zaterdag 4 maart 2023

Twee voorzaten in het herstel van de democratie

(Doorbraak, 29 december 2022) Vaders geven hun kinderen vaak een voornaam die hun eigen idealen uitdrukt, ofwel door zijn woordafleidkundige betekenis, ofwel door zijn associatie met een persoon die die idealen belichaamt. Mijn vader zaliger was een politiek geïnteresseerde katholiek (gelijk ze ze niet meer maken), en hij noemde mij naar een destijds vooraanstaand katholiek politicus: Konrad Adenauer. Aan hem was de zware maar eervolle taak toegevallen, Duitsland na de nachtmerrie van het goddeloze nationaalsocialisme weer bij het concert der beschaafde naties te voegen. Hij zal allicht niet geweten hebben dat die naam op nog een andere manier naar het herstel van de democratie verwijst. De letterlijke vertaling van “Koenraad” in het klassiek Grieks is Thrasuboulos (verlatijnst: Thrasybulus), de samenstelling van thrasus, “koen”, en boulè, “raad”. En het wil zo lukken dat dat de naam was van een belangrijk personage in de wisselvallige geschiedenis van de nog prille democratie. (Doorbraak, 29 december 2022) 42.1. Tegen de Tirannen Nu de democratie het niet zo goed doet, is het tijd om één van de voorvechters van de oorspronkelijke democratie in het licht te zetten: Thrasuboulos. Thrasuboulos (Latijn: Thrasybulus) leefde van ongeveer -440 to -388, meestendeels in Athene. Dat was een tijd van strijd tussen de pro- en anti-democratische kampen in zijn stad. Toen de oligarchische partij in -411 een staatsgreep gepleegd had, kozen de pro-democratische zeelui hem tot generaal, en zo werd hij een verzetsleider tegen de staatsgreep. Ze slaagden in hun opzet, en hij werd lid van het nieuwe bewind. In die hoedanigheid riep hij de bekende Alkibiades, nochtans een edelman, terug uit ballingschap, en samen behaalden ze enkele militaire overwinningen. Maar de Peloponesische oorlog tegen het formidabele Sparta eindigde in -404 met de nederlaag. De Spartanen drongen de Atheners een niet-democratisch bewind op, bekend als de Dertig Tirannen, die een jaar aan de macht zouden blijven. Zij stonden onder leiding van een oud-leerling van Sokrates, Kritias, die om zijn wreedheid door geschiedkundigen gekenmerkt is als “de eerste Robespierre”. Om nog een parallel met de Franse Revolutie te trekken: Kritias veroordeelde niet alleen tegenstanders maar ook enkele van zijn aanvankelijke medestanders tot de toenmalige guillotine: de gifbeker. Sokrates zelf mocht onverontrust in de stad blijven, wat bijdroeg tot zijn reputatie van collaborateur van de Dertig. (Er wordt beweerd dat dat onrechtstreeks zelfs tot zijn latere terechtstelling bijdroeg: door een verzoeningsbeleid tegenover de collaborateurs van de afgezette Tirannen kon Sokrates slechts via een omweg getroffen worden, dus vandaar de wat willekeurige beschuldiging van godslastering.) Nochtans wekte Sokrates de gramschap van de Dertig op toen hij weigerde om de zeer geëerbiedigde figuur Leon van Salamis te gaan optrommelen voor een verhoor dat, opgezet spel, op diens terechtstelling zou uitdraaien. Hijzelf zei achteraf dat hij toen slechts overleefde doordat de dictatuur spoedig daarna ten val kwam. Thrasuboulos kwam er iets goedkoper vanaf dan Leon: hij werd verbannen. Maar reeds in -403 slaagde hij erin om in ballingschap een leger te verzamelen en de Dertig af te zetten. In naam van de verzoening gaf hij amnestie aan allen die de Dertig gesteund hadden. Niet aan de Tirannen zelf, maar ook die kwamen er doorgaans levend vanaf door te vluchten. Zijn verzoeningsbeleid waarborgde het herstel van de stabiliteit zodat Athene tot aan de Romeinse verovering (meestal) een democratie bleef. Onder de democraten gold hij als radicaal, meer dan de bevolking zelf, en hij steunde ook het democratische kamp in cliëntsteden als Samos. Hij bepleitte een ruimhartige nationaliteitspolitiek met naturalisering van de allochtonen (metoïken, métèque) en die vreemdelingen die hem bij de bevrijding van Athene geholpen hadden. In zijn militair beleid was hij goed maar niet volmaakt; zijn prestige en politieke status gingen op en neer als gevolg van overwinningen en nederlagen. Zijn territoriale en geopolitieke aanwinsten ten nadele van Perzië gingen in het vredesverdrag van 392 verloren. Hij was allerminst een pacifist en eerder een imperialist. Een soort Ronald Reagan die voor het Vrije Westen de Koude Oorlog won maar het hulpeloze Grenada binnenviel en in de pas deed lopen. Hij sneuvelde in -388 te velde, volgens sommige bronnen tijdens een zeeslag tegen Korinthe, volgens andere in zijn tent vermoord als wraak voor