(rede op het heidens congres, Antwerpen 1998)
1. Probleemstelling
In de nu volgende bijdrage zal ik een
dissidente stelling poneren betreffende heidendom en universalisme. Mijn recht
van spreken op dit heidens kongres is gebaseerd op mijn studie en
praktijkervaring van enkele volwassen heidense tradities, nl. het boeddhisme,
het taoisme en vooral het hindoeisme. Het is eigenlijk van daar uit, en mede op
aanraden van de hindoe wijsgeer Raam Swaroep, dat ik me voor het inheemse
heidendom ben gaan interesseren. Zijn en nu ook mijn standpunt is
dat, als het hindoeisme tot vandaag heeft kunnen overleven, er dan geen reden
is om de verdwijning van het Keltische en Germaanse heidendom als een
historische onvermijdelijkheid te aksepteren. Deze voorouderlijke religies
hadden zich evenzeer tot vandaag kunnen ontwikkelen, iets waarin het Baltische
heidendom trouwens effektief geslaagd is. (Het is misschien nog
onvoldoende bekend, maar de Romoeva-traditie in Litouwen, die
expliciet haar nauwe Indo-Europese verwantschap met het hindoeisme erkent, is
sinds de oudheid inderdaad ononderbroken als levende religie blijven
bestaan.)
1k heb dus een beetje rondgekeken om
van dichtbij vast te stellen wat er reeds bestaat aan heidense herleving in de
Keltisch-Germaanse gebieden. En daar heb ik, eerlijk gezegd, vreemde
dingen gezien. Het gaat meestal om een soort kinderziekten die het
begrijpelijke gevolg zijn van de duizendjarige onderbreking in het leven van
deze tradities. Globaal komt het hierop neer dat men de vage notie
“heidendom” invult met allerlei niet-authentieke inhouden: ten eerste, allerlei
post-kristelijke ideeën uit vooral de l9de eeuw, zoals darwinisme, Romantisch
anti-rationalisme, traditionalisme en nationalisme; en ten tweede, het kristelijke
vijandbeeld van het heidendom.
2. Een verinwendigd
vijandbeeld
Om met dat laatste te beginnen: nogal
wat nieuw-heidenen zijn in hun beeldvorming rond heidense postkristelijke
spiritualiteit danig blijven steken in de kristelijke karikatuur van het
Germaanse heidendom. De meest extreme vorm van deze tendens is het
satanisme, dat elke referentie aan het echte heidendom weglaat en zich
uitsluitend uitleeft in het waarmaken van een kristelijke vijandbeeld. Zoals U
weet is de duivel uit de kristelijke mythologie een demonizering van de
"gehoornde god", een verwijzing naar zowel de "horens" van
de wassende maan (heidense goden zijn vaak verpersoonlijkingen van
hemellichamen) als naar de hoefdieren in wier gezelschap deze god vaak afgebeeld
wordt (zie bv. de Keitische Cernunnos op de Gundestrup-ketel of de Indiase
Sjiva op het Pasjoepati-zegel in Mohendjo-Daro).
Maar ook in kringen die bij het echte
heidendom zweren, merkt men deze verinwendiging van het kristelijk vijandbeeld.
Zo ziet men in de visuele omkadering van nogal wat nieuw-heidense publikaties
en evenementen een zeer gezwollen beeldentaal met woeste krijgers en ontketende
natuurelementen. En, zo heb ik vastgesteld, die prentjes zijn wel
degelijk representatief voor een geestestoestand.
1k hoorde hier eens een
nieuw-heidense voortrekker de loftrompet steken van de Strijd. Laat
die weke kristenen maar over vrede praten, een echte Viking wil op het slagveld
staande sterven. Hoewel die man er niet uitzag alsof hij al ooit op een
slagveld gestaan had, bezwoer hij ons dat strijd iets goeds is, niet een
noodzakelijk kwaad maar een na te streven goed. Voor verdoolde zielen is dienst
nemen in het leger inderdaad een sinds eeuwen beproefde methode om een beetje
zin te geven aan het leven; maar daaruit volgt niet dat dit voor normale
volwassen mensen het hoogste ideaal moet zijn. In ieder geval beantwoordt deze
verheerlijking van de strijd netjes aan het klassieke kristelijke beeld van de
heidenen: de woeste Vikingen die onze streken plunderden en de kerken
platbrandden, maar konstruktief niets te bieden hadden, die alleen vochten en
vernielden uit ongetemd heidens vandalisme".
Er is diskussie over of dit beeld van
de oude Germanen historisch wel Iclopt. “Gerrnaan” betekent letterlijk
“speer-man” en de martiale wapenfeiten van de Oost- en West-Germaanse
volksverhuizers in de 4de tot de 8ste eeuw en van de Denen en Noren in de
daaropvolgende eeuwen zijn er nu eenmaal. Anderzijds had de
Viking-expansie ook een sterk merkantiele komponent, en had de expansie van de
Zweden in Oost-Europa een relatief vrediger karakter. In ieder
geval, het feit dat andere volkeren zich van de Vikingen vooral het geweld
herinnerden, zegt weinig over het eigenlijke kultuurgoed in het thuisland van
deze geweldenaars; de Viettnamezen herinneren zich van de Amerikanen ook alleen
de bommen en granaten, en veel minder de enorme kulturele produktie die in de
VS plaatsvindt.
