik niet meer doen dan het werkelijke probleem aanduiden waarvan de haatpredikingen waarover De Roover zich zorgen maakt, slechts een uiting zijn, namelijk de islam. Wat er dan wel aan dat probleem gedaan moet worden, is inderdaad een delicaat en rechtskundig ingewikkeld vraagstuk, zoals Paul Cliteur tijdens zijn recent debat met Wim Van Rooy in de Amsterdamse Balie toegaf. Maar een muilkorfwet is alvast niet de oplossing. Hij zal trouwens contraproductief blijken en tot allerlei geuzengedrag aanleiding geven, zodat de haatpredikers en hun steunbasis nog eens het slachtoffer kunnen uithangen en sympathie vergaren. Genre Madeleine Albright (met vele duizenden Iraakse moslimdoden op haar geweten) die zich “uit solidariteit” als moslim laat registreren.   



Conclusie

Het is toe te juichen dat Peter De Roover het islamprobleem ernstig genoeg neemt om voor één bepaald aspect ervan een bijzondere wet te willen maken. Stoppen met wegkijken is op zich al een politieke revolutie, ook in de N-VA, en wel een broodnodige.

De specifieke maatregel die hij voorstelt, is echter een minder gelukkige. Hij offert een wezenlijke verworvenheid van onze rechtsstaat, namelijk de onbelemmerd vrije uiting van alle meningen, op om daarmee een beperkt en tijdelijk probleem hopelijk uit de wereld te helpen. Bovendien bestrijdt hij daarmee slechts een symptoom van het hele islamprobleem, dat bij het opduiken van zulke wettelijke hindernis heus wel andere wegen kent om zijn machtsstreven kracht bij te zetten. De islam zelf veroorzaakt op allerlei manieren en in heel uiteenlopende landen al veertien eeuwen ellende, en dat wetje in ons landje tegen een terloops uitinkje ervan zal die ellende niet beëindigen: le ventre est encore fécond, d’où a surgi la bête immonde.

.Als men dat immense islamprobleem recht in de ogen kijkt en ophoudt met smoesjes over een “echte, verdraagzame islam”, een “euro-islam”, of zelfs “méér islam als oplossing voor het radicalisme”, doen hoeft men zijn toevlucht niet te nemen tot schadelijke en vruchteloze maatregelen. Dan heeft men geen censuur nodig op het aanleren van een wettelijk toegestane en gesubsidieerde religie.

vrijdag 10 februari 2017

De Āraṇyaka’s, de stem van het woud




(verschenen eind 2015 in het blad van de Theosofische Vereniging, Antwerpen)


Een minder bekend deel van de lange hindoetraditie zijn de Āraṇyaka’s. En het valt te vrezen dat mijn geëerde lezers zich ook na dit artikel niet meteen zo’n Āraṇyaka zullen aanschaffen. Zelfs wie dat wil, zal er moeite mee hebben, want er bestaan geen Nederlandse vertalingen, en Engelse vertalingen zijn zeldzaam. Zelfs de Sanskrit originelen zal je in gespecialiseerde indologische boekhandels in India hard moeten zoeken, want nagenoeg niemand is geneigd om ze te lezen.

De Veda’s (“weten”) bestaan uit verschillende lagen:
  • De Saṁhitā’s of “verzamelingen (van hymnen)”, zelf bestaande uit hymnen of Sūkta’s (< su-vakta, “goed gezegd”), zelf weer bestaande uit verzen of Mantra’s (“denkinstrument”).
  • De Brāhmaṇa’s of “priester-(boeken)”.
  • De Āraṇyaka’s of “woud-(boeken)”.
  • De Upaniṣad-en of “geheimleer”/”metaforische (boeken)”; alleen de “grote” Upaniṣad-en, hoogstens een twintigtal, worden hier bedoeld, want zelfs in recente eeuwen zijn er nog tientallen boeken bijgeschreven die ook Upaniṣad genoemd worden .
In India beduidt men deze vier categorieën samen wanneer men het over “de Veda’s” heeft. Wanneer men daar zegt dat iets “in de Veda’s staat”, bedoelt men gewoonlijk dat het in de meestgelezen categorie staat, de Upaniṣad-en. In het Westen daarentegen is de gewoonte gegroeid om alleen deSaṁhitā’s zo te betitelen.
Er zijn vier Veda’s. Daarvan hebben de Sāma-Veda (“melodieënkennis”) en de Atharva-Veda(“priesterkennis”) geen Āraṇyaka-aanhangsel, de twee andere hebben er elk twee: de Ŗg-Veda(“hymnenkennis”) heeft de Aitarya Āraṇyaka (“woudboek van de Ziener Itara”) en de Kauṣītaki Āraṇyaka(idem), en de de Yajur-Veda heeft de Maitrayanīya Āraṇyaka (woudboek van de zo genaamde school) en de Taittirīya Āraṇyaka (“woudboek van de patrijzen”— toen de latere ziener Yājñavalkya zich tijdens het leren van de Yajur-Veda arrogant gedroeg en zijn leermeester van hem eiste dat hij de gekregen kennis terug zou geven, braakte hij deze uit, waarop de vogels ze oppikten).

