zondag 28 februari 2021

Dylan rekent af met de jaren zesteg

 

('t Pal., 28-10-2004)
Niemand zat erop te wachten, maar daar is het dan: Kronieken 1, het bijbels betitelde eerste deel van de autobiografie van zanger en liedjesschrijver Robert Zimmerman, beter bekend als Bob Dylan. We krijgen hier een uiteraard erg persoonlijk relaas van het overbekende verhaal van de joodse provinciejongen die naar New York trok om een beroemd muzikant te worden. Vol aardige anekdotes zonder chronologische volgorde over ontmoetingen met bekende en minder bekende mensen, ondermeer met zijn grote voorbeeld Woody Guthrie, of met de worstelaar Gorgeous George die als eerste zijn groot talent onderkende. Onthullend is zijn kritiek op de zogenaamde tegencultuur waarvan hij in de jaren ’60 als profeet gold.
Dylan wees zijn rol als de stem en het geweten van zijn generatie af. Hij was een rattenvanger die de jeugd van de gebaande paden wegleidde maar nergens naartoe wou. Eigenlijk had dat voor zijn tijdgenoten al duidelijk moeten zijn, want na enkele prille optredens op politieke bijeenkomsten, waar hij met dronkenmanspraat de ernstige activisten schandaliseerde, bleef hij weg van meetings. Zijn meest opgemerkte politieke daad, de deelname aan de burgerrechtenmars op Washington in 1963, behandelt hij hier niet. Zijn provocerende overschakeling van de “proletarische” akoestische naar de “kapitalistische” elektrische gitaar tijdens een concert in Newport in 1965 was ook al een breuk met het interne conformisme van de protestbeweging; ook dat incident blijft hier onbesproken. Er was heel wat Hineininterpretieren nodig om in de meeste van zijn warrige teksten politieke boodschappen te lezen. Op die regel zijn wel een handvol klinkende uitzonderingen, maar hij was dus nooit een voltijds protestzanger zoals er toen wel een aantal waren.
In dit boek laat Dylan nog wat meer in zijn reactionaire kaarten kijken. Hij wenste en verkreeg een rustig burgerleven (zijn motorongeluk in 1966 was in dat opzicht een geluk) en hij had wel een boon voor de conservatief-libertarische politicus Barry Goldwater. Als een typische rechtse Amerikaan vloekte hij omdat hij in upstate New York, een van de weinige VS-staten met strenge restricties op privé-wapenbezit, de hippies die op zijn domein kwamen rondhangen niet gewapenderhand mocht verjagen. Hij was al jong het stadium van brave huisvader ingetreden en wilde eigenlijk niets te maken hebben met de losgeslagen zeden van de tegencultuur.
Toen de Vlaamse jeugd het typische élan van de sixties nog maar amper aan het ontdekken was, had Dylan er al afstand van genomen. In interviews liet hij zich ironisch uit over de toenmalige slogans en symbolen. Over je haar lang laten groeien bv. verklaarde Dylan dat het iets heel goeds was, want “dan komt het haar helemaal uit je hoofd en laat het binnen je hoofd veel ruimte voor je hersenen”. Reeds in augustus 1964 maakte hij via het grimmige lied “My back pages” een einde aan zijn inschakeling in de burgerrechtenbeweging, en deed hij meewarig over het linkse gedram over gelijkheid:“Equality, I spoke the word as if a wedding vow. Oh but I was so much older then, I’m younger than that now.”
Toch kan Dylan zich niet zo gemakkelijk van een leidersrol in het sixties-fenomeen afmaken. Al waren het anderen die zijn liedjes in het echte politieke activisme inkaderden, enkele teksten spraken toch voor zich. “Masters of war” was een expliciet anti-oorlogslied; “Only a pawn in their game” (1963) ging over racisme, een onderwerp dat hij nog even zou herontdekken in Hurricane (1975). Ook in minder gefocuste nummers verwees zijn rijmelarij soms vagelijk naar de politieke gisting van toen, ondermeer “Blowing in the wind”, dat lijflied van chiroleiders bij het kampvuur. Je hoort het zelfs nu nog uit de mond van meelopende softies tijdens linkse andersglobalistische manifestaties. Maar vooral “The times they are a-changing” (1964) was ondubbelzinnig een manifest van het generatieconflict, de gongslag die een opstandige tijdsgeest tot leven wekte.
En er was niet alleen de politiek. Dylan rept hier niet over druggebruik, maar zijn lied “Mister tambourine man” (1965) was een monument van de psychedelische subcultuur. Er was geen bij het haar getrokken exegese nodig om de beeldentaal van deze tekst te begrijpen, over de vervorming van de zintuigelijke waarneming en van ruimte- en tijdsbesef als toegang tot verborgen hoeken van de geest: “Take me disappearing through the smoke rings of my mind, down the foggy ruins of time…” Een tambourine man, dat was een ervaren tripper die een neofiet op zijn eerste LSD-trip begeleidt, een voorganger in de “bewustzijnsverruiming”.
Nou ja, het is allemaal lang geleden. Nadien heeft de meester zijn brood verdiend met enkele wereldtournees en een groeiend repertoire van middelmatige liedjes, eigenlijk terend op het aureool van zijn meer geïnspireerde beginperiode. In dit boek kijkt hij terug op die wilde jaren, die voor zijn tijdgenoten dus veel wilder waren dan voor hemzelf. De bezadigde Bob Dylan wil herinnerd worden als iemand die in zijn beste tijd niet meer was dan een redelijk verdienstelijke ambachtsman in rijmpjes en deuntjes.
 
Bob Dylan: Kronieken 1, Nijgh & Van Ditmar, 19,90 euro.

woensdag 24 februari 2021

Het islamo-gauchisme

 



Het islamo-gauchisme

 

(Doorbraak, 24 februari 2021)

 

De voormalige kwaliteitskrant De Standaard is nu het staatsblad van de woke-stroming in Vlaanderen. Haar artikel over het aangekondigde onderzoek door Frans onderwijsminister Frédérique Vidal naar het 'islamo-gauchisme', dat zich volgens haar ‘als koudvuur’ op de campussen verspreidt

('Ophef in Frankrijk over onderzoek naar "blankenhaat" op universiteiten’, DS, 19 feb. 2021), mag dan ook gelezen worden als een verdediging van haar eigen ideologische oriëntatie tegen een schuchtere poging om die tegen het licht te houden.

 

Sommige prooidieren investeren veel in onzichtbaarheid. Slangen onttrekken zich aan de waakzaamheid van hun doelwit door het uitzicht aan te nemen van hun omgeving. Om je een beet te kunnen toebrengen, zorgen ze er eerst voor dat er geen slang te zien is. Ook het islamo-gauchisme is tot veel vermommingen bereid om je te laten geloven dat het niet bestaat. Zijn letterknechten bij DS schrijven dan ook dat het slechts 'een vermeende samenwerking tussen radicaal-links en de politieke islam' betreft: 'Lang niet iedereen is overtuigd van die dreiging.'

 

 

Bestaat de duivel?

 

Laten we het eerst eens worden over de feiten: bestaat het ‘islamo-gauchisme’, een verbond tussen links en de islam? Katholieken plachten te zeggen dat één van de listen van de duivel is, te doen geloven dat hij niet bestaat. In een commentaar van djihaadwaarnemer Robert Spencer (op zijn blog Jihad Watch, 23 feb. 2021) luidt het dat dit verbond ‘overvloedig gedocumenteerd’ is, en ‘duidelijk gecementeerd door de gedeelde haat tegen de westerse beschaving’. Laat eens kijken.

 

Tijdens de Oktoberrevolutie stookten de bolsjevieken de moslims in het Russische rijk tot opstand op: inqilaab zindabaad, ‘leve de revolutie!’ Nadat ze de veldtochten van de tsaristische en Witte troepen voldoende bemoeilijkt hadden, werden de moslimmilities echter opgerold. Toch kwam het islamitische religieuze bestel er veel beter vanaf dan het orthodox-christelijke, dat de volle laag van de repressie tegen het ‘opium van het volk’ kreeg. Na een anti-islamitische golf wegens het verraad door  moslimminderheden tijdens de Tweede Wereldoorlog (verbanning van de collaborerende Krim-Tataren en Tsjetsjenen; de Oestasja-moskee in Zagreb werd een varkensstal). Maar daarna kon de islam opnieuw van een coulantere houding genieten dan het christendom. 

 

In India sloten de communisten een verbond met de Moslim-Liga tegen de “bourgeois”-nationalisten, en steunden het plan voor een aparte moslimstaat. Zij voegden argumentatieve finesse en organisatorische discipline toe aan het militantisme van de moslims, en in 1947 kwam de moslimstaat Pakistan er. Het eerstvolgende was dat de goddeloze communisten in Pakistan dringend verzocht werd om op te krassen; zij hervestigden zich in India en sloten daar opnieuw een verbond met de moslims, dat tot vandaag voortduurt. Je moet de communisten nageven dat zij zich niet door persoonlijke wrok lieten leiden maar zich beginselvast toonden: de gemeenschappelijke haat van communisten en moslims tegen de meerderheid, in India de hindoes. Wat De Standaard hier tracht te omfloersen, is haat.

 

Net als in de prille Sovjet-Unie gebruikte in India de ene partij in dit verbond de andere om haar doelen te bereiken, waarop die andere afgedankt werd. Nog van dat in Iran, waar de communistische Toedeh-partij een verbond sloot met de ayatollahs tegen de sjah. Nadat die in 1979 was moeten vluchten, moordden de islamisten de communisten uit.

 

Toen in Libanon de burgeroorlog uitbrak, sloten onze linkse journalisten de rangen rond de moslims, met een duidelijke scheidslijn: ‘linkse moslims’ tegen ‘rechtse christenen’ (ik hoor het Liesbet Walckiers op de staatszender nog zeggen), ‘islamo-progressiste’ versus ‘christiano-réactionnaire’. Of nog: de conservatieve paus Benedictus XVI leeft in de herinnering voort om zijn islamkritische Regensburg-rede, terwijl de linkse paus Franciscus de dogma’s van zijn eigen winkel schendt om toch maar voor de islam te kunnen kruipen. In Engeland heeft de linkse lobby in media en politiek de seksslavernij van duizenden inheemse meisjes door islamitische verkrachtingsbendes gefaciliteerd en toegedekt, met ‘geen racisme!’ als voorwendsel. Enzovoort: de provinciaaltjes bij De Standaard hadden het onder hun klokkentoren wellicht niet gemerkt, maar er is een eeuw lang wereldwijd bewijsmateriaal voor het islamo-gauchistisch monsterverbond.

 

 

Rechtse islam 

 

Om de bredere achtergrond te schetsen, erkent De Standaard dat de term historisch gezien ‘slaat op de samenwerking sinds de jaren zeventig tussen linkse politici in Frankrijk en België en de toenmalige gastarbeiders uit Noord-Afrika, soms uit electorale overwegingen’. Een bekend voorbeeld: ‘In ons land kreeg socialistisch oud-burgemeester Philippe Moureaux het verwijt dat Molenbeek door zijn laksheid een voedingsbodem voor het jihadisme werd’ – met tientallen dodelijke slachtoffers.

 

Tot begin jaren 1990 waren linkse intellectuelen trouw aan de traditie van anticlericalisme, zodat zij de gewraakte romancier Salman Rushdie steunden. Dat veranderde radicaal toen nationalistische partijen het islamprobleem ontdekten. Vaak moesten die daartoe een historisch antisemitisme afschudden, dat samen gegaan was met een zekere sympathie voor de ‘conservatieve’ en ‘anticommunistische’ islam. Bij links bleek de haat tegen Euro-rechts veel sterker dan eender welk wantrouwen tegenover de islam, dat toen definitief in de armen gesloten werd.

 

Daarom zien we nu de linkse partijen opkomen voor het ‘recht’ op sluierdracht. Ook vele feministes, die daarmee hun zusters in de islamwereld een dolk in de rug steken. Daarom zien we zelfs onze vriend Ludo Abicht, zelfverklaard marxist, de gerechtelijke veroordeling van de private organisatie Moeders Voor Moeders wegens haar beperking op de sluierdracht toejuichen, en die inperking als ‘racisme’ veroordelen. Want ook professoren als hij doen mee aan de taalvervuiling die de regels van de lekenstaat in de sfeer van het ‘racisme’ tracht te trekken. Het islamdebat vergt kennis van zaken, en links heeft het daarin nooit kunnen halen; maar huidskleur, dat kenmerk kan zelfs de luiste geest herkennen.

 

Een forum van academici (onderwie de linkse econoom Thomas Piketty) wuift de term ‘islamo-gauchisme’ weg als extreemrechtse inbeelding, van dezelfde orde als ‘judeo-bolsjevisme’. Toen academici nog wetenschappers waren, zouden zij het verschil beseft hebben: de nazi’s trachtten met die term de joden als bron van het bolsjevisme voor te stellen, wat bij de onderhavige term totaal niet aan de orde is. Niemand herleidt de ene partner tot de andere, het is juist een tegennatuurlijk verbond: twee radicaal verschillende ideologieën die tijdelijk gemene zaak maken, gedreven door eenzelfde haat.

zaterdag 20 februari 2021

Alle hens aan bakboord

 


Alle hens aan bakboord

 

(Doorbraak, 10 februari 2021)

 

Op een schip heet de rechterflank stuurboord, de linker bakboord. Uit ontevredenheid met de linkse koers die de christendemocratische partij zich al vele jaren eigen gemaakt heeft, en waartegen zelfs de gedoodverfd rechtse politici Pieter De Crem en Hendrik Bogaert geen daadwerkelijke vuist hebben durven maken, heeft nu een groepje meestal jongere CD&V-politici, onder leiding van Ward Kennes, zich verenigd onder de noemer Stuurboord. We hoorden er voor het eerst van op Doorbraak (Emile Desimpel en Pieter Smits: ‘Laat de kat maar muizen vangen’, 23 december 2021).

Daarin wil de Stuurboord-groep na de Corona-uitgaven niet ‘onze kinderen en kleinkinderen met een zware erfenis belasten’, en wel ‘de transfers van Vlaanderen naar Wallonië ter harte nemen’. Verder een ‘gezinsvriendelijke fiscaliteit’ en een Coronabeleid dat ‘het belang van religieuze vieringen erkent’; een ‘keuze voor voorzichtigheid en duurzaamheid’ die nauw aansluit ‘bij de christendemocratische gedachte van het rentmeesterschap en een terughoudende visie op maakbaarheid’ en ‘afstand nemen van materialistische ideologieën van alle slag’. Kortom, helemaal de aloude Christelijke Volkspartij. Het bestaan van deze tendens werd ook gesignaleerd in De Standaard van 25 januari.

 

Bakboord

In reactie tegen hen heeft een andere groep een vrije tribune in De Standaard gepubliceerd: ‘Stuurboord noch bakboord, wel aan boord’ (29 januari 2021). Ook daar gaat het om een groep backbenchers met een veteraan als boegbeeld, namelijk Reginald Moreels.

De groep is niet eerlijk genoeg om zichzelf Bakboord te noemen (verder dus zonder hoofdletter), hoewel in hun tekst alleen nijdige uithalen naar groepen rechts van hen voorkomen, zowel binnen als buiten de partij, maar geen enkele naar groepen links van hen. (Vreemd dat de Standaard-redactie die nochtans duidelijk bevriende groep niet in zijn eigen belang aangemaand heeft om het puberale en antipathieke toontje wat bij te stellen.) Hun aandacht gaat uit naar ‘de strijd tegen armoede, de wanhoop van vluchtelingen, mensen zonder papieren, transmigranten, de ellende van daklozen, de uitzichtloze verbanning van gevangenen, de boosheid van slachtoffers van racisme en discriminatie, van slachtoffers van politiegeweld’, stuk voor stuk bekende linkse stokpaardjes.

Daarnaast moeten bekommerdheid om ‘het verdriet van ouders van ongeneeslijke kinderen, de eenzaamheid van ouderen’ en dergelijke punten uit de in hun zuil belangrijke zorgsector de indruk van continuïteit vestigen, zonder ook maar enigszins een ideologisch tegenwicht te vormen voor hun keuze voor links. Alleen ‘slachtoffers van rebelse jongeren’ schijnt aan de nood van de volksmens te beantwoorden, lippendienst aan wie de gevolgen van het door henzelf geprefereerde linkse beleid moet dragen. Echter zonder een schijn van beleid dat daar werk van moet maken, noch in hun manifest noch in de praktijk van de CD&V-ministers, zoals tot vorig jaar de justitieminister Koen Geens.  

 

 

De authentieke christendemocratie

Het vertoog van de Stuurboord-groep heet hier ‘haaks op de fundamenten van de christendemocratie’. De bewering dat zijzelf niet de linkervleugel van de partij zijn, wel de authentieke kern van de christendemocratie, volgt helemaal het huidig vertoog van links. Dat stelt zich namelijk voor als vanzelfsprekend, als op de wetenschap gebaseerd, als gezond verstand, en demoniseert al wie niet meeloopt als extremistisch, als haat en nepnieuws. Het blijkt echter klinkklare onzin als je hun programma naar het verleden transponeert: was de partij van Gaston Eyskens groot geworden als de partij van de ‘mensen zonder papieren’?

Lang geleden was de Katholieke Partij dé rechterzijde in de Belgische politiek. Dat bleef zo nadat zij in 1945 de Christelijke Volkspartij geworden was. Zij was weliswaar wat naar links opgeschoven, maar dat deden de liberalen ook; zoals men rond 1970 zei: ‘We’re all socialists now.’ (Dat ook de liberale zuil ooit, als belichaming van het Verlichtingsdenken, tegenover de religieuze partijen als links gold, blijkt nog uit de naam van de Deense rechtsliberale partij Venstre, wat ‘links’ betekent.) Na het ontstaan van de Volksunie, die zich aanvankelijk eveneens christelijk noemde, was er mogelijk een snipperpartij ter rechterzijde, maar ook zij gaf toe aan de tijdsgeest en naarmate zij groter werd, schoof zij mee op naar links.

Door de teloorgang van het christelijk geloof in onze samenleving verloor de christelijke zuil zijn identiteit. Dat is na lang een feitelijke toestand geweest te zijn, tenslotte geformaliseerd in het afstoten van het woord ‘christelijk’ of ‘katholiek’ uit de naam van allerlei geledingen van de ‘Roomse’ zuil, bijvoorbeeld het omdopen van het Algemeen Christelijk Werkersverbond tot het ideologisch wazige De Beweging. Dat verlies van een ideologische ruggengraat vergemakkelijkte de overname van de linksgezinde tijdsgeest. Aangaande alle hete hangijzers van vandaag is hij nauwelijks te onderscheiden van zijn socialistische rivalen.

 

 

Tijdsgeest

Jean-Luc Dehaene had hetzelfde aggiornamento willen opleggen aan de partijnaam CVP, maar de naamsverandering tot CD&V behield zijdelings het woord ‘christen’ en voegde er verrassend, tegen de steeds belgicistischer tijdsgeest in, zelfs het woord ‘Vlaams’ aan toe. En hier ligt het zwaartepunt van de bakboord-opstand tegen de reëel bestaande christendemocratie: de partijleiding, en zeker de Stuurboord-groep, durft warempel om nog trouw trouw te blijven aan het engagement pro Vlaams zelfbestuur van de vorige generaties. Die trouw aan de partijstandpunten op communautair gebied heet hier: ‘Ze stappen moeiteloos mee in het dogmatische duale denken dat “Vlaanderen” systematisch uitspeelt tegen “Wallonië”.’ Zelfs de naam ‘Vlaanderen’ moet tussen aanhalingstekens, alsof het niet echt bestaat.

De Vlaamse beweging houdt deze evolutie best in het oog. Hoewel de bakboordvleugel niet goed ter tale is, heeft hij wel de wind in de zeilen. Onder de Vivaldi-regering en met uniform vijandige media is Vlaanderen volledig in het defensief, ook binnen CD&V.

Nog een stuk tijdsgeest dat de linkervleugel in de kaart speelt, is het aantreden van Joe Biden. In zijn inauguratierede zalfde hij door het woord ‘verbinding’ in de mond te nemen, en verder deed hij (net als in zijn verkiezingsredes of in de mediacommentaren) aldoor het tegendeel: hij zweepte verder de haat tegen de Deplorables op. Dat vonden de bakboord-ondertekenaars ‘heel christendemocratisch klinken’. Het is meteen de opstelling van de hele linkerzijde: fulmineren tegen de ‘polarisatie’ en inmiddels haat spuien tegen alle andersdenkenden.

De CD&V-ers moeten maar onder elkaar uitmaken of de linkervleugel de ziel van de christendemocratie mag kapen. Maar wat daar gebeurt is veelbetekenend voor de politieke machtsverhoudingen in het algemeen.

 

 

 

(Pieter De Crem, Hendrik Bogaert, Ward Kennes, Emile Desimpel, Pieter Smits, Reginald Moreels, Koen Geens, Jean-Luc Dehaene, Gaston Eyskens, Joe Biden)

VN vereenvoudigt Chinese karakters

 

VN vereenvoudigt Chinese karakters                                                                  (april 2007)


Op discussieforums van Chinezen en studenten Chinees gonst het momenteel van argumenten over en weer naar aanleiding van de beslissing van de VN-administratie om vanaf 2008 in haar Chineestalige documenten enkel nog de vereenvoudigde karakters te bezigen.  Momenteel worden zowel de traditionele als de vereenvoudigde karakters gebruikt.  Het is eigenlijk verwonderlijk dat dit zo lang geduurd heeft.  De politieke entiteiten die nog vasthouden aan de traditionele schrijfwijze, zijn nooit VN-lid geweest (Hong Kong) of zijn het niet meer (Taiwan); de staten die de vereenvoudigde schrijfwijze gebruiken, namelijk de Volksrepubliek en Singapore, zijn dat wel.

De Chinese karakters hebben een vaste vorm gehad van ten laatste de Han-periode, rond de tijd van Christus (en de meest gebruikelijke al van duizend jaar eerder), tot in de jaren 1950.  Toen besloot het regime van voorzitter Mao Zedong om de karakters te vereenvoudigen: dat zou bij het schrijven veel tijd besparen en gemakkelijker zijn om te leren, dus goed voor de alfabetisering.  Nochtans is het analfabetisme een halve eeuw later nog steeds veel hoger in de Volksrepubliek dan in Taiwan.  Mao’s motief was ongetwijfeld ook om op het culturele front een breuk met het verleden te forceren.  Linkse ijveraars hebben dat wel vaker, zie in het Westen de onderwijsbesnoeiingen op klassieke talen en geschiedenis.

Overlopen we even de argumenten.  Sommigen noemen het “democratisch” dat de VN de voorkeur geeft aan de schrijfvorm die door de meerderheid van de Chineestaligen gebruikt wordt.  Correctie: dat moet zijn “volksdemocratisch”, of wat zo heet, want de Chinezen van het vasteland hebben nooit democratisch over deze kwestie kunnen beslissen.  De hervorming is van boven af opgelegd, en als gevolg daarvan heb je inderdaad honderden miljoenen mensen die nooit anders geweten hebben en nu allicht aan het enige hun bekende systeem gehecht zijn.  Idem voor het verlicht-despotisch bestuurde Singapore.  De enige Chineestalige democratie is Taiwan, en daar staat de bevolking als één man achter de traditionele schrijfwijze.  Ook de grote Chinese gemeenschappen in Noord-Amerika, die alle vrijheden genieten, en hun talrijke kranten en TV-stations, die graag rekening houden met de wensen van hun publiek, gebruiken doorgaans de traditionele karakters.  Zelfs vasteland-Chinezen die het schoonschrift beoefenen, doen dit nog steeds met de oude schrifttekens, ingewikkeld maar mooi.

Men wijst er ook op dat de vereenvoudiging gebaseerd is op een reeds bestaande praktijk in snelschrift.  Inderdaad, zoals artsen op medicijnvoorschriften, zo schrijven Chinezen sinds eeuwen nauwelijks leesbare krabbels in persoonlijke briefwisseling.  Zij hebben dat echter nooit een reden gevonden om die krabbels tot officiële schrijfwijze te verheffen.  In gesprekken op de markt of aan de toog spreken wij ook niet ons beste Nederlands, maar dat is geen reden om de standaardtaal in formele situaties en als algemene norm door het dialect te vervangen.

Het argument van de tijdswinst is door de tekstverwerker volkomen achterhaald.  Het duurt precies even lang om een tekst in traditioneel danwel in vereenvoudigd schrift in te tikken.  En er is nog een groot voordeel aan de moderne schrifttechnologie.  Stel dat de heersers van de Volksrepubliek tot de jaren van verstand komen en ervoor kiezen om de oude schrifttekens weder in te voeren.  Dan hebben zij het probleem dat er inmiddels tal van overheidsdocumenten, technische instructies, contracten enz. bestaan die in vereenvoudigd schrift gesteld zijn.  Welnu, tekstverwerkingsprogramma’s kunnen volledige teksten met één commando in de andere schriftvariant omzetten.

De conservatieven betogen dan weer dat de karakters een interne logica hebben, een inzichtelijkheid die hen ook gemakkelijker leerbaar maakt, en dat de zogenaamde vereenvoudiging die logica schendt of uitwist.  Inderdaad, de klassieke hebben meestal een logische opbouw: de primitiefste geven rechtstreeks de betekenis weer, de meeste echter combineren een of meer betekenisgevers plus een klankelement.  Een voorbeeld van het eerste is dong, “oosten”, dat de zon tussen de boomtakken voorstelt, dus de opgaande zon, een direct “leesbare” combinatie die in het vereenvoudigd schrift tot een betekenisloze krabbel herleid wordt. 

Een voorbeeld van het tweede type karakter is bai, “honderd”, samengesteld uit het karakter yi, één, om aan te geven dat het een rekenkundige eenheid is, plus het element bai, “wit”, om aan te geven dat het “bai” uitgesproken wordt.  Dat karakter blijft ongewijzigd, maar vele andere uit deze categorie zijn door de vereenvoudiging verminkt.  Bv., mian, eerste deel van miantiao, “noedel”, wordt nu geschreven met het eenvoudige karakter mian, “gezicht”, dat niets met het begrip “noedel” te maken heeft.  In de oude schrijfwijze daarentegen dient die mian, “gezicht”, slechts als klankelement in een complexer karakter mian, “tarwebloem”, in combinatie met het betekeniselement mai, “tarwe”.  Ziedaar dus het probleem: de vereenvoudigde karakters wissen de betekenis uit.  De oude schrijfwijze van het woord ai, “liefde”, bevat heel logisch het element xin, “hart”, de vereenvoudigde niet.

Het treurige feit is echter dat de pleitbezorgers van het echte Chinese schrift wel het gelijk hebben, maar niet de macht om hun gelijk te krijgen.  Als de VN van de extra kosten van een dubbel schrift af willen, dan moeten ze natuurlijk voor het echte Chinese schrift opteren, maar waarschijnlijk zal het gewicht van de Volksrepubliek alle bezwaren uit de weg duwen en de afschaffing van de traditionele karakters erdoor duwen, zeker bij een instelling als de VN die slechts de macht van de machtigen bevestigt en versterkt.  Het is niet onmogelijk dat betere inzichten het tegen 2008 toch nog zullen halen, maar dat zou dan niet onder politieke druk zijn, wel louter door een uitzonderlijke flits van wijsheid.

 

Het pinyin                                                                                                                (feb. 2008)

            Toen Lawrence of Arabia het manuscript van zijn memoires ingestuurd had, vroeg zijn uitgever hem om wat eenvormigheid te brengen in de transcriptie van de talloze Arabische namen en termen.  Dat is tot vandaag een mijnenveld.  Hier Muhammad, daar Mohammed of Mohamed; hier op zijn Arabisch Akbar of Talib, daar op zijn Turks Ekber of Talip; en is het Ramadan, Ramadhaan of Ramzan?  Lawrence antwoordde laconiek dat wie de taal kende, zelf wel kon zien welk woord er bedoeld werd, terwijl het voor wie ze niet kende, toch geen verschil uitmaakte.

            Waar er een officiële transcriptie naar het Nederlands bestaat, volg ik die in deze rubriek.  Soms valt dat goed mee, bv. in het Japans zal je niet gauw ernstige fouten lezen.  In andere talen is de officiële transcriptie echter verwarrend.

            Op tv is het nu al China wat de klok slaat.  De reuzengroei van de Draak, natuurlijk, en binnenkort ook de Olympische spelen.  Ik volg het sportnieuws niet, maar ik meen vagelijks te weten dat geen enkele gastland ooit van de Spelen zo’n mobiliserend nationaal project gemaakt heeft als China nu doet.  Eigenlijk wat beneden het niveau van een grote beschaving, eerder het gedrag van een ontwikkelingsland dat zich eindelijk eens aan de grote mensen mag tonen.

Toen ik zomer 2001 enkele dagen na de toewijzing van de Spelen 2008 in Beijing aankwam, hing de stad vol met Olympische posters.  Hoewel hip van lay-out, waren ze nog ouderwets maoïstisch in hun boodschap, heel flinks en met de blik naar de toekomst.  Zelden zal de impact van dit aloude feest voor Zeus op een land zo groot geweest zijn.  Zo is het aanleiding voor een geforceerde campagne om tientallen miljoenen mensen samen met het Engels wat goede manieren bij te brengen, bv.: “Niet spuwen!  Het verspreidt ziektekiemen en bovendien is het vies.”  Geen marxisme maar toch nog op en top Volksrepubliek, dat padvinderssfeertje van: “Akela wij doen ons bést!” 

Gezien de China-hype krijg ik regelmatig vragen over de alfabetische weergave van Chinese karakters, want de Chinezen hebben het ons niet gemakkelijk gemaakt.  In Taiwanese schoolboeken gebruikt men vaak nog een 37-letterig alfabet, ontworpen in 1913 op last van de kersverse republikeinse regering, het zhuyinzimu, “fonetische schrifttekenmatrix”, of zhuyinfuhao, “fonetische notatie” naar de eerste vier letters ook genoemd bopomofo.  Buitenlandse geleerden hebben in vorige eeuwen verschillende transcripties in het Latijnse alfabet bedacht, maar die moeten nu allemaal wijken voor het in de Volksrepubliek in de jaren ’50 ontwikkelde pinyin, “spel-de-klank”.  In 2002 is het in Taiwan overgenomen, met wat verbeteringen.  Het hier even uitleggen is onbegonnen werk, maar toch enkele tips om de hinderlijkste fouten te vermijden.

Bij “b, g, d, z, zh” versus “p, k, t, c, ch” is de tegenstelling niet tussen stemhebbend en stemloos, maar tussen niet en wel aangeblazen.  “Ditu”, landkaart, klinkt dus als [tithoe].  Of de niet-aangeblazen klank ook stemhebbend wordt, ligt niet strikt vast en hangt af van de klankomgeving.  Het is niet fout om “Beijing” uit te spreken als [Peitsjing], en [Beidzjing] kan er ook mee door, maar “Peidzjing” komt er nog het dichtste bij.  De “c” is aangeblazen “tsh”, als in [koe-tsh-uis], de “z” is [ts/dz].  De “ch” is aangeblazen [tsjh], de niet-aangeblazen tegenhanger [tsj/dzj] schrijft men “zh”, bv. de spreekwoordelijke Chinese familienaam [Tsjang] schrijft men “Zhang”. 

