dinsdag 7 december 2021

Satire, niet voor doetjes

 (kortere versie op Doorbraak, 15 november 2021)

 

 

 

Nu Johan Sanctorum over de pensioenleeftijd heen is, vat hij de opgedane kennis van een hele loopbaan samen in enkele boeken die wel een tijd een vaste referentie over hun onderwerp zullen blijven: de lange mars door de instellingen van de achtenzestigers (een ontwikkeling die zich precies over zijn volwassen leven uitstrekt), de manipulatie van de media, en het cultuurmarxisme. Zijn nieuwste uitgave Terug naar Malpertus behandelt het spanningsveld tussen stoute humor en de opdringende meningdictatuur bekend als woke. Het rolmodel dat hij hanteert is de rebelse vos Reynaert, die vanuit zijn “burcht” Malpertus de draak stak met koning Nobel en diens gevolg.

 

"Satire is niet voor doetjes" (p.84), bezweert hij ons. In dat opzicht was het een goede leerschool dat hem aan het begin van zijn loopbaan een doctoraatstitel ontzegd is, namelijk toen uitkwam dat zijn vader heel erg fout geweest was in de oorlog. Ook toen al speelden twee elementen van de vandaag helemaal ontketende woke-golf: cancel culture ofte uitsluiting van ongewensten uit fatsoenlijke platformen, en de onmogelijkheid van verlossing eens je uit een fout nest blijkt voort te komen. De nazi’s noemden dat laatste Sippenhaftung, en een hedendaagse toepassing is de aansprakelijkverklaring van alle blanken aan de misdaden (hoewel niet de verdiensten) van sommige blanken uit het verleden. Alleszins, Sanctorum heeft ervan geproefd lang voor de huidige orgie van woke (zelf)beschuldigingen.

 

Woke is dan ook een karikaturale uitvergroting, bijna een zelfsatire, van handelwijzen en attitudes die al veel langer bestaan. Vandaag afficheert het zich vooral als links, maar het is bijvoorbeeld niet eens zo lang geleden dat de katholieke onderwijskoepel als grootste werkgever van Vlaanderen zijn werknemers al voor kleine afwijkingen van de rechte leer broodroofde en op de zwarte lijst zette. 

 

Vandaag is het echter onmiskenbaar dat links, na meedogenloze hoogtepunten van spot in de nasleep van 1968 (toen het satirische blad Hara Kiri door Charles de Gaulle verboden werd en, in toespeling daarop maar onder een onheilspellend gesternte, hersticht werd als Charlie Hebdo), een zure vijand van alle politieke humor geworden is, “humorloos” (p.91). Satire geldt nu als rechts, iets voor ’t Pallieterke en ’t Scheldt (waarvan hij het humorgehalte bij alle verdienstelijke onthullingsjournalistiek toch maar pover vindt). Spot via de nieuwe taal van de memes geldt meteen als “far-right humour” (p.80). Komieken die links begonnen zijn, gaan nu de hete onderwerpen uit de weg (bv. Kamagurka, naar eigen zeggen), óf zijn, parallel met vele ernstigere denkers, zelf een eind naar rechts opgeschoven. Aldus bv. Urbanus, volgens zijn huidige critici een “rechtse zak”.

 

Een eindeloze bron van vermaak is het “ultrafeminisme” (p.50) uitgedragen door een heir van gesubsidieerde vrouwen en af en toe een “excuusguus” (p.52). Wie daar tegenin gaat met uitspraken die vroeger aan de toog gemeengoed waren, zoals Jeff Hoeyberghs, wordt nu met zijn “spontaneïstische satire” (p.80) het middelpunt van controverse. Het illustreert de wetmatigheid dat satire onverwacht opduikt, niet langs formele kanalen waar het Bestel via de uitlaatklep van brave humor door beroepscomedians (Geert Hoste) de controle probeert te behouden: “Grappen met het opschrift 'dit is humor' zijn waardeloos als kritisch genre.” (p.66)

 

Dit boek is elitair: weliswaar heeft iedereen het recht om humor af te scheiden, zelfs kritische humor ofte satire, maar in de feiten zijn de satiristen in ons land op enkele handen te tellen. Huichelen past niet voor een hekelschrijver, en Sanctorum laat onbeschroomd verstaan dat hij tot die keurploeg behoort, maar de meeste lezers niet. Inderdaad, voor velen zal dit een eerste kennismaking zijn met het gezichtspunt van een vakman, die alleen de collega’s die er hun leven voor gelaten hebben, moet laten voorgaan.

 

Er is bij de massa wel een democratisering van het gecensureerd worden en van het geklaag daarover: mensen die knus achter hun scherm en vaak zelfs onder schuilnaam meninkjes ten beste geven. Deze “gratispolitiek op de meningenmarkt” (p.85) doet hen dan een onschadelijk klein beetje proeven van wat voor anderen een doodvonnis, een daadwerkelijke terechtstelling of op zijn minst broodroof zou betekenen: ze worden door Facebook geband. Want inderdaad, wat in de beginjaren een rijk van de vrijheid leek, een vrijplaats waar je rond de gevestigde media heen stoute standpunten kon verkondigen, staat vandaag zelf bekend om zijn ingrepen tegen fout geachte meningvorming, zowel subtiele (shadow-banning) die dagjesmensen niet eens door hebben, als brutale. Daar kunnen ze dan erg over doen: “Ik ben in de Facebook-gevangenis gezet!” Sanctorum is niet onder de indruk.

 

Over de carnaval in “Ojlst” (p.87) is hij uitgesproken pro het recht op ongebreidelde spot, inbegrepen de praalwagen die internationaal als antisemitisch weggezet werd. Inderdaad, evenmin als andere meningsuitingen moet satire gebreideld worden, maar de vraag die hier niet gesteld wordt, is: was dit wel satire? Werd er een wantoestand gehekeld? Hadden de joden iets gedaan waarmee nu maar eens ongezouten de draak moest gestoken worden? Bij mijn weten was het alleen een uitvergrote toespeling op het “sabbatjaar” waartoe de groep besloten had. Het was geen opstap tot volkerenmoord, wel een grap zonder pointe.

 

Sanctorum acht de satire zelfs in staat om de islam te doen “afbrokkelen” (p.100). Wie weet, maar tot nu toe heeft de islam een grote voorsprong is het toebrengen van slagen en verwondingen aan zijn hekelaars: regelrechte moorden, halfgeslaagde of mislukte pogingen daartoe, uitsluiting of broodroof via zijn woke handlangers, en de verspreiding door overheden van islamvriendelijke smoezen. Ik vrees dat de gewenste ontmanteling van de islam er maar zal komen door het verspreiden van harde kennis over de problematische theologie en geschiedenis van de islam. Anderzijds kunnen we het ook lezen als een oproep tot steeds betere satire, zodat moslims zich belachelijk gaan voelen zolang ze Mo achterna blijven lopen.

 

Alleszins gaat de islam ons paradoxaal genoeg voor in het darwinisme (p.117), in zijn moderne vorm gewraakt door moslims die het uit de biologielessen geweerd willen zien. Door ongelovigen “apen en varkens” te noemen, poneert de profeet alvast de dierlijke basis van veel menselijk handelen. Zoals auteur “Willem die Madocke maeckte” in zijn Van de vos Reynaerde doet.

 

Over de taal heb ik wel een paar opmerkingen. Op p.83 staat: "Voor elke verboden spotprent is er een cartoonist die hem toch tekent, al doen er 99 collega's het in hun broek: het gaat om die ene." Inhoudelijk geen probleem: er is inderdaad een soort adel van de satiristen, namelijk de weinigen die de grenzen aftasten, onderscheiden van het talrijkere plebs dat binnen zijn comfortzone blijft. Maar heeft “de spotprent”, vrouwelijk, als voornaamwoord “hem”? (Niet alleen voor de wokes zijn voornaamwoorden belangrijk.) Dat zou als hollandisme kunnen begrepen worden, een akte van onderdanigheid vanwege de Vlaamse uitgever, want in het noorden is het vrouwelijk nagenoeg verdwenen (al komt het langs de achterdeur terug binnen als het geslacht van collectiviteiten: “het land en haar inwoners”). Een zelfde verschoningsgrond geldt dan voor “rede”, hem. (p.91). Maar niet meer voor de inpalming van onzijdige woorden door het mannelijk: “het verleden”, hem. Drukfout?

