vrijdag 29 juli 2022

België, hoelang nog?

(In Flanders' Fields, 12 april 2013) Nikolaus Augustinus De le Haye (1782-1866), de betovergrootvader van gepensioneerd journalist en EU-parlementswoordvoerder Guido Naets, was beroepsmilitair in vier verschillende legers: het Oostenrijkse, het Franse, het Nederlandse en het Belgische. Afkomstig uit een notabele familie in het groothertogdom Luxemburg, overleefde hij de verovering van Wenen door Napoleon, de Russische veldtocht en Waterloo. Daarna begon zijn minder sensationele doch voorspoedige loopbaan in het Nederlandse leger, waarin hij de rang van majoor bereikt had toen hij zich met zijn garnizoen van 300 man in Bouillon aan de Belgische opstandelingen overgaf, daags vóór de Belgische onafhankelijkheid. Met behoud van rang tekende hij dan bij in het nieuwe Belgische leger, dat hem in enkele Vlaamse steden posteerde (en in Roermond, dat tot 1839 bij België hoorde) totdat hij in 1846 op rust ging. Als luitenant-generaal buiten dienst genoot hij van een vorstelijk pensioen tijdens de twintig jaar die hem nog restten. Bij zijn laatste wisseling van loyauteit zou hij, die al meerdere regimes had zien komen en gaan, zich afgevraagd hebben: “België, hoelang nog?” Zijn levensgeschiedenis is wedersamengesteld door zijn betachterkleinzoon met veelal officiële documenten uit die tijd, niet met een persoonlijk dagboek (wel dagboeken van onmiddellijk betrokkenen, zoals zijn bevelhebber tijdens de Russische veldtocht). Dat heeft als gevolg dat we zijn belevenissen en statuswijzigingen wel kennen en zijn verplaatsingen kunnen volgen, maar dat we zijn subjectieve indrukken en bedoelingen grotendeels slechts kunnen vermoeden. Het inhoudelijk zeer lezenswaardige voorwoord van Frans-Jos Verdoodt had een iets betere nalezing verdiend, maar voorts beantwoordt het boek van Guido Naets, België, voor hoelang? N.A. De La Haye (1782-1866) van vaandrig tot generaal (uitgeverij iD, 2013), ruimschoots aan zijn doel. Het schetst de lotgevallen van een interessante figuur op een interessante wijze. Zoals we van een oud-journalist mogen verwachten, zijn de schrijfstijl en de verhaallijn zeer vlot, een “bladzijomdraaier” die heel goed een tijdperk tekent en onze vage kennis van de eigen geschiedenis met allerlei treffende bijzonderheden en citaten invult. Juist omdat deze geschiedenis heel grof bekend is en onszelf allemaal aangaat, kost het geen enkele moeite om de gretigheid van de lezer naar meer details op te wekken. Zo wordt terloops duidelijk dat de taalgrens toen beduidend zuidelijker lag, zoals de naam “Waterloo” nog aangeeft. De boeren moeten er in een Nederlands en geen Frans dialect ondervraagd worden. Allerlei petite histoire passeert de aandacht, bv. dat de latere Leopold I in 1816 de Britse prinses Charlotte afsnoepte van haar verloofde, de voor de Nederlandse eenheid noodlottige oorlogsminister en latere koning Willem II. Bij de hereniging der Nederlanden citeerde de nieuwe vorst Willem I een manifest van Nederlandse nationalisten: “Bedenk dat van Texel tot aan de Moezel, van Groningen tot Oostende slechts één natie woont.” (p.97) Het herenigde land zou echter ten onder gaan aan enerzijds Franse en Franstalige drijverijen, anderzijds ook reële grieven van het Zuiden tegen het Noorden, zoals de achterstelling van de Zuidelijken bij benoemingen. Vooral de financiële transfers van Zuid (inbegrepen Vlaanderen, dat nooit van transfers geprofiteerd heeft) naar Noord ter delging van de enorme Nederlandse staatsschuld veroorzaakten onvrede. De zedenles van het verhaal is evengoed op België van toepassing: een staat die op transfers gegrondvest is, zal door die transfers vergaan. Een vroeg getuigenis van de Belgische transfers wordt hier trouwens aangehaald: het hekeldicht van Emile Moyson op de inhuldiging