De “j”, eveneens uitgesproken als [tsj/dzj], komt uit een oude klank [k], soms bewaard in oude transcripties, bv. “Peking” voor “Beijing”, of in leenwoorden in de buurtalen, bv. Koreaans “Kim” komt van [kjem], in modern Mandarijns “jin”, [dzjin].  De aangeblazen tegenhanger “q” klinkt ongeveer als [tsjh], net als de “ch”.  De stad Chongqing heet dus [Tsjhongtsjhing].  Waarom hebben de Chinezen hier een letter gebruikt die in elke andere taal heel anders klinkt, nl. als een soort [k]?  Deels omdat ze nu eenmaal in voorraad was, nog niet gebruikt voor andere klanken.  Maar deels ook om taalhistorische redenen, want die “q”-klank is geëvolueerd uit een soort [k], nl. een aangeblazen [kh].  Vele mensen beoefenen tegenwoordig “qigong” [tsjhikong], het versterken van de levensenergie of “qi”.  Het Japans heeft dat woord in een vroeger stadium overgenomen als “ki”, zoals in “reiki”, handoplegging, en de gevechtskunst “aikido”.

De “x” is [sj], net als in het Baskisch, want deze conventie zou te danken zijn aan Spaanse missionarissen.  De eind-“r” is als de Amerikaanse [r], de begin-“r” is iets tussen dat en de klank [zj].  De klinker in de combinatie “ji, qi, xi” is gewoon onze [i].  Bij “zhi, chi, ri, shi, zi, ci, si” echter wordt de “i”, of in de Taiwanese versie “ih”, min of meer uitgesproken als onze [eu], bv. “Laozi” als [Lautseu].

De “ü” klinkt als onze [u], “u” klinkt als [oe] behalve in de combinatie “yu”, “xu”, “ju” en “qu”, daar wordt ze als een Brabantse “u” uitgesproken.  Mijn leerkracht (laoshi)  Chinees van destijds, de volstrekt onvolprezen mevrouw Xu (toen op Taiwan nog “Hsü” gespeld), werd dus aangesproken als “Xu laoshi” [Sju lausjeu].  De “a” is gewoon [a], behalve in de combinatie “yan” en het woordeinde “–ian” of “-uan”, dan wordt het eerder een korte [è]: “yan” klinkt als [jen], “lian” als [liën], “xuan” als [sjuën], “quan” als [tsjhuën], “yuan” als [juën].  De “e” vóór “n” of “ng” rijmt met de doffe “e” in ons lidwoord “een”, bv. “men”, poort, klinkt als de tweede lettergreep van “komen”; of ze wordt helemaal niet als aparte klank uitgesproken.  De “hemelvredepoort”, Tiananmen, klinkt als [thiën-an-mn]. 

Indien gevolgd door een klinker worden “i” en “u” tot de halfklinkers [j] en [w].  De “ao” klinkt als Nederlands “au/ou”, bv. voorzitter “Mao” klinkt precies als het armstuk van een hemd, [mouw].  De “ou” klinkt als [oow] in “show”.  Echter, waar de combinatie “iou” uitgesproken wordt, schrijft men “iu”, bv. “niu”, rund, is [njoow], niet [njoe].  Ook de combinatie “uei” wordt ingekort tot “ui”, bv. “shanshui”, berg-en-water (landschapsschildering) klinkt als [sjansjwei].  En het geruchtmakende “fengshui”, wind-en-water, ruimtelijke ordening, is niet [fengsjoei] of [fengsjwi] of zoiets, wel [fngsjwei].

Heden donderdag 7 februari vieren we het lentefeest, chunjie, [tsjhoendzjië].  Aan Xu laoshi en aan u allen wens ik daarom Chunjie kuaile, vrolijk lentefeest.

vrijdag 19 februari 2021

Eigengerechtigheid, moeder van het islamprobleem

 

Eigengerechtigheid, moeder van het islamprobleem

 

(Doorbraak, 17 feb. 2021)

 

Het heir der islamvrienden heeft aan islamcritici het land, maar heeft zich nooit in staat getoond om hun inhoudelijk van antwoord te dienen. Het beperkt zich tot enkele stopwoorden, zoals de nu alomtegenwoordige onzinterm "islamofobie", en beweringen die volkomen onjuist blijken. Één ervan is de stelling dat zij het zo voorstellen alsof ‘de islam van alles de schuld is’. 

 

Dit soort karikaturen is gemeengoed bij slechte verliezers in een debat (te onderscheiden van de machtsstrijd, waarin die inhoudelijke verliezers toch de bovenhand kunnen hebben). Aldus werpen de belgicisten op dat voor de flaminganten ‘alles de schuld van de Walen is’. 

 

 

De islam en andere problemen

 

In onderhavig geval is de bewering alvast gemakkelijk te weerleggen: van ongeveer alle islamcritici zijn eerdere of gelijktijdige problematiseringen van andere boemannen bekend, gaande van bijvoorbeeld het zedenverval volgens sommige christelijke denkers tot de Woke-aanvalsgolf tegen de vrije meningsuiting volgens libertariërs. Een bekende beschuldigde, Geert Wilders, heeft onder meer een door zijn partij gedoogde regering doen vallen over kwesties van sociaal beleid, en heeft in het parlement het probleem van anti-blank racisme in de plaasmoorde aangekaart. Hij heeft de verdienste, het islamprobleem scherp en helder op de politieke agenda geplaatst te hebben, maar zijn horizon is aantoonbaar breder dan dat.

 

Er is mij maar één voorbeeld bekend van iemand die eens de islam, of althans de Koran, retorisch van alles de schuld gegeven heeft, namelijk Filip Dewinter. Maar ook hij heeft bij andere gelegenheden volop tegen daarvan onderscheiden problemen gefulmineerd, zoals het communisme of de misdaad. Dat hij ‘zelfs een neger’ als mogelijk burgemeester van Antwerpen een ultiem schrikbeeld vindt, is weliswaar verwerpelijk (de meeste Vlamingen hebben niets tegen pakweg Assita Kanko als burgemeester), maar het is onverenigbaar met aan de islam van alles de schuld geven.

 

Islamcritici die hun zaak kennen, weten dat Mohammed, zodra zijn ster begon te rijzen, gemakkelijk rekruten vond onder de tot dan niet-islamitische Arabieren. Hij bood hun in ruil voor bekering en deelname aan de djihaad de buit van plunderingen, gijzelingen, verkrachtingen en slaafnemingen, en daarvoor kwamen volop kandidaten naar voren. De islam bleek een formule om hebzucht en ander menselijk kwaad doeltreffender te bundelen, maar die ondeugden bestonden natuurlijk al eerder. Ook wie niets van de islam kent, kan uit de Oudheid voorbeelden opsommen van begaan kwaad én van besef van het kwaad als probleem. Religies als het christendom en het manicheïsme plaatsen de strijd tegen het kwaad zelfs centraal. 

 

Een vaak aangewezen bron van kwaad is de hoogmoed. In religieuzer tijden werd die hoofdzonde opgevat als de wens om aan de goden gelijk te zijn. Men vindt dat terug in de Griekse mythologie, als hybris, maar evengoed in het Bijbelse scheppingsverhaal, waar de slang aan de onschuldige Eva en Adam maar één keer het vooruitzicht op gelijkheid met God moet voorspiegelen, of ze happen al toe. Heidenen en christenen die het eens zijn: dan zaten ze wellicht op het juiste spoor.

 

 

Islam en middenweg

 

Hybris kan ook seculier opgevat worden als het tegendeel van de Aristotelische hoofddeugd: de zin voor maat. Deze opvatting van deugd als matigheid en ondeugd als onmatigheid was ook de 7de-eeuwse Arabieren bekend, en zelfs de Koran verwijst ernaar. De christelijke veroordeling van de gulzigheid als één van de hoofdzonden vinden we haar tegenhanger in Koran 20:81: ‘Eet de goede dingen die Ik voor u voorzien heb, maar bega daarin geen overdrijving, opdat Mijn gramschap niet terecht op u nederdale: want zij op wie Mijn gramschap neerdaalt, gaan werkelijk tenonder.’ En vers 25:67 prijst hen die ‘bij hun uitgaven niet kwistig noch gierig zijn maar het juiste evenwicht behouden’. Wie kan daar nu tegen zijn?

 

Jaja, ‘elk ding is bij Hem naar maat’. (13:8) Als je bij moslims eens de juiste medemenselijke toon wil treffen, kan je altijd op zulke waarheden als koeien terugvallen. Het wordt echter interessant wanneer het over religie gaat: ‘O volk van het Boek! Overschrijd niet in uw religie de limieten, buiten de waarheid tredend.’ (5:77) Wat dat zou kunnen betekenen? Het lijkt veelbelovend, maar een blik op de omliggende verzen leert dat het slechts de overbekende waarschuwing is tegen de heidenen van nu en vroeger. Dus ook tegen Aristoteles, Vedavyasa, Confucius, de Boeddha en allen die gezegd hebben dat het goede in het midden ligt.

 

Nog eentje. Vers 4:171 zegt: ‘O volk van het Boek! Bega geen excessen in uw religie, noch zeg over Allah iets anders dan de waarheid.’ Benieuwd naar wat die waarheid dan wel is, lezen we verder: ‘Maria’s zoon Jezus Christus was slechts een boodschapper van Allah en Zijn Woord (…) Geloof dus in Allah en Zijn boodschappers. Zeg niet “Drievuldigheid”, laat af.’ Kortom, wat begon als een gezond pleidooi voor de middenweg blijkt uiteindelijk slechts een apologetische aanval op het definiërende christelijke dogma, namelijk dat Jezus de zoon en nederdaling Gods is. De islam definieert zichzelf als de middenweg en elke andere opvatting als een afwijking daarvan.

 

 

Eigenrecht

 

In het intermenselijk verkeer laat de hoogmoed zich louter ethisch vertalen als de eigengerechtigheid. Dat is het zich niet onderworpen voelen aan algemeengeldige normen. Op alledaags niveau kan eigenlijk elke wetsovertreding als een vorm van eigenrecht beschouwd worden. Elke misdaad tegen de menselijkheid in de geschiedenis is voortgekomen uit het zichzelf boven het menselijk normbesef plaatsen, boven de door ervaring gegroeide Gulden Regel van: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat een ander niet.’ Daar was geen islam voor nodig.

 

De rol van de islam hier is dat hij een verregaande vorm van eigengerechtigheid aanleert. Niet als eerste of enige leerstelsel, wel als actueelste. Wie in Mohammeds vermeende Woord Gods gelooft, waant zich verheven boven de voor anderen geldende mensenwet, die ocharme door gezamenlijke beraadslaging onder mensen voortgekomen is, voorlopig en altijd amendeerbaar. De wet die hij volgt is eeuwiggeldend en absoluut, gegeven door Allah Zelf, die niets of niemand nodig heeft en niemands goede raad hoeft in te winnen. Dat geeft een vrijgeleide om mensenwetten en a fortiori menselijke zeden en gevoeligheden met voeten te treden.

 

maandag 8 februari 2021

Waarom Vlaanderen geen Subhas Bose heeft

 Waarom Vlaanderen geen Subhas Bose heeft


(Doorbraak, 3 februari 2021)

Vanuit het standpunt van de internationaal erkende staat Brits-India was Subhas Bose in de Tweede Wereldoorlog de ultieme collaborateur met de vijand. Zoals we gezien hebben (Doorbraak, 27 januari 2021): hij had legers onder zowel Duits als Japans gezag, richtte een tegenregering in ballingschap op, en oefende gezag uit over een (weliswaar heel klein) veroverd deel van zijn moederland. Britse veiligheidsrapporten noemen hem steevast ‘a black’, of wat wij ‘een zwarte’ noemen.

 

Toch draagt het volledige politieke spectrum in India hem op handen. Bij het Congres, zijn toenmalige rivaal, is dat weliswaar niet van harte, maar het voelt zich omwille van zijn populariteit genoopt tot lippendienst. Ook Ahmed Soekarno in Indonesië en Aung San in Birma waren voluit collaborateurs met Japan doch behoren er tot het nationale pantheon. De gemeenschappelijke culturele erfenis rond het boeddhisme maakte het voor de bevolking van de Aziatische kolonies extra voor de hand liggend om de zijde van Japan te kiezen; ook in Mongolië en Tibet werd op die grond een pro-Japanse stemming opgewekt die men echter niet militair wist uit te buiten.