 

Bij dat woord “verleden” vergist de auteur zich ook van woordafleiding: het betekent niet “van leed ontdaan” (p.111). Laten we het zo eenvoudig mogelijk uitleggen, zonder er Oud-Germaans of Gotisch bij te halen. Je kan de grondbetekenis van lijden deduceren uit zijn causatief “leiden”: doen gaan. “Lijden” betekent dus “gaan”, vandaar de Duitse vertaling van verleden als Vergangenheit. De daaruit gegroeide betekenis ondervinden kunnen we begrijpen door analogie met het tweede lid van ondergaan, of door het synoniem ervaren, uit varen. Het verschil met het woord leed, waarvan Frans laid, “lelijk”, zelf trouwens uit ledelijk, zien we in het Engels, waar *lide niet meer bestaat maar zijn causatief lead wel. Nu moeten we het verschil beseffen tussen de tandklanken in Engels, Nederlands en Duits: th-d-d, bv. thief-dief-Dieb, en d-d-t, bv. dance-dans-Tanz; dus wat in zowel Engels als Duits twee verschillende klanken zijn, th/d resp. d/t, vallen in het Nederlands samen als d. De eindstamklank van de tegenhanger van leed, namelijk loath, verschilt van die van lead. We krijgen daar de tripletten loath-leed-leider (“spijtig”) versus lead-leiden-leiten. Om het extra verwarrend te maken, is lijden later toch beïnvloed geworden door de betekenis van leed, dus “leed ondervinden”, echter zonder dat die betekenisverschuiving overgegaan is op het afgeleide woord verleden.  

 

Zo, daarmee heb ik de recensentenplicht vervuld van ook wat kritiek te geven. Voor de rest wil ik het boek en zijn boodschap zeer aanbevelen, ook al omdat ik me kan aansluiten bij Sanctorums besluit: “Ik ben heel optimistisch. We zullen deze woke-tijden overleven, net vanuit de wildernis. Vanaf dan is er geen weg terug en kunnen zelfs fatwa's de dijkbreuk niet stoppen" (p.125) De internettechnologie is immers zodanig dat men tegen alle censuurpogingen in toch altijd sluipwegen kan vinden om het Bestel uit te dagen, een nieuw soort guerrilla. "Alle wegen van de vrijheid leiden naar het internet" (p.92), waar moderne versies van straatfilosofen als Socrates en Diogenes hun pret niet opkunnen.

 

Ten afscheid klopt hij zich op de borst dat hij de lezer “het credo geleerd heeft”, zoals Reynaert bij koningsgezant Cuwaert de haas deed. Maar wat die onschuldig ogende uitdrukking hier betekent, daarvoor zult u het boek zelf moeten lezen.

 

 

Johan Sanctorum: Terug naar Malpertus. Over humor in woketijden, Doorbraak, Antwerpen 2021, ISBN 978 949 3242425, 126 pp.

 

woensdag 2 juni 2021

Neoracisme versus islam in Antwerpen

 Neoracisme versus islam in Antwerpen

 

(Doorbraak, 31 mei 2021)

 

Via haar webstek verspreidt de stad Antwerpen, in feite de heersende coalitie, een aantal cultuurmarxistische geloofspunten. Om het probleem niet te overdrijven, erkennen we dat het in de mond van de schrijfsters een softe variant van het woke-vertoog geworden is. Het had erger gekund: ‘Wij gebruiken in onze vormingen de benaming “wit privilege” niet. Wij spreken liever van privileges, zonder het woord “wit” eraan te verbinden. We moeten zorgen dat we door het uitspreken van de woorden “wit privilege” geen wig gaat drijven tussen mensen. We moeten proberen om woorden zoals “slachtoffers” en “schuldigen” te vermijden. We moeten er over praten, maar op een constructieve manier.’

Je kan het natuurlijk ook anders zien, in een bredere woke-strategie. Een softe voorhoede is nuttig om de weerstand te ontwapenen en in verwarring te brengen, zodat in een volgende fase de agressie des te effectiever kan toeslaan. Zij kan des te beter enkele basis-wokismen ingang doen vinden, zoals de woordkeuze ‘wit’. Maar de inschakeling van deze dames in een overkoepelende strategie laten we, tot bewijs, liever aan de samenzweringsdenkers over. Het effect blijft echter hetzelfde: velen die aan een robuustere versie aanstoot zouden nemen, laten de softere versie door.

Kijk eens naar deze bewering: ‘Een wit persoon die een aanslag pleegt wordt vaak omschreven als “psychisch ziek”, iemand met een andere huidskleur wordt dan eerder omschreven als “terrorist”.’

Dat is gewoon niet waar. De schoolmoorden die in vooral de VS soms het nieuws halen (vooral als de dader blank is; mediaconsumenten weten niet dat kleurlingen hier ook een ruim aandeel in hebben) wijzen natuurlijk op een psychisch probleem, zowel bij blank als zwart. Wanneer er geen ideologische beweegreden aanwijsbaar is, gebruikt men noch bij blank noch bij zwart de term ‘terrorisme’. Wel zou men het vroeger bij Afro-Amerikanen een kwestie van een ‘cultuur van geweld’ genoemd hebben, wat overeenkomt met de veel hogere geweldgraad tussen zwarten onderling. (Nu houdt men het gewoon op doodzwijgen: geen enkele mediaconsument heeft er bijvoorbeeld al van gehoord dat de BLM-opflakkering voor een gevoelige stijging van het stedelijk geweld en het moordcijfer gezorgd heeft.)  

De term ‘terrorist’ wordt niet voor mensen ‘met een andere huidskleur’ gereserveerd: onmiskenbare terreurdaden zijn in de VS al gepleegd door blanke Tsjetsjenen, Levantijnen en inheemse bekeerlingen tot de islam. Maar ook niet-islamitische gemotiveerde ‘blanke’ terreurdaden in Oslo en Christchurch (extreemrechts) of door de UNA bomber (eco-extremisme) zijn bij de juiste naam ‘terrorisme’ genoemd. Zwarten die aan ideologisch gemotiveerd geweld doen, bv. de moord op Malcolm X door de Nation of Islam, zien hun daden al eens als ‘terreur’ omschreven, maar meestal ontsnappen zij aan die categorisering. Het geweld van Black Lives Matter wordt juist niét zo genoemd, enerzijds omdat de media er in geen geval een negatief etiket op willen kleven, anderzijds omdat het te wild en ongecoördineerd is om aan een bewust opzet toe te schrijven.

Wie op wereldschaal kijkt, ziet dat islamitisch terrorisme zich weinig van huidskleur aantrekt. Dit jaar is het Westen redelijk gespaard, maar zijn er wel pas nog een vijftigtal Afghaanse schoolmeisjes door de Taliban omgebracht. Het zwaartepunt van de islamterreur ligt momenteel in zwart Afrika, waar het in vooral Nigeria en Mozambique sinds januari al duizenden vermoord heeft. Wanneer zelfs de media gedwongen zijn om tegen hun zin toch over islamterrorisme te berichten, bv. over de Paasaanslagen in Sri Lanka 2019 waar bruine moslims 267 bruine christenen vermoordden, maken zij normaal geen onderscheid naar huidskleur. Alleen onder de Europese klokkentoren poneren zij een ongerijmde tegenstelling tussen ‘wit en moslim’.

De factor islam laat zich niet in een huidskleurenvertoog wegmoffelen. Moslims zijn door de eeuwen heen in de praktijk vervaarlijke racisten geweest, onder meer in de miljoenvoudige blanke en zwarte slavernij. En nu nog zijn ze veel openlijker racistisch, ginds omdat ze onze conditionering om racistische uitingen achterwege te laten, nooit gekregen hebben; en hier omdat ze goed weten dat dat antiracismevertoog voor de Vlamingen bedoeld is terwijl zijzelf van de slachtofferbonus mogen genieten. Maar de islam als leerstelsel is nauwelijks racistisch.

Onze woke vrienden zouden aanstoot kunnen nemen aan de Koran-voorspelling dat de verdoemden bij het oordeel een zwart gelaat zullen krijgen en de hemelgangers een blank (3:102/106), maar strikt genomen zegt die passus niets over wie vandaag zwart of blank is, ‘alleen’ dat blank gunstig is en zwart het tegendeel. De echte tegenstelling is die tussen ongelovigen en gelovigen, en in de laatste categorie probeert men iedere ongelovige in te lijven, ongeacht huidskleur. De islam als leerstelsel past niet in de kinderlijk-eendimensionale denkschema’s van de neoracisten.

 

Nog zo’n flutbewering waarmee het Antwerps stadsbestuur u opvoedt: ‘Het feit dat je vrouw bent, een religieus teken draagt en ook nog eens gekleurd bent, maakt dat je op de allerlaatste trede van de privilege-ladder staat.’ 

Nee, een Tibetaanse vrouw in volkseigen en geafficheerd boeddhistische klederdracht zal daar onder Vlamingen geen nadeel van ondervinden. Integendeel, men vindt dat kleurrijk en exotisch, een bron van nieuwsgierigheid. Geldt dat ook voor vrouwen met hoofddoek? In sommige contexten wel: toen ik in 1988 voor het eerst met Gulf Air naar de Emiraten vloog, zag ik de nieuwigheid van tientallen vrouwen in Niqaab, een sluier die alleen de ogen vrij laat. Dat vond ik wel exotisch en interessant -- in Arabië; en ik maakte me de bedenking dat die ogen zo veel verleidelijker worden. Maar in het Vlaamse straatbeeld krijgt de hoofddoek een heel andere betekenis: hij benadrukt doelbewust de kloof tussen moslims en de rest. Hij legt aan ongelovige mannen de islamnorm op dat moslims voor hen onaanraakbaar zijn: afblijven! Hij doet, om het in woke-jargon te zeggen, aan ‘othering’.

Als de hoofddoek wantrouwen opwekt, is dat niet omdat de Vlamingen zulke bekrompen angst voor het exotische koesteren, zoals arglistige diversiteitsprofeten en hun domme meelopers het voorstellen, maar wél omdat men er terecht een teken van vijandigheid in ziet. En nog minder heeft het met huidskleur te maken: ook de Vlaamsgeboren gesluierde weduwe van een Syrië-terrorist wekt dat wantrouwen op. Pogingen om het islamprobleem binnen het bereik van het huidskleurvertoog te trekken, zijn een blijk van ofwel dom zijn ofwel het publiek als dom bejegenen.

Persoonlijk verkies ik de confrontatie met moslims boven die met neoracisten. Die met moslims prikkelt tot debat en het bovenhalen van gegevens en inzichten die voor de islamleer problematisch zijn, en tot discussie op hetzelfde niveau, met mensen die ideologie, ook al hebben ze er een tegengestelde mening over, alleszins evenzeer belangrijk vinden, en die hun tegenspeler proberen te overtuigen. Met neoracisten daarentegen is geen echt gesprek mogelijk: ze hebben geen niveau, en vooral, voor hen ben je al door je geboorte veroordeeld.

Kortom: niemand heeft voor de N-VA gestemd omdat hij nood had aan zulk beledigend betuttelracisme. Wanneer gaat zij het zelfrespect hervinden?

 

(Genoemde personen: UNA bomber [=Theodore Kaczynski], Malcolm X.)

Een verslag uit het Waterman-tijdperk

 

Een verslag uit het Waterman-tijdperk

 

(Boekbespreking geschreven onmiddellijk na de publicatie van het boek Welkomveld, 2014. Ik herinner me niet waar ik het zelf kan gepubliceerd hebben.)


Welkomveld: herinnering en inzicht. Verslag van een spirituele ontdekkingsreis (Welkomveld, Den Haag 2014) is een soort autobiografie van de schrijver, Geert-Jan Balvert (°1958-). Deze oud-hippie is nu  cultuurwetenschapper, leraar Duits, en spiritueel coach. Na veel omzwervingen is hij in Den Haag gaan wonen,  gelukkig getrouwd met een oer-Hollandse schone. Hun kennismaking en toenadering vormt de gelukkige afloop van dit boek. Maar voor het zo ver is, moet de held van het verhaal van alles doormaken. Als je ooit wil weten hoe de denkwereld van een spirituele zoeker eruit ziet, dan mag je dit boek niet ongelezen laten.

 

Bhagwan

Op het eerste gezicht is de as waarrond deze ontdekkingsreis draait, zijn zeer actieve betrokkenheid bij de beweging van Bhagwan Shree Rajneesh (1931-90), alias Osho, precies samenvallend met de jaren ‘80. Daarin werd de Indiase overlevering van verzaking aan de wereld gekoppeld aan de westerse humanistische psychologie met haar ideeën van zichzelf worden, taboes doorbreken en zich laten gaan. De Indiase buren van Bhagwans hermitage in Pune dachten er het hunne van, maar het soort westerlingen dat daar samentroepte was enerzijds vrank en anderzijds erg onwetend van de beschaving waaruit hun goeroe voortkwam. Levenslustige jongelui die zich daar van hun remmingen kwamen bevrijden (anders gezegd: rondneuken), noemden zich sannyasin, “verzaker”, “alles-weggooier”, hoewel hun levensstijl het tegendeel was van wat Indiërs zich bij die term voorstellen.

Dit boek geeft dan ook een beknopte inside-geschiedenis van de opkomst en ondergang van de Bhagwan. Begonnen als een kruising van allerlei Oosterse spirituele technieken met een modern-Westerse levensstijl van vrijheid-blijheid, kwam zijn beweging in handen van zijn privé-secretaresse Ma Anand Sheela (een echt Indiase naam, °Sheela Patel, Baroda 1950-, door huwelijk Silverman, later Birnstiel), die er een dictatuur van maakte. Vooral de verhuis van de Indiase stad Pune naar de Amerikaanse staat Oregon, waar op een uitgestrekt ranchterrein de stad Rajneeshpuram gebouwd werd, 1981-85, was onzalig en liep op een ramp uit. Geert-Jan Balvert had er naar eigen zeggen van het begin geen goed oog in. Hij noemde het zelfbewierokende weekblad Rajneesh Times “de Pravda” en beschrijft hier hoe de stad gaandeweg een totalitaire samenleving werd, met stelselmatige telefoontap, een paranoïde politiemacht en zelfs moordaanslagen. Het is vooral vreemd dat juist een beweging die haar succes aan haar zeer anarchistische benadering van de spiritualiteit te danken had, toen zo dictatoriaal uit de hoek kwam. Anderzijds is het zeer snel tot stand komen van een heuse stad wel een voorbeeld van hoe religieus enthousiasme mensen tot grootse daden kan motiveren. Zeg gewoon: “Work is worship”, en ze voelen zich extatisch terwijl ze zich gratis uitsloven.

Terloops vernemen we dat een Bhagwancentrum in Portland, de hoofdstad van Oregon, in 1983 doelwit werd van een moslimbomaanslag. De moslims haten hindoes, ook westerse quasi-hindoes, veel feller dan christenen. Maar ook de christenen waren verontrust door de kennelijke geloofsafval van zoveel westerse jongeren. Toch was, achteraf gezien, het experiment met de als utopisch bedoelde Bhagwanstad een godsgeschenk voor de Kerken: het besmeurde de Indiase religie waar vele ex-christenen mee dweepten, als een letterlijk gevaarlijke sekte.

Balvert woonde een tijdje in Rajneeshpuram, maar ging ervan walgen en trok er weg. Wel bleef hij nog enkele jaren binnen de beweging. Hij woonde opeenvolgend in een aantal Bhagwancommunes in Nederland en Zuid-Afrika. In 1985 ging Rajneeshpuram in schande ten onder, de Bhagwan keerde zich tegen zijn luitenants, en enkele kopstukken gingen drie jaar de gevangenis is. Bhagwan zelf kreeg ook zijn beurt: hij werd samen met talloze volgelingen wegens immigratiefraude de VS uitgezet. Na wat omzwervingen dook hij opnieuw in Pune op. Daar kwam Balvert opnieuw in de sfeer, maar na een tijdje had hij er ook daar genoeg van, en dit keer definitief.    

 

Intuïtie

In feite blijkt de Bhagwan-fase slechts een trigger voor iets diepers en in de kiem veel ouder binnenin onze schrijver, die al vroeg een merkwaardige (om niet te zeggen paranormale) intuïtie had. Zo “voelde” de nog piepjonge Balvert, toen hij en zijn Amerikaanse gelegenheidsvriendin in Marokko door hun gastheer een drankje voorgezet kregen, dat er iets niet pluis was. Zijn plotse en schijnbaar irrationele actie redde haar van een weinig benijdenswaardig lot. Op reis in Peru stapte hij door een voorgevoel op het nippertje niet op de trein die even later door een aanslag van het Lichtend Pad zou ten onder gaan.   

Met name kon hij heel wat informatie zichtbaar maken over de vorige levens van zijn naasten en hemzelf. Ik neem het voor wat het waar is, want hoewel ik zowel hier als in Azië voortdurend tussen reïncarnatiegelovigen vertoef, heb ik nooit iets meegemaakt dat op reïncarnatie wijst. “Als we dood zijn, is het gedaan”, zeggen vrijzinnigen, en wat mij betreft is dat evengoed mogelijk. Bij Balvert ligt dat heel anders.

Nog voor hij zich van de reïncarnatiedoctrine bewust was, merkte hij bij zichzelf al aandachtspunten en denkgewoonten die, naar hij later ging beseffen, eigenlijk naar zijn vorig leven verwezen. Ook eerdere levens daagden, ondermeer als Inca-krijger die door de Spaanse conquistadores gedood werd. Hij herkent een vriendin als zijn eigen bevelhebber in de Inca-militie. Als klein kind in de Achterhoek vlakbij Duitsland kreeg hij het gevoel, aan de verkeerde kant van de grens geboren te zijn. Als volwassene gaat hij zich dan gaandeweg herinneren dat hij een welbepaalde officier in de Wehrmacht in WO2 was.

Het Duitse leger, dat was nu niet de SS of de nazi-partij, maar toch behoorlijk gewaagd om daar in het New-Age-milieu mee uit te pakken. Er zijn er tientallen die hun graantje van het Holocaustkrediet willen meepikken door te verklaren dat ze in een vorig leven een kampslachtoffer waren; maar aan de foute kant gestaan hebben, dat was nog niet eerder vertoond. Het heeft wellicht met de evoluerende mentaliteit te maken: dertig jaar geleden zag men de oorlogsjaren nog zeer zwart/wit, vandaag is er meer oog voor de vele grijstinten, bv. een gedenkteken voor de Duitse soldaat die met zijn eigen leven enkele Nederlandse kinderen redde.

Balverts huidige leven wijst er ook helemaal niet op: beide ouders waren los van elkaar weerstanders in de oorlog, hijzelf was on the road sedert hij op zijn zestiende met school stopte, hij heeft bij Joden verbleven en behandelt hen nog steeds als vrienden, en hij heeft in Zuid-Afrika een tijd met een kleurlinge gevreeën toen dat onder de Apartheid nog verboden was. En dan de vrijheid-blijheid waarin hij veel consequenter was dan de meeste Bhagwan-adepten, die rechtvaardigingen bedachten voor zijn autoritaire marsrichting: politiek zou je hem op zicht ergens tussen  D’66 en Groen Links situeren. Niet echt hoe je je een Pruisische sabelsleper voorstelt.

Het is nog wachten op de zelfverklaarde herboren Adolf Hitler of Heinrich Himmler (die op zijn beurt naar eigen zeggen de wedergeboren keizer Heinrich II was), maar nu hebben we toch al een Mof die nog bij Arnhem gestreden heeft. Zijn vereenzelviging met een Duits officier is, wars van de tijdsgeest, eigenlijk wat te verwachten was: er moeten tenslotte miljoenen mensen gestorven en wederbelichaamd zijn die destijds aan het nazibewind of aan de Duitse oorlogsinspanning meegewerkt hebben. Het opent wel perspectieven. Nu de vraag op het VS-immigratieformulier “Hebt u deelgenomen aan de oorlogsinspanning van nazi-Duitsland of zijn bondgenoten?” stilaan zonder voorwerp wordt, kan daar een vraag aan toegevoegd worden: “Ook niet in een vorig leven?”

Eigenlijk heeft Balvert ook aan die mogelijkheid gedacht, al meteen toen hij pas zijn vorige identiteit was gaan beseffen. Maar de prille sannyasin werd door een gezel gerustgesteld: de rechters zouden zich geremd voelen door de vraag wat zijzelf allemaal in een vorig leven hadden uitgespookt. Bij het lezen gaat men zich gaandeweg afvragen: en ik, wat zou ik geweest zijn en gedaan hebben?

 

De grote vragen

De schrijver is wel een geluksvogel. Dit in de gewone zin: hij komt uit een welgestelde en liefhebbende familie, weet van aanpakken, komt altijd goed terecht, en heeft in minder monogame tijden nogal wat vrouwen in zijn bed gekregen, soms op hun eigen initiatief. Maar ook in occulte zin: zelfs de meeste reïncarnatiegelovigen in het Bhagwanmilieu hadden geen weet van hun eigen of andermans vorige levens, maar hijzelf begrijpt beter dan anderen waarom welke persoon wat doet, want hij kent (soms) hun voorgeschiedenis. Tja, het komt voor: de Boeddha beweerde zich al zijn vorige levens te herinneren, en bij elk verhaal uit het verre verleden vertelde hij erbij in welke incarnatie bij zich toen bevond. Zo ver gaat Balvert zeker niet, het is eerder een langzaam ontdekken; maar uiteindelijk komt alles aan het licht.

Hij heeft ook een positievere opvatting van wedergeboorte. De Boeddha beschouwde de wereld als een tranendal, en het doel van zijn meditatie is, het wiel van wedergeboorte te doorbreken en aan deze tredmolen te ontsnappen. Verder is de wet van karma een soort natuurwet: er is geen baardige Sinterklaas daarboven die beloningen of straffen uitdeelt, alleen een wetmatig gevolg van je eigen gedrag. Balvert daarentegen ervaart een lichtwereld, waar oude liefhebbende zielen de gestorvene voorbereiden op zijn nieuwe incarnatie, en waarin zielen een “levensplan” maken om “lessen te leren”. Van karma in de gebruikelijke zin is weinig spoor: vorige levens bepalen grotendeels de aandachtspunten van het huidige leven, maar van een compensatie voor goede of kwade daden is kennelijk geen sprake. Zijn versie loopt sterk gelijk met wat westerse regressietherapeuten en reïncarnatieonderzoekers rapporteren.

In de Bevrijding gelooft hij niet. Als je deze mengeling van westerse psychologenjargon met oosterse meditatie volgt, kan je Bevrijd definiëren als “zonder ego”; en zo gezien vallen de zogenaamd Bevrijde meesters, of althans degene die hij gekend heeft, door de mand. In India, waar de notie “Bevrijding” (of “Ontwaking”) ontstaan is, praat echter niemand over “ego”, een Freudiaans begrip dat tot het gewone spraakgebruik doorgedrongen is en weinig met de geestelijke weg te maken heeft. De westerse therapieën waarop vele Bhagwanpraktijken gebaseerd waren (“encountergroepen”, “dynamic meditation” met veel gespring  en geschreeuw) waren erop gericht, overspannen mensen weer normaal te maken, terwijl oosterse meditatietechnieken erop gericht zijn, normale mensen tot de Bevrijding te brengen. Ik denk niet dat je die twee dooreen moet mengen. Laat hij eens denken aan Swami Premananda zaliger, bij wie hij verbleven heeft, of anderen die ginds als Bevrijd gelden: hun status kan ik niet beoordelen, maar hun sterke positieve uitstraling is onmiskenbaar. Balvert zal er vermoedelijk veel gevoeliger voor zijn dan ondergetekende steenrots, maar zelfs ik kan ervan getuigen.