Van de Saṁhitā’s leest men doorgaans een bloemlezing. Hun dichterlijk karakter, rijkdom aan beeldentaal (vol verwijzingen die zelfs onderlegde vertalers maar gedeeltelijk begrijpen) en moelijk vertaalbare woordspelingen, maken hen tot zware kost maar hebben ook hun charmes. De Upaniṣad-en bevatten nog ongestructureerde wijsgerige ontboezemingen; mits de afspraak dat men door wat couleur locale moet waden om de parels te vinden, is hun lectuur zeer lonend. De Brāhmaṇa’s en Āraṇyaka’s daarentegen blijven ongelezen: zij gelden als zeer technisch en saai.

Heel grof veralgemenend zou men kunnen zeggen dat de Brāhmaṇa’s het hoe en de Āraṇyaka’s hetwaarom van het ritueel onderrichten, terwijl de Upaniṣad-en het ritueel helemaal overstijgen en zich aan wijsheid wijden. De Brāhmaṇa’s gaan over Karmakāṇḍa, “de (rituele) handelingenhelft”, de Upaniṣad-en over Jñānakāṇḍa, “de wijsheidshelft”, de Āraṇyaka’s zitten daar tussenin. Zij behandelen de wijsheidsdimensie van de elementen van het ritueel. Geheime betekenissen van de woorden, gebaren en substanties die in het ritueel gebruikt worden, krijgen hier hun verklaring.

Boeken uit de vier categorieën overlappen nogal. Vooral de Yajurveda behandelt het ritueel en gaat aldus naadloos over in de Brāhmaṇa’s, boeken met aanwijzingen voor het ritueel. Reeds de oudste Veda, de Ŗg-Veda, bevat diepzinnige gelijkenissen en metaforen die in de Upaniṣad-en hernomen en uitgebreid bespiegeld worden, bv. van de twee volgels die samen op een tak zitten waarbij de ene de bessen opeet en de andere slechts toekijkt, dat als gelijkenis voor het ego dat in de wereld geëngageerd is, en het Zelf dat slechts in zichzelf rust. De Āraṇyaka’s zijn formeel soms slotdeel van de Brāhmaṇas, terwijl delen van de Āraṇyaka’s dan weer tot de collectie Upaniṣad-en gerekend worden.

Āraṇyaka heeft effectief dezelfde betekenis als Upaniṣad: “geheimleer” of “metafoor”. Men spreekt namelijk van “woudboeken” (van Araṇya, “woud, wildernis”) omdat het een inhoud betreft die in het geheim aangeleerd werd, namelijk doordat meester en leerling zich “buiten gehoorsafsand van het dorp”, dus veelal in het woud, terugtrokken. Inhoudelijk betrof het een figuurlijke of metaforische duiding van het ritueel. Het vuuroffer, de begeleidende handelingen of bewegingen en de gereciteerde hymnen waren niet geheim: allen konden er bij openbare rituelen getuige van zijn. De juiste betekenis van al die elementen behoorde daarentegen tot de vakkennis van de ritualist en werd binnen die vakgroep vertrouwelijk doorgegeven.

Een figuur die de vier categorieën omspant is de ziener Yājñavalkya. Hij is verbonden met de Yajur-Veda, is auteur van de lijvige Śatapatha Brāhmaṇa (“priesterboek van de honderd paden”), en wordt uitvoerig geciteerd in de Bṛhadāraṇyakopaniṣad, de “geheimleer van het grote woudboek”. Dit laatste is één van de belangrijkste werken uit de wereldliteratuur. Zoals men zegt dat heel de westerse wijsbegeerte slechts een reeks voetnoten is bij Plato, zo kan men nagenoeg de hele hindoe-boeddhistische overlevering tot Yājñavalkya terugvoeren.


Voorbeelden

Enkele voorbeelden nu uit de Aitareya Āraṇyaka. Het eerste komt uit hoofdstuk 1.3. Het is hier nuttig om weten dat Brahman “het absolute” betekent (vaak ook gewoon Tad genoemd, “dat”), en dat Hiṁ ofwel een willekeurige klank is, een zaadmantra, ofwel specifiek het geloei van de koe (“meuh”), een centrale klank in een veehouderscultuur waar alle jongens als koeienhoeder opgroeiden
:
“1) Laat hem de dag beginnen met Hiṁ te zingen, zeggen ze. 2) Waarlijk, het geluid Hiṁ is Brahman, deze dag is ook Brahman. Hij die dat weet, verkrijgt Brahman door Brahman. 3) Terwijl hij met de klankHiṁ begint, vormen deze mannelijke klank Hiṁ en de vrouwelijke hymne een paar. Zo maakt hij een paar in het begin van de hymne om nageslacht te krijgen. Hij die dat weet, krijgt vee en nageslacht. 4) Of, terwijl hij met de klank Hiṁ begint, zoals een houten spade, zo graaft de klank Hiṁ het Brahman, het extract van de Veda’s, op. En zoals een man eender welke, zelfs de hardste, bodem wil opgraven, zo graaft hij het Brahman op. 5) Hij die dat weet, graaft door middel van de klank Hiṁ alles wat hij verlangt, op. 6) Als hij met de klank Hiṁ begint, is dat het apart houden van goddelijke en menselijke spraak; daarom houdt hij die begint na de klank Hiṁ geuit te hebben, goddelijke en menselijke spraak uit elkaar.”

Het tweede voorbeeld komt uit hoofdstuk 2.4. Het echoot een bekende formule die ook in de Yajur-Veda en de Upaniṣad-en voorkomt: So’ham < Sah aham, “hij--ik” (Hij die in de zon woont, hem ben ik). Dat is eigenlijk de centrale metafoor of betekenisoverdracht: de correspondentie of overeenkomst, “zo boven, zo beneden”:
“6) Dat wat ik ben, dat is hij [de zon]; wat hij is, dat ben ik. 7. Dat is gezegd geweest door een Ziener (Ŗg-Veda 1:115:1): ‘de zon is het zelf van al wat beweegt of rust.’”

Het laatste voorbeeld, uit hoofdstuk 3.6, noemt een basisbetekenis van de bekende klank Oṁ, namelijk “ja”, in sommige moderne Indiase talen voortlevend als het ja-woord Āṁ. Daarnaast is deze oerklank volgens mij eveneens een klanknabootsing van het geloei, maar dan specifiek van de klank waarmee (naar een veeboerin mij uitgelegd heeft) de koe haar kalf naar haar uier roept. Maar hier beduidt hij dus het “ja” van iemand die toestemt wanneer hem om iets gevraagd wordt, dus die steeds maar weggeeft:

“11) Die lettergreep Oṁ [= ja] gaat voorwaarts en is leeg. Daarom, als een man op alles Oṁ/ja zegt, dan heeft hij daarmee gebrek aan dat (wat hij weggeeft). Als hij op alles ja zegt, ledigt hij zichzelf en dan is hij niet langer in staat om te genieten. 12) Die lettergreep Na/nee is vol van jezelf. Als een man op alles nee zegt, dan zou hij een slechte reputatie krijgen en dat zou hem zelfs hier ruïneren. 13) Laat een man daarom alleen op de juiste tijd geven, niet op de verkeerde tijd. Zo verenigt hij het ware en het onware , en uit de eenheid van die twee groeit hij en wordt hij groter en groter.”

Moge de lezer ook aan deze groei deelachtig worden.