de misdragingen van zijn soldaten tegen de bevolking van het veroverde Aspendos. In dat geval stierf hij voor andermans zonden. Overigens betekent thrasus “koen” en boulè “raad”. Nomen est omen, blijkbaar was ik toch een beetje voorbestemd om iets voor de democratie te doen. Niet het woord “democratie” tot iets absoluuts op te blazen of voor morele zelfverheerlijking te instrumentaliseren, zoals de middenmoot- en linkse partijen in Vlaanderen doen, wel er de grenzen van te erkennen maar ervoor te pleiten om ze binnen dat mogelijke toch onverkort te verwezenlijken. Onverkort, dat wil zeggen zonder de smoezen van de particratie of het despotisme, gewoon de rechtstreekse democratie zoals die door Thrasuboulos twee keer hersteld is. 42.2. Tegen het totalitarisme De naamgeving “Koenraad” blijkt in alvast één historisch geval een inzet voor de democratie te voorspellen. De Koenraad naar wie ik genoemd ben, was Konrad Adenauer. Als politiek geëngageerd katholiek volgde mijn vader zaliger, blijkens zijn toenmalig dagboek, sterk de gebeurtenissen in Duitsland van na de oorlog. Hij en vele gelijkgezinden voelden zich in het gelijk gesteld toen het aan een katholieke voorman toeviel om het in de schande gestorte Duitse volk weer recht te helpen. Seculiere ideologieën zijn het probleem, het katholicisme de oplossing! Net als Thrasuboulos in Athene kreeg Adenauer de opdracht om de democratie te herstellen. Zijn hele persona contrasteerde met de autoritair-nationalistische charismatische leiders van het interbellum. Die traden doorgaans aan als dynamische dertigers die eens gingen afrekenen met het oude decadente Bestel; “anti-conservatisme” was immers één van de drie “fascistische ontkenningen” (volgens Stanley Payne; het doodgezwegen broertje van anti-communisme en anti-liberalisme). Adenauer daarentegen (1876-1967) was een politiek veteraan: tenor van de katholieke Zentrumspartei, burgemeester van Keulen (1917-33) en voorzitter van de Pruisische staatsraad (1922-33, let op de einddatums). In 1946 werd hij als 70-jarige de eerste voorzitter van de mede door hem opgerichte Christlich-Demokratische Union, een ambt dat der Alte pas op zijn 90 zou neerleggen. In 1949-66 was hij de eerste kanselier van de Duitse Bondsrepubliek. Terloops herbouwde hij zijn land van een ruïne tot een economische grootmacht (Wirtschaftswunder), maar zijn politiek belang was dat hij Duitsland verankerde in het zogenoemde Vrije Westen. Hij moest natuurlijk laveren tussen de Duitse belangen en de beperkingen die de grootmachten aan het verslagen Duitsland oplegde. De oppositie verweet hem dat hij de Westbindung boven de Duitse nationale belangen verkoos, met name door de van Sovjet-zijde aangeboden hereniging van een neutraal Duitsland af te wijzen. Hij stelde ideologische boven nationale belangen. In die tijd van strijd tegen de belangrijkste vijand, het communisme, was zijn deelname aan de Navo en zijn mede-oprichting van de Europese Gemeenschap als waarborg voor de (parlementaire) democratie goed verdedigbaar. 42.3. Verdinaso Uit het dagboek dat mijn vader als student midden de jaren 1940 bijhield, blijkt dat hij bij het einde van de oorlog een snelle normalisering verhoopte, geen scherpslijperij zoals in Versailles 1919. Die had tot de volgende oorlog geleid, met voor zijn familie onaangename gevolgen (zijn broer overleefde als onderduiker, hijzelf werd tot een jaar arbeidsdienst in de Antwerpse dokken gedwongen), voor vele anderen natuurlijk veel erger. Hij wenste zoveel verzoening als in de omstandigheden mogelijk was. Dat was iets waarin gelovigen zich in de repressietijd vaak van de vrijzinnigen onderscheidden: wie bij de liberalen of socialisten als fout gebrandmerkt was, bleef levenslang in zijn statuut van schuldige gevangen, terwijl de christendemocraten hen na een ontluizingsperiode wel een tweede kans gaven, overeenkomstig de bij uitstek christelijke waarde van vergeving: na de penitentie, de absolutie. Die repressie trof zijn familie uitdrukkelijk niet. Terwijl de katholieken sterk vertegenwoordigd waren in collaboratiekringen, was er ook een strekking die niets moest hebben van de autoritair-nationalistische bewegingen van het interbellum. Niet omdat zij zo rabiaat pro-democratisch waren, het gaat om gezagsgetrouwe katholieken die eerder vijandig stonden tegenover het republikeinse gedachtegoed; wel omdat zij ten eerste geen absolute antwoorden verwachtten vanwege een radicale politieke stroming (“de Kerk in het midden houden”) en zelfs vanwege de politiek überhaupt (bv. van de hertekening van landsgrenzen), en ten