van de Congreskolom in 1859: “Adieu Colonne, uw steen en brons / Zijn Fransch tot in hun ornamenten. / Maar toch zit d’r iets in van ons: / Ze zijn betaald met onze centen.” Nog iets waaruit België de lessen zou moeten trekken is het Verenigd-Nederlandse economische beleid: twee verschillende economieën, in casu het handeldrijvende Noorden en het industriële Zuiden, hadden elk een eigen beleid nodig in plaats van de geboden eenheidsworst. In beide gevallen was/is de nationale leuze tevergeefs: “Eendracht maakt macht”… Een belangwekkend deel van het verhaal betreft de doorslaggevende rol van het toeval in de splitsing van de Verenigde Nederlanden. De militaire lotgevallen van belachelijk kleine eenheden, de massale deserties (meer om aan het risico van krijgsgeweld te ontsnappen dan uit ideologische beweegredenen), de verkeerde tactische beslissingen van vader en zoon Willem waar de gehaaide Franse agitatoren handig op inspeelden, het tijdelijk verraad van de zoon, de koerswijzigingen van de vader, het samenvallen van de Belgische met de Poolse opstand: verander een detail in deze geschiedenis en België was er nooit gekomen. Of het had heel andere grenzen gekend, bv. met Luxemburg, zonder Bouillon, met Noord-Brabant of zonder Limburg. De tijdsgeest wordt verduidelijkt, bv. de veel grotere rol van godsdienst blijkt uit de poging van het katholieke Oost-Limburg om deel te worden of te blijven van het eveneens katholieke België. De overwegend orangistische Vlaamse bevolking kon zich om dezelfde reden op de duur met het Belgische feit verzoenen. België had geen eenheidstaal maar wel een eenheidsreligie, die daarom ook door de antiklerikalen geduld werd. De kerkleiding hield het in 1827 gesloten verbond met de liberalen in stand en verhinderde in 1832 zelfs de voorlezing van de encycliek Mirare Vos die de liberale grondwet van België bekritiseerde. De protagonist vertelt allerlei nuttige weetjes over de Belgische secessie, bv. de terreur tegen de orangisten, waartoe verrassend genoeg ook de Vlaamse hoge adel behoorde. Wie terrorisme veroordeelt, moet ook de stichters van België wraken. De ware naam van het Martelaars- en het Barricadenplein is Sint-Michielsplein resp. Oranjeplein. Zelfs de felste Vlaamse beweger kan er maar van dromen, in Brussel opnieuw een Oranjeplein te mogen hebben. Het nut van dit boek is vooral dat het de betrekkelijkheid van het Belgische feit doet inzien. Een schertspartij als de Belgische Unie/Union des Belges en zelfs minder extreme vormen van belgicisme verabsoluteren België en zijn koningshuis, alsof het om een nieuwe afgodendienst gaat. Zij houden ons allerlei doemscenario’s voor ingeval dit efemere koninkrijk te gronde gaat. Dit boek maakt echter duidelijk dat de grenzen in dit deel van de wereld al zo vaak veranderd zijn. Er kan dus nog wel een keer bij. Intussen is het wel mogelijk om De la Haye’s vraag te beantwoorden: ja, België heeft standgehouden. Vele waarnemers van en betrokkenen bij de stichting waren hier niet zeker van. De ervaren Franse diplomaat Charles-Maurice de Talleyrand dacht aan een spoedige splitsing, ruwweg die waar de Vlaamse Beweging aan denkt, met Wallonië (ruim bemeten) als deel van Frankrijk. België heeft het, geholpen door internationale omstandigheden, de strategie van de Saksen-Coburgs en de traagheidswet, echter gewonnen van de Franstalige rattachisten, de orangisten en de flaminganten. Zolang ik de Vlaamse beweging volg, hoor ik regelmatig hoopvolle kreten over het spoedige en “nu wel onvermijdelijke” einde van België. Helaas blijkt dit een fata morgana. Voor de zwakke knuisten en weke hersenen van de Vlamingen is België te taai. Alleen een internationale beweging kan terloops ook het koninkrijk België liquideren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten