vrijdag 5 juni 2020

Kolonisering, een begripsverheldering: 4. Vrijheid voor de Kongolezen

(Doorbraak, 4 juni 2020)


De KU-Leuvense Letterenfaculteit geeft tegenwoordig het tijdschrift Uit het Erasmushuis uit. Het jongste nummer is gewijd aan ‘kolonialisme revisited’ en is erg representatief voor de vandaag verplichte mening over het onderwerp. We zetten de puntjes op de i in dit postkoloniale vertoog. Laatste deel.



Vrijheid voor de Kongolezen

Het Erasmushuis-tijdschrift over het kolonialisme besteedt voor zijn Vlaams publiek de nodige aandacht aan Léopold II en de kolonisering van Kongo. Deze toeëigening van ‘een wereld zo groot’ wordt met een verkrachting vergeleken: daar is geen goede kant aan. En dus moeten ‘oude witte mannen’ niet komen zeuren over ‘de goede kanten’ van de koloniale onderneming. Nochtans wordt even verder toegegeven dat ook Kongolese bezoekers van het (nu ideologisch gestroomlijnde) AfricaMuseum van nostalgie naar de Belgische tijd blijk geven. Dat standpunt is niet door ras bepaald, maar door de normale werking van het heel-menselijk bewustzijn: men vergaart feitenkennis en trekt daar een besluit uit, in dit geval een betrekkelijk gunstig oordeel over Belgisch Kongo. 

De aanleg van spoorwegen en een gezondheidsnetwerk was ooit in de Belgisch-patriottische geschiedenisboeken een bron van trots. Hier wordt dat echter afgedaan als louter in dienst van de koloniale uitbuiting: arbeidskrachten moesten in conditie gehouden worden om meer op te brengen, en spoorwegen dienden voor het vervoer van grondstoffen; de voordelen voor de bevolking waren slechts een neveneffect. Alleszins vormen zij inderdaad geen excuus voor zulke grootschalige ‘verkrachting’. Maar één Belgisch-koloniale verdienste is toch wel een geval apart.

Het tijdschrift toont Léopold’s ruiterstandbeeld in Oostende, dat een ‘typevoorbeeld van kolonialistische symboliek’ zou zijn. Rondom de koning toont het de ‘dank van de Kongolezen om hen bevrijd te hebben van de slavernij onder de Arabieren’. Een ander voorbeeld had het Vinçotte-monument in het Brusselse Jubelpark kunnen zijn, waarop gebeiteld stond: ‘De Belgische militaire heldenmoed verdelgt den Araabschen slavendryver.’ (Dat die tekst herhaaldelijk weggebeiteld is door bezoekers van de nabije Grote Moskee, wat bovendien toegejuicht werd door onze progressieven in het NCOS-boek Racisme, Donker Kontinent, 1991, is een ander verhaal.)

Nou, stel je maar eens voor dat je een Luba bent die in een slavenraid gevangen is en weggevoerd wordt naar Zanzibar, wanneer plots troepen onder Belgische leiding verschijnen die je komen bevrijden. Zou je dan niet blij zijn, en zelfs dankbaar? Blijkbaar denken onze neoracisten dat negers een inferieure soort zijn die niet om vrijheid geeft, en die de afschaffing van de slavernij niet verwelkomt. Dat mag je alleszins afleiden uit de verdwijning van het thema ‘slavernij en de strijd ertegen’ in het nieuwe beeld van Belgisch Kongo dat vandaag gepropageerd wordt.

Zo centraal als de Belgische oorlog tegen de Arabische slavenhandel stond in de belgicistische geschiedenisboeken, zo afwezig is die episode in de hedendaagse beeldvorming over het Belgische Kongo-avontuur. De zeer gecontesteerde standbeelden van Léopold II worden voorlopig nog door het koningshuis beschermd, maar dat van Francis Dhanis, de bevelhebber die op het terrein de oorlog tegen de Arabieren voerde en won (Manyiema 1892-94), is uit de Antwerpse Amerikalei weggesmokkeld naar het depot in het Middelheimpark. Ook de schoolboeken zijn navenant ‘gedekoloniseerd’, en de jeugd van tegenwoordig leert niet langer over de moed en zelfopoffering van luitenant Lippens en sergeant Debruyne, die in de strijd tegen de slavendrijvers sneuvelden.





Unieke afschaffing

Bronnen als dit tijdschriftnummer vermelden de strijd tegen de slavernij hoogstens terloops, als opstapje naar de écht belangrijke episode: de bloedige uitbuiting van de Kongolezen in de jacht op rubber. Inderdaad, behalve het loutere feit van verknechting, op zich al niet minder dan een ‘verkrachting’, bevat de koloniale geschiedenis episoden van grootschalige wreedheid. Het is uiteraard een goede zaak dat ook die tot op het bot ontleed worden, zoals nu hopelijk gebeurt.

Maar in een tekst over de Amerikaanse zwarten ontkom je niet aan uitgebreide verwijzingen naar hun slavernij, daar blijkbaar de belangrijkste gebeurtenis in de nationale geschiedenis. Vandaag bestaande politieke regelingen zoals affirmative action worden gerechtvaardigd met verwijzing naar de slavernij. Ze dateert van twee en meer eeuwen geleden, maar ze is een levende aanwezigheid in het politieke vertoog daar. Dat contrasteert fel met hoe de langdurige slavernij van Kongolezen, en zeker haar afschaffing, steeds vaker onvermeld blijft.

Uitbuiting is natuurlijk verwerpelijk, maar in de wereldgeschiedenis eerder banaal. Julius Caesar heeft in onze streken verschillende Keltische en Germaanse stammen uitgeroeid; zij zouden blij geweest zijn met alleen maar uitbuiting. Deze is meer regel dan uitzondering, terwijl afschaffing van de slavernij een eenmalige gebeurtenis was. Typisch voor de koloniale mogendheden is dat zij sterk waren, en de goede kant van die krachtsverhouding was dat zij het abolitionisme van een wensdroom in een haalbaar beleid veranderde. Hadden de Britten de wereldzeeën en de Belgen Kongo niet beheerst, de slavernij zou nu nog bloeien. Het belangrijkste verschil dat de Belgische aanwezigheid in Kongo zal gemaakt hebben, is niet het ‘rood rubber’, maar die afschaffing.

Ze gebeurde wel eerder stoemelings, zoals in rebus Belgicis gebruikelijk. Léopold had zijn kolonie maar gekregen na de belofte om er de slavernij af te schaffen, doch maakte daar geen haast mee: hij deed immers winstgevende zaken met de slavenhandelaars. Het waren op zich onbelangrijke schermutselingen met commandant Dhanis die dan toch tot een conflict escaleerden. Nochtans was Léopold formeel de Kongolese Abraham Lincoln, de emancipator of the slaves. Ja, hij was ook heel andere dingen, onder meer de werkgever van de verslagen slavenopzichters, die hun sjari’a-straffen bleven toepassen, zoals handen afhakken, inderdaad een fout en één waar hij publicitair voor zou boeten. Maar geschiedenis is nu eenmaal geen zwart-wit kindersprookje: de man die volgens het internet een genocidair was, was tegelijk ook de bevrijder van de slaven.



10 miljoen doden, 15…   

                In buitenlandse ontmoetingen krijg ik steeds weer vragen over de ‘genocide’ door Léopold II. Van zijn afschaffing van de slavernij hebben ze meestal niet gehoord, die wordt in hun bronnen niet vermeld. Als dodencijfer noemen ze doorgaans 10 miljoen, soms 15. Ze zijn verrast als ik de slechte reputatie van België en de Coburgs goedkeur, want ze projecteren op Belgische staatsburgers het nationalisme dat voor henzelf vanzelfsprekend is. En ze denken dat hun vermoeden van Belgisch nationalisme tóch bewaarheid wordt wanneer ik vervolgens uit verantwoordelijkheidszin als historicus op dat cijfer begin af te dingen.

Net als die onwetende Wiki-consumenten praat het Erasmushuis-tijdschrift propagandaverhaaltjes na, in dit geval zelfs koloniale propaganda vanwege de afgunstige Britten. Bijvoorbeeld, het pleidooi voor een Lumumbaplein en het onbegrip voor de weigering van de gemeente Elsene om een plein in die zin om te dopen, staat totaal niet stil bij het onbegrip van oud-kolonialen en feministen voor Lumumba’s aanmoedigende rol in de massaverkrachting van Belgische vrouwen, een episode die mediatieke heiligenlevens van Lumumba liever doodzwijgen. Het zijn historische complicaties die niet in de kindersprookjes van de goedmensen passen.

Dit tijdschrift heeft het dus meermalen over ‘de onvoorstelbare verschrikkingen die zich hebben voorgedaan in de Kongo-Vrijstaat’. Op die omschrijving hoeven we niet af te dingen, wel op de selectieve niet-vermelding van het écht historische feit van toen, de afschaffing van de slavernij, en op de invulling met nepnieuws over absurd hoge slachtoffercijfers. Gezien de veel lagere demografie kunnen er in het rubberprovincies van Kongo onmogelijk zoveel slachtoffers gevallen zijn. Wat betreft zij die wel gevallen zijn, ook zij waren niet het slachtoffer van een ‘genocide’,-- alsof Léopold zijn eigen arbeidskrachten in zijn winstgevende rubberhandel dood wilde.

Een historicus moet soms zijn publiek teleurstellen met een minder dan mobiliserende verklaring, bv. via ‘zijdelingse schade’. Bijvoorbeeld, de grootste door mensen veroorzaakte hongersnood in de wereldgeschiedenis, Mao Zedong’s Grote Sprong Voorwaarts (met écht tientallen miljoenen doden), was geen ‘genocide’, wel zijdelingse schade bij een fout economisch beleid. Zo ook hier, en daarvoor hoeven we maar dit onverdacht postkoloniaal-gezinde tijdschrift citeren: ‘Door de komst en trektochten van de Europeanen doorheen Midden-Afrika op het einde van de negentiende eeuw konden ziektes zich sneller verspreiden. Naast regelrecht geweld en dwangarbeid (onder andere voor de aanleg van transportwegen) was de nieuwe mobiliteit een van de belangrijke oorzaken van de massale ontvolking in dat gebied’. Bron: uitgerekend Adam Hochschild’s boek King Leopold’s Ghost (1998), dat altijd aangehaald wordt ten laste van ‘genocidair’ Léopold.

Veel postkoloniaal geschrijf zondigt ondermeer door projectie van buitenlandse ervaringen. Zo is ‘wit privilege’ (in juister Nederlands: blanke bevoorrechting) niets anders dan een platte overname van een Amerikaans bedenksel. Nederlandse goedmensen maken zich druk om hun nationale erfenis van slavenhandel en gaan daarom tekeer tegen de (duizenden jaar oudere) Zwarte Piet, en sommige Vlamingen bootsen dat na, maar ons land heeft geen dergelijke geschiedenis van slavernij. Het enige dat het met slavernij te maken gehad heeft, is dat het tot een oorlog bereid was om ze af te schaffen.



woensdag 3 juni 2020

Kolonisering, een begripsverheldering: 3. Vlaanderen, een kolonie van België?


Vlaanderen, een kolonie van België?


(Doorbraak, 27 mei 2020)


Mark Grammens zaliger vergeleek regelmatig de Vlaamse strijd met de dekoloniseringsstrijd. Hij behoorde tot de repressieslachtoffers die in de jaren 1950 de strijd tegen België hernamen, maar dan van de linkerkant. Vandaar zijn voorliefde voor progressief jargon en verwijzingen. In Vlaanderen minder gebruikelijk, maar in éénklank met het progressisme van de nationalisten in bijvoorbeeld Catalonië.


Die antikoloniale beeldspraak heeft in de Vlaamse Beweging nooit veel navolging gevonden, wellicht omdat de meeste Vlaamse Bewegers in die tijd weinig op het wereldgebeuren ver van de eigen klokkentoren gericht waren, of omdat zij zich in een dekoloniseringsoorlog moeilijk met de exotische opstandelingen tegen het Europese koloniale gezag konden vereenzelvigen. De jongste jaren hoort men de vergelijking regelmatig bij de Schotse nationalisten, die zich als een vroege kolonie van Engeland voorstellen. Destijds werd de onafhankelijkheid van Ierland in India alvast als een klinkende dekolonisering gezien, een model om inspiratie uit te putten, en een bewijs dat het Britse rijk wél overwinnelijk was.


De Vlamingen als inboorlingen verknecht door en in opstand tegen een koloniale macht, dat klonk alvast beter dan “les boches du nord” (de moffen van het noorden), flaminganten als agenten van het Duitse imperialisme, of “bloed en bodem”. Het paste in de progressieve tijdsgeest. Ik heb het niet bewust meegemaakt, maar ik vermoed dat de opgang van de Volksunie in de jaren 1960 toch ook de “wind van verandering” die door het dekoloniserende Afrika woei, in haar zeilen wist in te vangen.




Peppraat


Verkocht Grammens meer dan peppraat? De belgicisten zullen het zeker een holle overdrijving noemen, of gewoon onzin. Engelsen, inbegrepen degenen die uit Jamaica of Pakistan stammen, noemen het Schotse vertoog zo, en wijzen erop dat Schotten en Ieren volop meededen met de Engelsen in de kolonisering van derde landen. En dat geldt evengoed voor de Vlamingen, die in de koloniale oorlog van koning Léopold II sneuvelden (luitenant Lippens, sergeant Debruyne) of de overwinning behaalden (commandant Francis Dhanis), die de meeste missionarissen leverden, en die, zoals ondergetekende nog gedaan heeft, hun eerste zakcentjes in een dankbaar knikkend negertje stopten. De Vlamingen waren niet gekoloniseerd door de Belgen, zij waren zelf Belgen.


Maar daartegenover staat dat bevolkingen waarvan niemand betwist dat zij gekoloniseerd waren, wel degelijk zelf mee aan de kolonisering deelnamen. De Britten organiseerden volksplantingen van Tamils in Sri Lanka en Myanmar, Gujarati’s in Zuid- en Oost-Afrika, Bhojpuri’s in Guyana. Sikhs vochten voor het Britse rijk in de Concessie van Shanghai en tegen de “Boksersopstand” in Beijing, om nog te zwijgen van Flanders’ Fields. Wie aan de top van de piramide stond, daarover bestond geen twijfel, maar daaronder was er volop plaats voor maatschappelijke opklimming voor koloniale onderdanen.


Eens de onderdanen voldoende évolué waren, werd het zelfs aangewezen om gehoorzame exemplaren een heel zichtbare plaats in de bestuursstructuur te geven. Gehoorzaamheid loont, was de boodschap naar de intelligentsten onder de inheemsen toe. We hoeven in het Belgische geval niet eens naar historische figuren als Gaston Eyskens of Wilfried Martens te verwijzen: pas afgelopen week hebben we Paul Magnette horen suggereren dat de volgende premier, die de Vlamingen een forse Belgische belastingverhoging zal moeten aanpraten, een Vlaming “mag” zijn. Dat speelt ook in op de sentimentele psychologie van primitieve inboorlingen: zij zijn veel gehechter aan personen dan aan ideeën, dus plak een Vlaams gezicht op een anti-Vlaams beleid, en de sukkels zullen het in de armen sluiten.


Een nuttig element in elk koloniaal bestuur was het “verdeel en heers”-beginsel. Vaak was dat al nuttig in het op gang brengen van het koloniseringsproces, zoals toen Hernan Cortes andere Mexicanen tegen de Azteken wist te mobiliseren. De koloniale onderdanen kwamen zelfs niet op het idee om de heersersklasse tegen elkaar op te zetten, maar de heersers deden het routinematig en heel bewust bij de inboorlingen. De “Zweedse” regeringscoalitie speelde wel in op een scherpe inter-Waalse tegenstelling tussen de liberale visie van de MR op de economie en de socialistische van alle anderen, maar dat betrof niet de machtsverhoudingen tussen Vlamingen en Franstaligen. Zodra die in het spel zijn, vormen de belgicisten een ongenaakbaar gesloten front. De Vlaamse beweging heeft niet genoeg verstand in huis om daar een bres in te slaan of zelfs maar aan die optie te denken. Omgekeerd is het zaaien en handhaven van verdeeldheid bij de gekoloniseerden een ingeburgerde praktijk, en onderdeurtjes kunnen zeer fanatiek zijn in hun pekelruzies en aan hun onderlinge haatverhoudingen heel wat heiliger-dan-gij status ontlenen, zodat zij geen gevaar vormen voor het bewind.  




Algerije van het noorden


Nog een bezwaar is: kolonisering betekende dat één land een ander land ging inpalmen; een ver, tropisch land. Nochtans, strikt genomen moet dat geen ver land zijn: de Russische inpalming van stukjes land in het oosten, beetje bij beetje, tot de tsarenscepter tot in Alaska reikte, kan gerust een proces van kolonisering genoemd worden. Dat de Sovjetheerschappij over het reusachtige Siberië aan de dekoloniseringsgolf ontsnapt is, heeft met de succesvol verkochte bolsjevistische aanspraak op morele superioriteit en niet-onderdrukking te maken; de tsaren zouden er niet mee weggeraakt zijn.

De Jakoeten en Kirgiezen hadden hetzelfde Sovjet-staatsburgerschap als de Russen, de Vlamingen zijn evenzeer Belg als de Franstaligen. Toen Frankrijk over Algerije heerste, waren de Algerijnse provincies “départements à part entière” met zitting in het Parijse parlement. Hoezo, kolonie in de verte? De Middellandse Zee stroomt doorheen Frankrijk zoals de Seine doorheen Parijs; en niemand zegt toch dat de ene Seine-oever de andere “koloniseert”? Toch is l’Algérie Française uiteindelijk het voorwerp van een dekoloniseringsoorlog geworden.


Toen België ontstond, was dat door het initiatief van Franse samenzweerders die als eerste doel hadden, de zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk te voegen, een soort herstel van de Napoleontische toestand, toen de Oostenrijkse Nederlanden tot een soort Algerije van het noorden gemaakt waren. Een aparte staat België was slechts een B-plan dat gezien de Britse bemoeienis al snel de best haalbare optie werd. Maar er was nooit een opzet van gelijkheid met de Vlamingen, alleen een handig gebruik van de onnozelheid van voldoende Vlamingen die dat niet door hadden.  


Kortom, de koloniale uitleg voor de Belgische machtsverhoudingen is mogelijk een beetje bij het haar getrokken, maar echt niet ongerijmd. Een beetje tekstschrijver is zeker in staat om van de “politieke spelletjes” van de Vlaamsgezinde partijen een antikoloniale bevrijdingsstrijd te maken. Maar de belgicisten kunnen gerust zijn: zo ver denken Vlamingen niet. Zelfs bij de zoveelste verjaardag van de Kongelese onafhankelijkheid denkt geen enkele Vlaamse voorman aan hun geslaagd “los van België”.

De China-golf overspoelt het Westen



(TeKoS, juni 2020)


Veel sneller dan in het millenniumjaar gedacht, vergast de 21ste eeuw ons op een verschuiving van het zwaartepunt van het Westen naar Azië. De indrukwekkende economische opgang van China en de omliggende landen is ruim becommentarieerd en heeft de politieke beslissingen van vele staten beïnvloed. De gelijktijdige politieke en institutionele veranderingen hebben veel minder aandacht gekregen: ofwel afgedaan in achterhaalde Koude-Oorlogstermen (Washington), ofwel gewoon genegeerd uit mentale traagheid en bewustzijnsvernauwing (Brussel). De geopolitieke landkaart zal niet op de slome westerlingen wachten om aan hoog tempo en in meerdere opzichten te wijzigen.



Meritocratie

Toen习近Xi Jinping aan de macht kwam, en de westerse media die stiekeme paleisbevordering contrasteerden met de vrije en openbare Amerikaanse presidentsverkiezing, beschreef de leidinggevende Chinese denker prof. 張維為 Zhang Weiwei deze tegenstelling echter als “een competitie tussen twee politieke modellen, één ervan gegrond op meritocratisch leiderschap en het andere op verkiezing door het volk. En het Chinese model zou kunnen winnen.” (“China Changes Leaders. Meritocracy Versus Democracy”, New York Times, 12 nov. 2012)

         Hij legt de recente politieke hervormingen uit, die maken dat aloude verwijten van “communistische dictatuur” nu minder van toepassing zijn: “Zonder veel fanfare heeft Beijing betekenisvolle hervormingen aangebracht in zijn bestuur en een uitgebreid stelsel op poten gezet van wat genoemd mag worden ‘keuring plus verkiezing’. Kort gezegd, bekwame leiders worden geselecteerd op grond van verdienste en steun bij het volk door een levendig proces van doorlichting, opinieonderzoek, interne beoordelingen en kleinschalige verkiezingen. De Communistische Partij van China is argumenteerbaar één van de meest meritocratische instellingen ter wereld.”

         Daarmee is China in belangrijke mate teruggekeerd naar zijn eigen traditie. De meritocratie heeft altijd centraal gestaan in het confuciaanse keizerrijk, het sterkst belichaamd in het stelsel van staatsexamens (科舉考試  keju kaoshi) om de ambtenarij te rekruteren. Dit in 1905 afgeschaft stelsel is in de 20ste eeuw vaak beschimpt geweest als waarborg voor de vereeuwiging van de toewijding aan de “reactionaire” confuciaanse klassieken (behalve onder bestuurder 王安石 Wang Anshi, die in de 11de eeuw kennis van wiskunde en toegepaste wetenschap ging testen; met de herroeping van diens hervorming heeft China zijn kans gemist om Europa vóór te zijn met de wetenschappelijke revolutie). Maar al was de focus op letterkundige en levensbeschouwelijke kennis, wat in het nog onbestaande wetenschappelijke wereldbeeld als onnuttig gold, het selecteerde nog steeds op intelligentie.

IQ-onderzoekers zeggen zelfs dat het deels gezorgd heeft voor de hoge intelligentie van China en van de landen die het overgenomen hebben (Japan, Korea, Vietnam): slimme jongens klommen op tot de elite, konden daardoor meerdere huwelijken en een talrijk nageslacht bekostigen, en dat elke generatie opnieuw, zodat de slimsten de natie naar hun eigen kwaliteitsstandaard konden herscheppen.    

Dat soort meritocratie doordesemt de huidige benoemingspraktijk in China. Daarbij beschouwt men, aldus Zhang, van een kandidaat “zijn palmares inzake armoedebestrijding, banenschepping, plaatselijke economische en maatschappelijke ontwikkeling, en in toenemende mate, een properder leefomgeving. China’s dramatische opgang gedurende de jongste decennia kan niet los gezien worden van dit meritocratische stelsel.”

Een criterium dat hij ongenoemd laat, is een zekere klassenmenging. De partij let erop dat alle maatschappelijke groepen in de volksvertegenwoordiging en andere bestuursinstellingen vertegenwoordigd zijn. Anders dan in ons land zitten er in China ook handarbeiders in het parlement, ooit de oorspronkelijke begunstigden van ons algemeen enkelvoudig stemrecht, maar die nu door onze linkse partijen op hun onmondige plaats gehouden worden.

Zhang erkent het internationaal bekende probleem van de corruptie, maar stelt dat de Chinese overheid daar nu doortastend tegen optreedt: “Op het institutionele front heeft de Partij een strikte verplichte pensioenleeftijd ingesteld en termijnlimieten op alle niveau’s. De secretaris-generaal, de president en de eerste minister dienen nu een maximum van twee ambtstermijnen, ofte 10 jaar.” Noteer wel dat die beperking recent opgeheven is in het geval van Xi. Maar terzake: het overheidsoptreden tegen corruptie is globaal minstens zo efficiënt als de kritische werking van de vrije pers in het vergelijkbare India.

“Collectief leiderschap wordt beoefend in het Politburo, deels om het soort van persoonlijkheidscultus te voorkomen waarvan we getuige waren tijdens de Culturele Revolutie.” Eén van de slachtoffers van de Culturele Revolutie was Xi’s vader, die naar een buitengewest verbannen werd, zodat Xi als tiener een tijd in een grot moest wonen. Hij heeft, naast politiek verstand, ook zijn persoonlijke beweegredenen om niet naar het maoïsme terug te verlangen.





Voorhoedepartij



Maar vandaag wordt juist Xi’s bestuursstijl vergeleken met die van de toenmalige Grote Roerganger, 毛澤東Mao Zedong. Men noemt zijn politieke zienswijze dan ook het  习近思想 Xi Jinping sixiang, “Xi Jinping-denken”, naar het model van het 毛澤東思想 Mao Zedong sixiang, “Mao Zedong-denken”, maoïsme (andere –ismen krijgen normaal een ander achtervoegsel, -zhuyi: 馬克思主義  makesizhuyi, “marxisme”).

De wereld is echter veranderd. Voor de bevolking is er zichtbaar een groot verschil: meer vrijheid tot ondernemen, veel grotere welvaart, en slechts beperkte repressie. Xi heeft een heel andere, minder verlammende economische zienswijze dan de Grote Roerganger. Maar toch is China’s huidig politiek systeem deels ook een erfenis van voorzitter Mao.

Ondanks zijn rampzalige beleidsdaden bleek Mao als revolutiemaker wel zeldzaam succesvol. In 1934 was zijn jonge產黨 Gongchandang (Communistische Partij), met centrum in het zuidoosten van China dichtbij de hoofdstad 南京 Nanjing, het mikpunt van een genadeloze repressie vanwege de regerende國民黨 Guomindang (Nationaal-Democratische Partij). Hij besloot om aan haar macht te ontsnappen om in een noordwestelijk buitengebied te hergroeperen, namelijk via een grillige tocht van uiteindelijk 10.000 kilometer: de Lange Mars. Door goedkope compromissen af te wijzen en met bloed en zweet zelf iets op te bouwen, kwam de CCP in een positie om zelf van nieuwe kansen te profiteren. Die deden zich voor: de Japanse invasie die de regering tot een verbond met de CCP noopte, en het Amerikaanse verraad tijdens hun burgeroorlog, namelijk door “onpartijdig” de regering evengoed als de (uit de Sovjet-Unie bevoorrade) CCP met een wapenembargo te treffen. Mao mikte éénpuntig op machtsverwerving en gebruikte elke kans om morzels grond te veroveren. Amper vijftien jaar na de Lange Mars was het zover: de destijds voortvluchtige communisten kwamen aan de macht in het volkrijkste land ter wereld.

Het geheim van zijn succes heb ik nog op mijn 16 geleerd uit de mond van Ludo Martens, voorzitter van de maoïstische partij Alle Macht Aan De Arbeiders (Amada; vandaag PVDA), destijds ook bekend als de Kleine Roerganger: ‘Geen revolutie zonder voorhoedepartij’. Dat was een variatie op voorzitter Mao’s goede raad op pagina 1 van het Rode Boekje. Je hebt een voorhoede nodig die het doel goed kent en beseft, die alle opkomende kansen en uitdagingen in het teken van dat doel weet te plaatsen, én die voldoende vertrouwen bij de massa opgebouwd heeft om haar te kunnen doen werken en vechten voor dat doel. Je bereikt niets zonder zulke doelbewuste en doortastende voorhoede, zie bv. hoe de spontane Arabische Lente ondanks mooie idealen alleen tot heilloze burgeroorlogen geleid heeft.