tweede omdat zij de toenmalige cultus van de Leider een vorm van afgoderij vonden. Zij hádden al een Leider, of alleszins een Gezagsbron, namelijk de onfeilbare paus. Mijn vader vond die leiderscultus ook een beetje komisch. Opgroeiend in Antwerpen, en tijdens de zomervakanties vaak verblijvend bij familie aan de boskant in Sint-Job-in-‘t-Goor, vlakbij een trainingskamp van het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen, zag hij hen vaak langsmarcheren. Hij hoorde soms hun gedweep met “de Leider!”, wat hij decennia nadien nog wat clownesk kon nabootsen. Om het effect van een naarstig scheefgetrokken beeldvorming over die periode te ondervangen, zullen we hier maar even verduidelijken dat “de Leider” niet Adolf Hitler beduidde (en de -naso in Verdinaso ook niet voor “nationaal-socialisten” stond, zoals ik meermalen in onze media heb horen “duiden”), wel de Vlaming Joris Van Severen. Die was zoals de meeste toenmalige Vlamingen eveneens katholiek, en vatte zijn “solidarisme” trouwens op als een toepassing van de Sociale Leer van de Kerk: haar “harmoniemodel” (tegen de socialistische klassenstrijd, verketterd als een veruitwendiging van de afgunst) is niet hetzelfde als hebzucht maar vertaalt zich logisch als een vrijwillige, door het geweten gestuurde solidariteit. Van Severen liep echter mee met de toenmalige tijdsgeest van Leidersbeginsel, en die liet de Kerk aan zich voorbijgaan. 42.4. Stat Crux Vandaag kennen we de Kerk als achternaloopster van ideologische modes, maar toen liet zij zich voor niemands kar spannen. Zij had toen nog zelfachting, en vriend zowel als vijand erkenden dat zij haar eigen agenda nastreefde: stat Crux dum volvitur terra (“het Kruis staat recht terwijl de wereld ronddraait”). Daarom liet zij in een encycliek aan Benito Mussolini weten: Non abbiamo bisogno (1931), “wij hebben (nog meer gegevens over de anti-Kerkse daden van het fascisme) niet nodig” (om de strijdigheid tussen de fascistische staatscultus en het christendom te onderkennen). En toen de Action Française het katholicisme als identiteitselement van de Franse natie wilde inschakelen, veroordeelde de Kerk haar (1926; haar krant kwam zelfs op de index). Dat was voor trouwe katholieken binnen de Franse cultuursfeer, dus ook in België, niet mis te verstaan. Het seculiere nationalisme, zoals beleden door de militanten van het toen heersende bewind in Italië en Duitsland, stond minder vijandig tegenover het geloof dan het goddeloze communisme, maar wel ten hoogste onverschillig, en vaak ook minachtend: het was iets voor oude wijven (zoals Hitler in zijn Tischgespräche over het christendom zegt, terwijl hij in Mein Kampf de draak steekt met de nieuwheidense dromers), het had de vooruitgang opgehouden en leidde maar af van wat er echt toe deed, namelijk de opgang van de natie. Zeker een nuchtere edelgermaan gelooft liever in de menselijke kracht dan in dat voorbijgestreefde geloof. Die afstand tegenover de godsdienst gold minder voor de autoritair-nationalistische bewegingen in Spanje, Roemenië, Kroatië, of inderdaad Vlaanderen. Maar veel katholieken vonden dat het element “nationalisme” of “nationale identiteit”, hoewel toen nog veel meer het dagelijks leven bepalend dan nu, niet zulke nadruk verdiende. Zij waren immers katholiek, “universeel”, en gingen er prat op dat je van Manila tot Saõ Paolo (waar mijn nonkel pater werkte) en van Rome tot Antwerpen identiek dezelfde Latijnse Mis kon bijwonen. Er valt iets te zeggen voor het belang van het natiegevoel binnen het functioneren van democratische instellingen. Maar het moet altijd ondergeschikt blijven aan wat er werkelijk toe doet, aan wat men tegenwoordige “universele waarden” noemt. In post-katholieke vorm, nu de geloofswaarheden voor ons geen waarheden meer zijn, blijft die houding de juiste, evengoed voor latere generaties. Welke waarheden de tand des tijds blijven doorstaan nu de “Kerk van twintig eeuwen” haar einde nadert, is dan weer een ander verhaal. 42.5. Besluit Eén van die betrekkelijke waarden, allicht niet de hoogste op de ladder maar echt wel geldig, is dat het bestuur teruggekoppeld moet worden naar haar gevolgen voor de bestuurden. Laat dezen beslissen over het bestuur waarvan zij de gevolgen dragen. De inzichten nodig voor een wijs en doeltreffend bestuur zijn evenzeer onder de massa verspreid als bij elke zelfbenoemde elite. Daarom moeten we kiezen voor een niet-aanmatigende maar wel daadwerkelijke volkssoevereiniteit. Ze is maar wat ze is, maar ze slaagt doorgaans waar wonderformules al spoedig blijken te falen. Daarom: leve het volk!