 

 

Arm Vlaanderen   

Waarom heeft Vlaanderen geen Subhas Bose? Het had toch flink wat collaborateurs in zijn volksrangen, dus er is keuze genoeg. Waarom zijn Vlaamse gemeenten niet fier op hun Cyriel Verschaevestraat, in plaats van ze om te dopen om die besmette priester-dichter beschaamd aan het zicht te onttrekken? Stel je voor dat het Vlaams Parlement eens dr. August Borms zou eren, die niet één maar zelfs twee keer met de Duitse bezetter collaboreerde, en dat alles ‘voor Vlaanderen’, zoals hij op weg naar het voorpeloton als uitleg voor zijn doodstraf gaf; of Staf Declercq.

 

Op gebied van lijfelijke heldhaftigheid komen ze als grijze muizen wel niet aan Bose’s enkels. Dan had je beter een Reimond Tollenaere kunnen kiezen, aan het Oostfront op het veld van eer gesneuveld. Maar hij was dan weer een ondergeschikte figuur, bovendien geveld door een verdwaalde kogel van bevriende zijde, dus minder geschikt voor de rol van martelaar en nationaal boegbeeld. Dan deed Wallonië (onder Belgische vlag) het met Léon Degrelle toch beter: politiek leider maar tevens oorlogsheld, die anders dan de meeste Oostfronters ook om een soort van overwinning bekend werd (de uitbraak bij Tsjerkassy), en die het bovendien overleefde.

 

Dat Vlaanderen niet op de collaboratie kon voortbouwen, lag niet aan de Asmogendheden. Duitsland heeft weliswaar de oorlog verloren, wat ook de collaborateurs in het verliezerskamp plaatste. Maar Japan heeft evengoed als Duitsland verloren. Wat wel verschilde, was de eigen overwinning of nederlaag van het betrokken land: India, Birma en Indonesië werden enkele jaren na 1945 onafhankelijk, zij konden voortaan hun eigen geschiedenis schrijven en bepalen wie als held of als schurk zou tellen. Was het Britse bewind gebleven, dan hadden Indiase schoolkinderen nog steeds over de ‘verrader Bose’ moeten leren. Dus omgekeerd: was Vlaanderen na de oorlog eveneens onafhankelijk geworden, dan zou ook Borms als een soort vader des vaderlands gegolden hebben.

 

Weliswaar had Duitsland nooit de Vlaamse onafhankelijkheid nagestreefd, noch zelfs wegens Vlaamse smeekbeden dan maar toegestaan (alleen onder militante belgicisten heb je er wel die beweren dat Vlaamse onafhankelijkheid ‘het programma van Hitler zou uitvoeren’). Het hield België en ander klein grut als pasmunt voor een verhoopte compromisvrede met de Britten, en tot dan als deel van het Duitse rijk. Evenzeer hadden Indonesië en Birma in een zegevierend Japans rijk niet op volledige onafhankelijkheid moeten hopen. India misschien wel, en dat was ook het spel dat Japan met Bose speelde: hij mocht de onafhankelijkheid uitroepen en een regering vormen, compleet met vlag en volkslied. Dat hebben Borms en Declercq nooit bedongen; maar tenminste zouden ze in een Duitse provincie Flandern alvast niet gedemoniseerd geweest zijn.

 

 

Damnatio memoriae

Een ander tegenfeitelijk scenario is dat Vlaanderen, ongeacht de Duitse nederlaag, onafhankelijk geworden zou zijn. Of, nog tegenfeitelijker, dat een unitair België geen repressie tegen de Vlaamse collaborateurs zou georganiseerd hebben, noch zelfs een damnatio memoriae. Dan nog zou er vandaag meer op de reputatie van de prominentste Vlaamse collaborateurs afgedongen worden dan bij Bose het geval is, zij het wel niet met de hysterische roeptoeter waaraan we vandaag gewend zijn. Denk eerder aan een gelegenheidsvraaggesprek met een geschiedkundige die zich interessant wil maken, maar die beetje bij beetje toch het aureool dat ze in een tegenfeitelijke Newsweek gekregen hadden, zou doorprikt hebben.  

Bose vocht niet voor Duitsland of Japan, maar voor zijn eigen land. Hij bedong bijvoorbeeld bij de Duitsers dat zijn leger alleen tegen Britse vijanden zou ingezet worden, zeker niet tegen de Sovjet-Unie. Er is ook geen betrokkenheid van zijn troepen in de Holocaust of de Japanse wreedheden bekend. Maar of het Vlaams Legioen in Rusland voor de Vlaamse belangen ging vechten, is twijfelachtig. Borms en Declercq dachten wel dat de jonge Vlamingen die zij voor het Oostfront rekruteerden, nuttige pionnen aan de onderhandelingstafel tussen Vlaanderen en Groot-Duitsland zouden zijn; het leven van die jongens was een betere zaak waardig.

Van Borms is bekend dat hij aan zijn tevredenheid uiting gaf toen de Antwerpse Joden weggevoerd werden. Mogelijk wist hij niet dat ze hun dood tegemoet gingen (net zo min als de Nederlandse Jodenraad, die zelf de deportatie mee organiseerde), maar dan was hij minstens schuldig aan onnozelheid. Op eigen verantwoordelijkheid geef ik hier volgend onverifieerbaar citaat. Wijlen Luc Dieudonné, beheerder van het Bormshuis, zei me zelf nog dat Borms ‘zich verschillende keren als een dwaas heeft laten gebruiken’. Alleszins niet het materiaal waaruit ze vaders des vaderlands maken.

Vlaanderen was gewoon te klein om een glorieus onafhankelijkheidsproces tegemoet te gaan, zelfs bij een Duitse overwinning. De wil om onafhankelijk te worden was ook veel minder sterk dan in de Aziatische kolonies, en de associatie met de door velen gehate bezetter heeft daar ook geen goed aan gedaan. Die slinger keerde weer een beetje door de aperte onrechtvaardigheid van de Belgische repressie, maar toen lag de flamingantische droom al aan gruizelementen. Vlaanderen had maar een waterkans, en heeft ze gemist.

 

 

(genoemde personen: Subhas Bose, August Borms, Cyriel Verschaeve, Staf Declercq, Reimond Tollenaere, Léon Degrelle, Luc Dieudonné)