Dat is dan ook mijn enige kritiek, oriëntalist zijnde, op Balverts verhaal. Op het einde waagt hij zich aan een ontleding van het einddoel van de spiritualiteit, en daar zie je de beperking van de school die hem het meest getekend heeft. Het Bhagwan-denken trok postchristelijke westerlingen aan omdat het zich, net als zijzelf, ergens halfweg bevond. Complexloze westerlingen vonden het maar vreemd; zelfs zonder de misdadige uitwassen noemden ze het een “sekte”. Oosterlingen vonden deze erg lichamelijke sannyasins gewoon te weinig spiritueel. Ze mikten te laag, waren te veel met hun eigen opwellingen bezig, aanvaardden de leefregels niet die met het geestelijke streven nu eenmaal samenhangen. Zowel in het Oosten als in het Westen kon men zich alleszins niet voorstellen dat een spirituele meester met een vloot Rolls Royces uitpakt, zoals de Bhagwan deed.

Niemand hoeft louter op gezag Balverts getuigenis voor waar aan te nemen; dat is wel het laatste dat hijzelf zou willen. Maar als kennismaking met een zoektocht in de geestelijke wereld, met ontdekkingen in een dimensie die voor de meesten van ons gesloten blijft, is dit boek beslist een aanrader.  

zondag 16 mei 2021

De Jezidi’s

 

De Jezidi’s

 

(Doorbraak, 8 april 2021)

 

Het federale parlement bespreekt een resolutie ‘over de erkenning en de vervolging van de tegen de jezidi’s gepleegde genocidemisdaden en over hulp aan de jezidische bevolking’, ingediend door Georges Dallemagne (cdH, voormalig Arts Zonder Grenzen), Koen Metsu (N-VA), Cathérine Fonck (CDH) en Vanessa Matz (cdH). De resolutie vraagt om berechting voor de misdaden van de Islamitische Staat en alle hulp voor de Jezidi’s. Daar zijn we niet tegen, maar de inleidende ‘Toelichting’ vraagt wel om wat kanttekeningen.

Bevolkingsgroepen

‘Sinds 2014 zijn verschillende bevolkingsgroepen (jezidi’s, Assyriërs, Oud-Syriërs, Chaldeeërs, Shabakken , Turkmenen, Koerden, Alawieten, homoseksuelen en soennitische moslims), wier gedrag strijdig met de wet van Islamitische Staat (IS) werd geacht, het doelwit van door IS gepleegde slachtpartijen’, aldus de openingszin.

Bij ‘jezidi’ stelt zich hetzelfde probleem als bij ‘jood’, althans in het Nederlands: hoofdletter (voor een etnie) of kleine letter (voor een levensbeschouwelijke groep)? Dit onderscheid is wat willekeurig, en geen reclame voor onze taal. We houden het bij de spelling van Dallemagne c.s.: jezidi.

De sjabakken zijn een Koerdisch-Turkmeense door het jezidisme beïnvloede soefi-sekte, nominaal islamitisch maar voor de orthodoxen natuurlijk ketters. Dat de Turkmenen en Koerden als etnische groep door de levensbeschouwelijk gedefinieerde IS vervolgd werden, is niet juist, maar zij kozen er wel voor om hem te bestrijden.

Soennieten en sjiieten

Merk ook op dat de indieners zich vergissen waar ze onder de vervolgde groepen de ‘soennitische moslims’ noemen. De Islamitische Staat ofte het kalifaat bestond zelf uit soennieten en richtte zich tegen de sjiieten. Die bestreden hen dan weer via de Iraanse en Hezbollah-Libanese brigades. De strijd tussen kalifaat en sjiieten dateert al van de veldslagen tussen het beginnende Oemmajadenkalifaat en Mohammeds schoonzoon ‘Alî en kleinzoon Hoessein. De sjiieten zijn ontstaan als sji’at ‘Alî, ‘de partij van ‘Alî’, die vond dat een biologische Mohammed-dynastie het kalifaat moest leiden. Hun definiërende feestdag is de verjaardag van Hoesseins dood (‘martelaarschap’) op het slagveld van Kerbela in het huidige Irak.

Toen George W. Bush Irak was binnengevallen, werd onder zijn personeelsleden voor buitenlands beleid een peiling gedaan over het  verschil tussen soennieten en sjiieten. Viel dat tegen: de meesten konden geen enkele duiding geven bij een conflict dat de moslimwereld en bij uitstek de geschiedenis van Irak al veertien eeuwen beheerst. Ik heb in 1993 op het State Department mensen van de islamcel geïnterviewd, en dat bleken adembenemend goedgelovige papegaaien van alle bekende smoezen. Het verklaart de dwaasheden van hun Midden-Oostenpolitiek, en als het in Washington druppelt, dan regent het in Brussel.

Nu, soit, Dallemagne is arts, geen oriëntalist (ocharme), en je hoeft de bijzonderheden niet te kennen om te begrijpen dat de jezidi’s een groot onrecht is aangedaan. Het is al goed dat hij zich voor hen engageert, en daarin wil ieder normaal mens hem steunen.

Geschiedenis van de jezidi

Volgens de eigen webstek yeziditruth.org zouden er wereldwijd een 800 000 jezidi’s zijn; en bij vervolgingen doorheen de eeuwen 23 miljoen gedood. Ik geef het cijfer voor wat het waard is. Vroeger zweeg men uit nationale fierheid de eigen nederlagen en slachtofferaantallen dood en moest men gegevens daarover uit de zegebulletins van de overwinnaar halen, die vaak overdreven. Die cijfers werden nogmaals gemaximaliseerd toen men vanaf de twintigste eeuw de eigen slachtofferaantallen als drukkingsmiddel ging inzetten. In ieder geval hebben zij tijdens nooit-eindigende vervolgingen door de moslims veel geleden.

Waarom? Wie zijn zij dat zij deze moslimgramschap ‘verdiend’ hebben? De naam ‘jezidi’ verwijst naar verluidt naar de vroege kalief Jazied ibn Moe’awijja, die zij hulptroepen zouden geleverd hebben voor de strijd tegen de sjiieten rond Hoessein. De naam betekende dan ‘de mannen van Jazied’, een soort van vrijbrief om hen als heidenen te beschermen tegen zijn medemoslims. Als ze dat verhaal wat meer uitgespeeld hadden tegenover IS, dat ze over de eeuwen heen dezelfde strijd voor het kalifaat en tegen de sjiieten gestreden hadden, zou hun dat wellicht wat meer mildheid opgeleverd hebben. Anderen zeggen dat de naam van een jonger familielid van Jazied kwam, de in die streek populaire 12de-eeuwse prediker Sjeik Adi. Het zou deze man zijn die nog steeds als ‘sulten Ezid’ geëerd wordt. De jezidi’s zelf geven dan weer een religieuze duiding aan hun naam, samenhangend met Perzisch ‘jazata’, letterlijk ‘vereerde’, min of meer ‘engel’.

Volgens de Toelichting is het jezidisme ‘een monotheïstische religie waarvan de aanhangers beweren dat ze haar wortels in de antieke Iraanse cultuur heeft. De erste sporen van hun geloof, een van de oudste ter wereld, zijn meer dan 4 000 jaar oud.’

Wortels in hindoeïsme

De jezidi’s hebben hun verste wortels duidelijk in het hindoeïsme. Dat is nog zichtbaar in hun diepste godsdienstige en maatschappelijke praktijken: hun verering van de opgaande zon (in open lucht: geen tempels, evenmin als in de Veda’s) en hun kastenstelsel. Waarschijnlijk maakten zij deel uit van dezelfde migratie die rond 1500 vC in Mitanni (Syrië) en Kassitisch Babylon een superstraat (elitair restant) aan Sanskrit-woorden opleverde. Verder hebben zij als centraal symbool de pauw, een uit India afkomstige vogel.

Xwedê/’Chwedê’ is een variant van de Perzische naam voor God: Choda, ‘de Zelfgeschapene’, als in de afscheidswens Choda hafiz, ‘God (weze uw) gids’. De naam Allah vertalen, daar nemen moslims niet echt aanstoot aan. Anders is het gesteld met hun tweede voorwerp van verering, de pauw-engel: ‘De islamisten beschouwen de jezidi’s als duivelaanbidders en zijn van oordeel dat ze moeten worden uitgeroeid.’

Islamitisch precedent

Vandaar dus: ‘De specifiek tegen de jezidi’s gerichte vervolgingen waren systematisch en extreem: pogroms, de stelselmatige uitmoording van de mannelijke bevolking, het onderwerpen aan seksuele slavernij van de (…) vrouwelijke maagden (…), het verslaafd maken aan verdovende middelen van kinderen die vervolgens tot de islam werden bekeerd en tot strijders omgevormd.’

Niets van deze praktijken is zonder islamitisch precedent. Het laatstgenoemde vormde bijvoorbeeld de oorsprong van de Ottomaanse janitsaren, jongens die als ‘bloedbelasting’ (devşirme) door de Slavische christenen moesten geleverd worden. Maar goed, in deze Toelichting zal u niets vernemen over het islamitisch wettelijk kader dat de IS-wandaden begrijpelijk maakt. U zal als een blozende maagd heilige verontwaardiging moeten tonen over gebeurtenissen waarvan u de verklaring om eigen bestwil niet mag weten.


dinsdag 6 april 2021

De Rohingya's

 

De Rohingya's

 

(Doorbraak, 31 maart 2021)

 

In het federale parlement ligt een voorstel van resolutie voor “betreffende de aanmoediging en ondersteuning van internationale initiatieven ter veroordeling van Myanmar voor de internationale misdaden gepleegd ten aanzien van de Rohingya”, ingediend door Vicky Reynaert (SP.a/Vooruit) en Goedele Liekens (OVLD). De dames hebben die van een toelichting voorzien, en die vraagt om wat commentaar.

 

De Rohingya’s spreken een Bengali dialect en hebben helemaal geen "onduidelijke herkomst". Er waren open grenzen toen er in de 15de eeuw voor het eerst Rohingya’s uit het naburige Oost-Bengalen in de Myanmarese provincie Arakan/Rakhine/Rohang (vanwaar hun aangenomen naam) gesignaleerd werden. Als immigrantengroep zijn zij hoofdzakelijk sinds 1886, toen de provincie bij Brits-India gevoegd werd, door de Britten als arbeidskrachten ingevoerd. Daarom dat de bevolking van Bangladesj hen als volksgenoten verwelkomt wanneer zij daar de jongste jaren naartoe gevlucht zijn, in tegenstelling met bv. Saoedi-Arabië.

 

Dat paste in de Brits-koloniale rassentheorieën. In de decennia nadat Charles Darwin zijn boek On the Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life (1959) publiceerde, nam het rasdenken een hoge vlucht. De Britse premier Benjamin Disraeli beschreef ras als de sleutel tot de hele geschiedenis. Het koloniale gezag baseerde zijn bevolkingsbeleid daarop. Soldaten rekruteerde het vooral bij de "martiale rassen" zoals de Sikhs en de Gorkhas. De boeddhisten golden als indolent, dus werden in Ceylon/Sri Lanka de als nijver geldende Tamils ingevoerd (evenals in Maleisië, waardoor Tamil vandaag in Singapore een officiele taal is), en in Birma eveneens Tamils, en dus ook Bengali's. Die golden als een niet-martiaal en zelfs “verwijfd” ras, maar wel erg productief.

 

Een decennium na de onafhankelijkheid werden de Tamils in Birma en de ingevoerde “thee-Tamils” in Sri Lanka (in tegenstelling met de sinds eeuwen daar verblijvende Tamils rond Jaffna) collectief teruggestuurd naar India, dat hierover een regeling aanvaard had. Niet echter Pakistan, waar Oost-Bengalen van 1947 tot 1971 toe behoorde. De Rohingya's bleven dus in Myanmar, waar hun hoog geboortecijfer hun aandeel in de bevolking deed toenemen tot meer dan twee miljoen, waarvan echter al voor 2016 een klein miljoen in de diaspora, vooral op het Arabisch schiereiland. De nationaliteitswet van 1982 die hen als ingezeten vreemdelingen definieerde en hen van de volledige nationaliteit uitsloot, paste op hen dezelfde logica toe als eerder op de Tamils, echter met de betrekkelijke gunstbehandeling van hen niet het land uit te zetten.

 

De meeste volkeren hebben een geheugen dat verder reikt dan het hedendaagse Europese, en niet alleen betreffende de kolonisatie. De hele bevolking van Myanmar herinnert zich terecht dat de Rohingya-gemeenschap hun opgedrongen is, overigens in het kader van diezelfde kolonisatie. Maleisië rechtvaardigt zijn openlijk discriminatiebeleid tegen de in de jongste eeuwen ingeweken Tamil en Chinese minderheden met het argument dat de Maleissprekende moslims Bumiputera zijn, “zonen van de grond”, inheems. Ook dat beleid is, net als volgens deze toelichting het Myanmarese, erop gericht om die minderheden weg te pesten, maar die zijn daarover geen conflict begonnen.

 

De opgedrongen aanwezigheid van de Rohingya’s werd door de boeddhistische bevolking vanaf het begin ervaren als een verkrachting, en wel een die zich uitte in een plaag van verkrachtingen van boeddhistische vrouwen. Gezien de resolutie veel ophef maakt over recente verkrachtingen met Rohingya’s als slachtoffers, kan er pas een juist begrip over dit probleem bestaan als men de voorgeschiedenis vermeldt, met Rohingya’s als daders. En welke bijzondere rechtvaardiging zij daarvoor meenden te hebben, bovenop de algemene kwetsbaarheid van mannen voor verleiding tot deze euveldaad.

 

In 1942 bewapenden de Britten hen om tegen het binnenvallende Japanse leger te vechten. De boeddhistische Birmezen daarentegen werden gewantrouwd: Japan speelde er volop de boeddhistische kaart en de bevolking collaboreerde er op grote schaal; de vader des vaderlands, Aung San, tevens vader van Aung San Suu Kyi, was collaborateur geweest (idem voor Ahmed Soekarno in Indonesië). Met de moslims in heel Zuid-Azië, vooral met de Moslim-Liga, had het Britse koloniale gezag echter een verbond gesloten, dat vooral vanaf 1930 een Britse troefkaart werd tegen de door hindoes gedomineerde onafhankelijkheidsbeweging. Dat verbond kreeg in de Tweede Wereldoorlog een militaire dimensie: vanaf september 1939 rekruteerde de Moslim-Liga voor het Britse leger, en vanaf 1942 werden ook de Rohingya’s in de oorlogsinspanning ingelijfd.

 

Maar tegen de Japanse oorlogsmachine in het geweer komen, daar was moed voor nodig, en een expertise die de Rohingya's niet hadden. Dus gebruikten zij de gekregen wapens tegen de naburige hindoe en boeddhistische gemeenschappen. Dat was een heruitgave van de djihaad die de moslims van Kerala in 1921 in het kader van de Kalifaatbeweging (tegen de Britse ontfutseling van Mekka aan de Ottomaanse kalief) gevoerd hadden: nominaal gericht tegen de Britten, was deze in de feiten een terreurcampagne tegen de hindoes geworden.

 

Na de oorlog en de onafhankelijkheid is die kleine terreur van de Rohingya’s tegen hun buren een regelmatig terugkerend geschilpunt gebleven, met hoogtepunten in 1978 en 1991. Kleine, en niet zo kleine. In 2012 stichtte de diaspora in Saoedi-Arabië de Arakan Rohingya Salvation Army. De tussenkomst van het leger tegen de Rohingya’s in augustus 2017 was een antwoord op het offensief van de ARSA tegen onder meer een legerbasis, waarbij minstens 71 doden vielen.

 

Deze resolutie laat het leger als parachutisten neerdalen in het leven van de nietsvermoedende Rohingya’s: “Vanaf het einde van 2016 lanceerde het Myanmarese leger een grootschalige militaire operatie tegen de Rohingya’s.” Ja, waarom zou het zoiets doen? Een eind verder wordt toch toegegeven: “De wortels van deze tragedie waren reeds lang aanwezig. Al jaren nam het geweld in de deelstaat Rakhine toe.” Mooi zo, daar wordt eindelijk erkend dat verschijnselen in de grotemensenwereld ook oorzaken hebben. Maar dan gaat het verder over “haatpropaganda tegen de Rohingya’s”, ook weer zo’n oorzaakloze parachutist. Waarover die “haatpropaganda” dan ging, dat moet blijkbaar zedig verzwegen worden.

 

Op de speelplaats luidt het: “Meester, hij is begonnen!” Kinderachtig? Niet echt, want ook op de rechtbank wordt dat argument ernstig genomen. Er is een groot verschil in schuld en gebeurlijk in strafmaat naargelang een gewelddaad een aanval danwel een geval van zelfverdediging was. Welnu, de geschiedenis is hier volkomen duidelijk: de Rohingya’s zijn zelf het conflict begonnen waarin zij uiteindelijk de bittere smaak van de nederlaag geproefd hebben.

 

Daaruit volgt natuurlijk niet dat de reactie boven kritiek verheven is. De Myanmarese legerleiders begaan misdaden tegen de menselijkheid in hun repressie tegen de Rohingya’s. Dat wordt niet betwist, dat is hun manier van werken, men kijke maar naar hun repressie tegen de eigen bevolking sedert de recente staatsgreep. Die is zeker afkeurenswaardig, de vraag is alleen of het bemoeizuchtige Europa in een positie is om hier lessen te geven. De Belgische politiek en media, laatst nog bij de herdenking van de islamitische aanslagen in Zaventem en Brussel, zijn kampioen in wegkijken en de oorzaken hardnekkig onbenoemd laten. Zo ook de indiensters van deze resolutie.

 

Wie een tastbaar probleem op de lossen heeft, zoals leger en bevolking van Myanmar, laat zich mogelijk niet overtuigen dat gemoraliseer vanuit een struisvogelpositie een ernstig alternatief vormt. Zoals psychologen weten, is het belangrijk om eerst aandachtig te luisteren naar wat juist het probleem is. De indiensters geven er geen blijk van, naar de Myanmarezen geluisterd te hebben.

woensdag 31 maart 2021

Islamo-gauchisme aan de universiteit

Islamo-gauchisme aan de universiteit


(Doorbraak, 26 maart 2021)

Een maand geleden had Frédérique Vidal, minister van Hoger Onderwijs, aan het Centre National de Recherche Scientifique gevraagd om een onderzoek in te stellen naar het islamo-gauchisme aan de universiteiten. Dat CNRS bestaat echter uit hetzelfde soort mensen die bedoelde islamo-gauchisme belichamen en uitdragen; dezelfden die massaal een open brief ondertekend hebben waarin met haar initiatief de draak gestoken wordt, en haar ontslag geëist. De term zou uit de koortsige samenzweringsvoorstellingen van extreemrechts voortkomen en daar best naar teruggestuurd worden, zo luidt het. We moeten van dat onderzoek, als het er al komt, dus niet te veel verwachten.

Andere intellectuelen hebben dat verschijnsel nochtans terdege vastgesteld. De term ‘islamo-gauchisme’ is gelanceerd door politoloog Pierre-André Taguieff, en we vinden een definitie bij geschiedkundige Jacques Julliard (La Revue des Deux Mondes): ‘een gedachtenstroming die de herleving van de islam en de opgang van het islamisme als zeer interessante elementen van kritiek op het neokapitalisme beschouwt en hen, in zekere zin, in de plaats stelt van de klassieke klassenstrijd en het proletariaat, die hen die daarop rekenden teleurgesteld heeft’. (Dan maar op zoek naar een nieuwe groep Verworpenen  der Aarde.) En algemeen Onderwijsminister Jean-Michel Blanquer heeft het islamo-gauchisme ‘een onbetwijfelbaar maatschappelijk feit’ genoemd.

Het zijn dus niet alleen samenzweringsdenkers op Twitter die het spook van het islamo-gauchisme gewaar worden. De krachtsverhoudingen zijn  echter zodanig dat gezaghebbende getuigenissen niet helpen. Frédérique Vidal is onder de ongenadige druk van de islamo-gauchistische academici olie op de golven gaan gooien. Ze zegt nu enerzijds ‘het idee te willen deconstrueren als zou er over bepaalde onderwerpen een eenheidsdenken bestaan’, hoewel anderzijds toch ‘het ideeënpluralisme aan de universiteit te willen beschermen’. Dat tweede is nog steeds mooi, maar het impliceert het omgekeerde van het eerste: je moet juist vrank het allesoverwoekerende eenheidsdenken bij de naam noemen om het gewenste pluralisme te kunnen herstellen. Maar nee, dus: de minister besluit dat dat onderzoek eigenlijk toch ‘geen prioriteit van deze regering is’. Zo zal het islamo-gauchisme, zelfheerlijk na deze overwinning, verder om zich heen grijpen.

Uit de hele westerse wereld vallen voorbeelden te sprokkelen van hoe gevestigde en opklimmende academici de zaak van de islam bepleiten en elke leerstellige of maatschappelijke kritiek op de islam afblokken of ex cathedra belachelijk proberen te maken. Kritisch grondslagenonderzoek van de traditionele islam is sedert de generatie van wijlen professoren Hans Jansen en Urbain Vermeulen praktisch taboe. Zij hadden het geluk dat ze al binnen waren vooraleer de duisternis van het eenheidsdenken neerdaalde. Vermeulen ontsnapte trouwens niet aan een sanctie van de KUL-overheid om zijn standpunten, maar werd in de beroepsprocedure in ere hersteld. Het is niet zeker dat dat vandaag nog zou gebeuren. De KUL heeft inmiddels wel de Fethullah Gülen-leerstoel (2010-20, naar de Turkse islamist die later bij Recep Tayyip Erdoğan in ongenade gevallen is, en featuring prof. Johan Leman) en een imamopleiding ingericht.

Het is buiten het universitaire circuit dat wetenschappelijk gefundeerde islamkritiek nog een kans maakt. Maar niet zonder banbliksems vanuit de academische wereld. Zo zijn de islamboeken van Robert Spencer zeer goed onderbouwd, maar zijn studiecentrum JihadWatch is het onderwerp geweest van een sessie op het jaarlijks congres van de agendabepalende American Academy of Religion, waar alle panelisten tegen hem waren en in alle ernst de onzinterm ‘islamofobie’ als diagnose gaven. Ook daar was de Deense cartoonaffaire in 2006 voorwerp van een paneldiscussie, met weer eens alle zes panelisten in één kamp, namelijk tegen: ‘Ik ben voor de vrije meningsuiting, maar…’ In de toonaangevende meningvorming over het islam is ‘eenheidsdenken’ geen ijdel woord.

Velen gaan verder en doen mee aan het offensief naar institutionele opgang van de islam, zoals prof. Susan Rutten van de Universiteit Maastricht die in 2017 verklaarde: ‘Nederland moet onderdelen van de sjari’a in het wetboek zetten’. In dit opzicht vervult de universiteit de van haar verwachte rol, het multiculturalistische regeringsbeleid van wat academische muziek te voorzien, zonder valse tonen.

Er zijn nog islamkritische professoren, maar steevast speciale gevallen. De Nederlands-Berlijnse hoogleraar Ruud Koopmans signaleert onbevreesd en onweerlegbaar enkele zorgwekkende tendenzen binnen de Europese islam, informatie die binnen het kraam van de ‘rechtse’ partijen past, maar hij doceert dan ook geen islamkunde, is ook al binnen van net vóór de grote muilkorf toeklapte (°1961), en had als socioloog eerst naam gemaakt met minder controversiële onderwerpen. Dat is meestal hoe er nog wel wat mogelijk is: eerst een vaste benoeming verwerven en daarna pas verboden standpunten (die men ofwel eerst onder de korenmaat hield, ofwel later pas ontwikkeld heeft) innemen. In India, waar het taboe op vrijmoedigheid al van in de jaren 1970 geldt, maakte geschiedkundige Kishore Saran Lal eerst naam met fraai salonboeken als The Moghul Harem, om pas einde carrière ontluisterende onthullingen over het moslimbewind te gaan doen.

 

We citeren ook graag de Syrisch-Duitse hoogleraar Bassam Tibi: ‘De politiek-correcte terreur was nog nooit zo sterk en dat zal niet snel veranderen. Ik zie dat Europa zelfmoord pleegt. Kijk naar de demografische ontwikkelingen: over een aantal jaren zijn grote delen van Europa overwegend islamitisch.’ Zijn hele loopbaan lang heeft hij de moderne vrijheid boven de verstikkende islam gesteld, doch door zijn Arabische afkomst was hij betrekkelijk ongenaakbaar. Maar voor de woke-brigade was hij natuurlijk een ‘native informer’ (inlandse collaborateur met de kolonisten), een ‘kokosnoot’.

 

De woestijn is in opmars.

woensdag 24 maart 2021

De vergeelde rassenkwestie

 

 

De vergeelde rassenkwestie


(Doorbraak, 24 maart 2021)

 

In een massagesalon in Atlanta schoot Robert Aaron Long, een bijbelvaste en revolverminnende 21-jarige jongeman van het blanke ras (dat moeten we er gezien de context en de tijdsgeest bijzeggen) zijn geweer leeg op een groep masseuses en klanten. Hij doodde twee blanken, vier Koreanen, en twee andere Aziaten. Vele massadoders eindigen hun job met zichzelf te doden, maar deze liet zich na een ontsnappingspoging toch gewillig arresteren, werkte probleemloos mee met het onderzoek, en gaf gedetailleerde openheid van zaken over zijn beweegreden. Hij had een frustratie afgereageerd die hij had opgelopen in jaren van neurotische seksverslaving.

 

Niets in zijn verklaring noch in de omstandigheden wees op een racistisch motief. Toch gewaagden de eerste nieuwsberichten meteen van een 'anti-Aziatische racistische haatmisdaad', een geval van 'blank suprematisme'. Toen de verklaring van de dader dat beeld bijstelde, maakte dat geen enkel verschil voor de verhaallijn: ook onze staatszender bleef van blank racisme gewagen zonder zelfs maar een kritische kanttekening.

 

 

Het nut van racisme

 

De BLM- en antifa-beweging investeert veel in de racistische duiding van allerlei incidenten. In het geval van George Floyd is het al niet zeker dat de ruwe behandeling door een politieagent de oorzaak was van zijn dood, maar vast staat zeker dat die niet, net zomin als diens collega’s, door racisme gedreven werd. Toch werd hieruit een maanden durende agitatie tegen racisme gebrouwd, die zelfs buiten de grenzen van de VS navolging vond. Zo is ook de schietpartij in het Koreaanse massagesalon onmiddellijk voor rassenagitatie gerecupereerd.

 

Het zijn binnen de Democratische Partij vooral zwarten en bepleiters van zwarte belangen die de rassenkwestie overal blijven bijsleuren. Ook dit incident komt hen van pas om de problematisering van het ‘blank suprematisme’ tot het centrum van de politiek te maken. Echter, die gelen zijn voor de zwarten en would-be zwarten (genre Kamala Harris of Meghan Markle) een wat twijfelachtige bondgenoot. Als doorgaans goed opgeleide, hardwerkende en eerder welgestelde ‘modelminderheid’ passen zij niet in het verhaal dat welslagen in het leven aan raciale minderheden misgund en verhinderd wordt door ‘blank suprematisme’. Zij zijn er de levende weerlegging van.

 

Verder weten die gelen zelf best dat, ongeacht het beweerd raciale motief van deze ene massagemoordenaar, het geweld disproportioneel vanwege andere minderheden komt, niet van blanken. Aldus de recente, ook door Joe Biden aangehaalde moord op een 84-jarige Thaise man in Californië: die bleek, minder bekend, door een zwarte gepleegd. (Ook in Frankrijk zijn er protesten van Aziaten tegen communautair geweld geweest, maar daar maakt niemand zich wijs dat dat van de autochtonen uitgaat.) Verder ondervinden zij dat zijzelf in de universiteiten als verdienstelijkste studenten de ergste slachtoffers zijn van de ‘affirmative action’ die de raslobby opgelegd heeft en in stand houdt. Nu er een golf van anti-blank racisme heerst, tot in presidentiële redevoeringen toe (Biden heeft beloofd om in de post-Corona-herstelplannen de raciale minderheden te begunstigen), zullen vele Aziaten de verwachte extra aandacht wel graag in ontvangst nemen en tot zolang het spel van de focus op ras meespelen, maar eigenlijk geloven zij van heel dat rasvertoog niet veel.

 

Want terwijl politici de rassenkoorts tot nooit geziene hoogten opvoeren, is de historische plaag van het racisme bij de bevolking steeds verder op de terugweg, met steeds meer rasgemengde gezinnen en woongebieden en steeds minder economische ongelijkheid tussen de rasgroepen. Ook bij zwarten is er, ondanks het beroepsgeweeklaag van een Oprah Winfrey of CNN-presentator Don Lemon, een gestadige maatschappelijke opgang bezig. Het rasthema steeds weer centraal stellen tegen alle werkelijkheidszin in, dat is iets voor middelmatige profileringsdriftige politici, niet voor de briljante ondernemers en wetenschappers op wie de Aziatische gemeenschap fier is.

 

Niet dat het verschijnsel van anti-Aziatisch racisme hun vreemd is. Van zodra Chinezen zich in de 19de eeuw in Californië vestigden, werden zij het doelwit van wettelijke discriminaties (Chinese Exclusion Act 1882) en volks racisme in woord en daad (Rock Springs Massacre 1885). Maar anders dan zwarte agitatoren en blanke nostalgici het graag voorstellen, is de wereld op dat vlak grondig veranderd. Anderzijds kan een anachronistische voorstelling van zaken soms wel van pas komen. Geopolitiek bijvoorbeeld.      

 

Volksdagblad

         Politieke analysten en commentatoren zouden er goed aan doen om hun lees- en kijkgedrag wat aan de nieuwe krachtsverhoudingen in de wereld aan te passen. Lees eens wat Chinese bronnen. Persconferenties in Beijing worden krachtens de wet alleen nog in het Chinees gegeven, maar voor wie de taal niet wil leren, zijn er nog altijd voldoende Engelstalige bronnen voorradig. Begin al eens met het Volksdagblad (Renmin Ribao), de partijkrant van de Chinese Communistische Partij, online te vinden als Renming Wang (= net), ofte People's Daily Online. Daar pakt Meng Bin (‘Anti-Asian crime: a plague the US fails to address’, 20 maart 2021) de Amerikaanse rassenkwestie aan.

 

Hij steekt van wal met de Covid-actualiteit: een epidemie van ‘haatmisdaden tegen Aziaten’ samenvallend met de virusperiode. Zo citeert hij de actiegroep Stop AAPI (American Asians and Pacific Islanders) Hate, die voor het voorbije jaar 3,795 haatmisdaden geteld heft, waaronder een aantal moorden. Het Center for the Study of Hate & Extremism van California State University, San Bernardino signaleert verder dat anti-Asiatische haatmisdaden in de 16 grootste steden vorig met 149% zou gestegen zijn daar waar het totaal aan haatmisdaden met 7% daalde. De oorzaak volgens Meng: Donalds Trump die, om de aandacht van zijn eigen Corona-knoeibeleid af te leiden, het virus omschreef als ‘China virus’.

 

(Kanttekening: de omschrijving van nieuwe virusstammen als ‘Britse’, ‘Braziliaanse’ of ‘Zuid-Afrikaanse variant’ heeft niet tot enige haat tegen de betrokken volkeren geleid; en evenmin destijds de ‘Spaanse’ griep.)

 

Nu, Trump beschuldigen is wat de Democraten en de media ook gedaan hebben, en Mengs bedoeling was niet om de huidige Democratische regering uit de wind te zetten. Dus: ‘Het collectieve racisme tegen Aziaten is niet geëindigd met het chaotisch en bloedig einde van Trumps presidentschap. Integendeel, er is niets veranderd.’ Presidenten komen en gaan, het is de Amerikaanse natie als zodanig die tegenover de Aziaten een erfschuld heeft.

 

Waar het hier om gaat, is de Amerikanen moreel in het defensief te dwingen: ‘Via filters en valse “verslagen” over “mensenrechtenschendingen” in Xinjiang en Hongkong (…) saboteren ze de eenheid en onderlinge solidariteit van een ander land.’ Wie denken die Amerikanen wel dat ze zijn, met al hun zelfverklaard racisme?

 

Ja, al die Amerikaanse bemoeienissen met de rest van de wereld, dat moet maar eens gedaan zijn. Door de beschuldiging van racisme, een reële maar wegdeemsterende kwaal, tegen zichzelf of althans tegen landgenoten op te poken, hebben de Amerikanen hun vijanden een eersteklas chantagewapen aan de hand gedaan.