In het maoïstische wereldbeeld speelt de revolutionaire theorie gehanteerd door de voorhoedepartij een cruciale rol. De geschiedenis is vol van boerenopstanden die tot niets kwamen. Meestal waren hun leiders militair onervaren en ondanks een numeriek overwicht niet in staat om de staatsbehoudende troepen te verslaan. En als zij toch op het slagveld de overwinning behaalden, leidde dat alleen tot hun individuele toetreding tot de heersende klasse, terwijl de uitbuiting van de werkende bevolking gewoon doorging. Het was pas wanneer de revolutionairen hun situatie doorheen een wetenschappelijke lens konden ontleden, namelijk het marxisme-leninisme, dat zij werkelijk een revolutie konden bewerken.

Die welbepaalde “wetenschappelijke” theorie is als economisch model inmiddels gewogen en te licht bevonden. Ze is via voortschrijdend inzicht door een gemengde economie en een minder repressief bestuursmodel vervangen. Haar idee van “democratisch centralisme”, met vrije inspraak tijdens de feedback- en besluitvormingsfase maar gedisciplineerde eenheid zodra de partijlijn vastgelegd is, geldt echter nog steeds, en wel een stuk eerlijker dan destijds (toen het louter een masker was voor een autoritair centralisme). Ook het begrip “voorhoedepartij” geldt onverminderd.  

Het is in feite een moderne versie van孔子Kongzi/Confucius’ feodaal elitisme. Bovenaan heb je de mensen die het weten, en verder heb je mensen die gehoorzamen: de vrouw aan haar man, de jongere aan de oudere, het volk aan de vorst. Waarom? Omdat de hogergeplaatste het beter weet. Maar hij is het dan ook aan de samenleving en aan zichzelf verplicht, zich veelzijdig te bekwamen, zodat hij het inderdaad beter weet. En zijn kunde en deugd vormen een voorbeeld, wat maakt dat de mindere zich graag en vanzelf op hen richt.

 Het moet dan ook niet verbazen dat de CCP de erfenis van de conservatieve denkmeester Confucius ingepalmd heeft en zich wereldwijd laat vertegenwoordigen door Confucius-instituten. Nu de maoïstische ideologische haat tegen de feodale, overtuigd paternalistische en despotische traditie plaats gemaakt heeft voor fierheid op het nationale (of liever: beschavings-) erfgoed, is de Meester helemaal terug, niet louter als mascotte maar met echte invloed op het politiek bewustzijn. 





Despotisme



         Zhang komt tot zijn besluit, en dat is wel belangrijk om de geopolitieke situatie te begrijpen: “China’s meritocratie vormt een uitdaging de stereotiepe dichotomie van democratie vs. autocratie. Vanuit Beijing’s gezichtspunt moet de aard van een staat, inbegrepen zijn legitimiteit, gedefinieerd worden door zijn substantie: goed bestuur, deskundig leiderschap en welslagen in het tevreden stellen van de burgers. Ondanks zijn vele gebreken heeft de Chinese regering ‘s werelds snelste economische groei en een geweldig verbeterde levensstandaard voor de meeste mensen verwezenlijkt. Volgens het Pew Research Center, voelde 82 % van de gepeilde Chinezen zich in 2012 optimistisch over hun toekomst, meer dan in alle andere onderzochte landen.”

Dat steekt gunstig af tegen de onstabiele VS en het stagnerende Europa. Het democratische ideaal is al niet alleenzaligmakend, en de democratieën maken het bovendien niet waar. De manier waarop de EU en haar lidstaten omgaan met volksraadplegingen; hoe de Britse goedmensen het Brexit-referendumresultaat trachtten te overrulen; hoe de Nederlandse partij Democraten ’66 zich tegen haar eigen bestaansreden (directe democratie) keerde zodra het volk een “ongewenste” voorkeur uitsprak; hoe verkozen Catalaanse parlementsleden met EU-goedkeuring opgesloten worden wegens hun pleidooi voor ocharme een hertekening van de EU-binnengrenzen; of de manier waarop de door Donald Trump in 2016 verslagen Democraten jarenlang het politieke leven saboteerden om op Trump wraak te nemen: dat boezemt de Chinezen bepaald geen ontzag voor de democratie in. Of preciezer: ze lachen zich in 北京  Beijing (en in Moskou, en elders) een aap met onze “democraten”. Betogende studenten in Beijing die, zoals in 1989, een Amerikaans vrijheidsbeeld namaken, dat is vandaag niet voor herhaling vatbaar.

Volgens Zhang is “China’s model van ‘selectie plus verkiezing’ in staat tot wedijver met het VS-model van verkiezingsdemocratie”. Die heeft historisch een negatieve beweegreden: zich de dreiging van een autocratisch bewind van het lijf houden, een procedure opzetten om een slechte heerser weg te krijgen. Het is alleen maar de minst slechte oplossing, zoals haar voorvechter Winston Churchill toegaf. Maar “in China’s confuciaanse traditie van meritocratie moet een staat altijd streven naar ‘het beste van het beste’ door leiders van het hoogste kaliber te kiezen. (…) China’s politieke en institutionele vernieuwingen hebben tot nu toe een systeem voortgebracht dat op allerlei manieren de beste optie, de selectie van beproefde leiders, combineert met de minst slechte optie, het verzekeren van de uitstroom van slechte leiders.”

Het is opvallend, en ik heb het zelf tijdens mijn jongste verblijf in Beijing (2018) bij vele intellectuelen kunnen vaststellen, dat “democratie” als toverwoord zijn kracht verloren is. Toen ik eind jaren 1970 in Leuven de eerste Chinese studenten en taalleerkrachten zag toekomen, waren zij daarover nog erg defensief. Belegerd door Koude-Oorlogsstemmen die China het gebrek aan democratie verweten, verzekerden zij dat zij ook wel voor democratie waren, maar dat volkswelvaart eerst kwam en zelfs de armste Chinezen tenminste geen  honger meer moesten lijden. (Een vergelijking die men toen veel kon horen, was met het door extreme armoede geplaagde doch democratische India: “Wat hebben ze aan hun vrijheid als ze zelfs geen eten hebben?” In feite werden de Indiërs niet door de democratie in armoede gehouden, wel door hun vrijwillig omarmd economisch socialisme. Het is juist door dat verlammende beleid achter zich te laten, ongeacht het verschillend politiek systeem, dat beide landen zo spectaculair zijn gaan groeien.)

Vandaag zeggen zij onbeschroomd dat zij de democratie afwijzen: het is een systeem dat niet goed werkt. Het doet de leidersklasse louter op korte termijn denken, kan geen krachtig beleid voeren (denk aan het getreuzel over de Oosterweelverbinding, of de vierkant draaiende staatshervormingen), verliest zich in ruzie, en stelt geen doelen op lange termijn. De Chinezen menen iets beters in huis te hebben.





Geopolitiek



Zhang had deze zienswijze kort tevoren breder bepleit in zijn boek 中国震撼  Zhongguo zhenhan (“De China-schok”, 2012). Het karakter Zhen beduidt in het oud-Chinese maar nog steeds door Mao en de hedendaaagse Chinezen geraadpleegde Boek der Veranderingen (易經 Yijing, -11de eeuw) het element Donder, plotse ingrijpende ontwikkelingen, wat in de dagkringloop de dageraad vertegenwoordigt, de plotse radicale verandering van donker naar licht. Het boek gaat dus over China’s ophefmakende betreding van het wereldtoneel.

Het is vertaald als The China Wave, Rise of a Civilizational State, want het behandelt de opkomst van China als "beschavingsstaat", een duurzamer alternatief voor de natiestaat. Het is een sleuteltekst voor wie de huidige wereld wil begrijpen, inzonderheid wat er nieuw en belangrijk is aan de opkomst van China.

Een andere staat die zich als beschavingsstaat presenteert, is India. Het was vroeger nooit volledig een eengemaakte staat, maar het was één beschaving, die zich in de huidige voorwaarden, waarin overheden veel dieper in het leven van hun burgers ingrijpen, best als één staat manifesteert. Ook Europa, eveneens een "subcontinent" van de Euraziatische landmassa, zou zulke beschavingsstaat kunnen vormen, en in de huidige geopolitieke verhoudingen is dat zelfs een noodzaak. Helaas houden onze bijziende en hoogmoedige EU- politici zich niet met Europese belangenbehartiging maar met beuzelachtig deugvertoon bezig.

Dat soort kruiperig gedrag is China na eeuwen van neergang en zelfkwelling net ontgroeid. Nu beginnen we de volheid te zien van Mao’s prille overwinningskreet in 1949: “Nooit zal men ons nog verknechten, want wij zijn opgestaan!” Dat moet ons niet zozeer als voorbeeld dienen, wel als herinneraar aan de vindingrijke zelfachting die ook in moeilijke tijden onverminderd in volkeren sluimert.