Het is maar norrnaal dat de ruwere en
spekulatievere elementen van de heidense kultuur bij de gekerstende nazaten van
die kultuur in de herinnering voortleven, ten eerste omdat de kristelijke
propagandisten het barbaarse van het heidendom dik in de verf zetten, maar ook
omdat de subtielste elementen van een kultuur nu eenmaal het moeilijkste te
bewaren zijn. Wanneer het lichaam sterft, rotten de hersenen veel sneller weg
dan het gebeente. Het voor buitenstaanders direkt herkenbare silhouet van de
Oud-Germaanse kultuur is gemakkelijk te rekonstrueren, maar het alleen bij
ontwikkelde insiders bekende fijnere gedeelte van de Oud-Germaanse traditie is
uit de aard der zaak veel moeilijker te achterhalen.
Ook andere heidense kulturen worden
ingepalmd door deze projektie van een sterotiepe obsessie met het martiale. Zo
heeft Evola geschreven dat in de hindoe-kultuur de krijgerskaste hoger staat
dan de priesterkaste, toevallig helemaal naar de zin van Evola's tijd- en
geestesgenoten die erg met het martiale dweepten. Nu vindt men in echte
heidense samenlevingen, bv. nog steeds bij bepaalde stammen in Afrika, dat de
krijgers lager in rang zijn dan de wijzen, dat zij moeten gehoorzamen wanneer
de raad van ouderlingen hen tot de orde roept; of zij zich hier altijd naar
schikken is een andere vraag, maar de rituele orde is zeer zeker dat de
uiteindelijke leiding van de samenleving niet aan driftige krijgers
toevertrouwd wordt. Om die reden stonden in de traditionele
hindoe-samenleving de brahmanen ritueel het hoogst, hoewel zij niet de wapens
noch het geld hadden. Dat is door de insider Ananda Coomaraswamy in
een weerlegging van Evola's bewering nog eens nauwkeurig aangetoond, maar ik
ken helaas nogal wat nieuwheidenen die verveeld de andere kant opkijken als je
die rechtzetting onder hun aandacht brengt; de stoere verheerlijking van het
martiale is hun toch liever dan respekt voor de echte
traditie.
3. Darwinistisch
vitalisme
Het moderne Darwinisme wordt er
vervolgens bijgehaald om deze stoere jongensfantasieën wat meer body te geven.
Strijd dient immers om de zwakken uit te wieden en aldus uitvoering te geven
aan de zogenaamde "wetten van het leven", die de levensbekwame doen
overleven ten nadele van de levensongeschikte. Ook Friedrich Nietzsche is dan
dienstig, bv. met zijn uitspraak tegen de kristelijke deugd van het medelijden:
“Wat op het punt staat te vallen, moet men niet trachten te redden, men moet
het zelfs nog een stamp geven.”
Nu wil ik niet ontkennen dat
strijdbaarheid belangrijk, en dat sentimentele vredeswil zeer schadelijk kan
zijn. Maar elke kwaliteit moet in evenwicht gehouden worden door een
andere, bv. strijdbaarheid door mededogen. Ook noties van de “gulden middenweg”
behoren tot het heidense kultuurgoed. (Ik noemde net het medelijden
een “kristelijke deugd”, maar het is eerst en vooral een boeddhistische deugd,
hoewel de boeddhisten heidenen zijn; toen Franciscus Xaverius vroeg om bij
"geen Moren, maar door-en-door heidenen" te mogen missioneren, werd
hij naar Japan gestuurd, waar het boeddhisme toen zeer
floreerde. Het boeddhisme is trouwens ontstaan in de krijgersklasse in India,
en was ook in Japan vooral bij de samoerai erg populair, hoewel het de strijd
helemaal niet verheerlijkt, en wel omdat het de gekoncentreerde en onthechte
geestestoestand aankweekt die in leven-of-dood situaties van pas
komt.)
Er is alleszins niets intrinsiek
on-heidens aan vredelievendheid. Redelijk dicht bij huis zien we bv. het erg
pacifistische Baltische heidendom, dat tegen het kristelijk geweld van
ondermeer de Teutoonse ridders standhield, en dat op de krijgshaffige Germaanse
tradities alvast deze kleinigheid voorheeft, dat het nooit uitgeroeid geweest
is. Volgens de theorie van de survival of the fittest is
de vredelievendheid van de enige ononderbroken overlevende heidense traditie in
Europa duidelijk superieur aan de neo-Vikingse stoerdoenerij.
4. Irrationalisme
Onder de 19de-eeuwse ideeënmodes die
nieuw-heidenen nogal eens op de voorouderlijke tradities projekteren, noem ik
eerst en vooral het irrationalisme, de Romantische reaktie op de l8de-eeuwse
Verlichting. 1k hoor in nieuw-heidense kringen erg laagdunkend
spreken over rationaliteit, al is mij niet duidelijk waar men met dat standpunt
dan wel naartoe wil. Willen zij van de mens alleen de dierlijke
dimensies in stand houden? De vereenzelviging van heidendom met irrationalisme
is in ieder geval een zeer eigenaardige nieuwlichterij.
Het wetenschappelijk wereldbeeld is
op poten gezet, in de Oudheid door heidense denkers, en in recentere eeuwen
door agnostici en religieuze vrijdenkers die het met de bewakers der Bijbelse
dogma's aan de stok kregen. Het herontwaken van de Rede tijdens de Renaissance
en de Verlichting geschiedde, zoals iedereen toch wel weet, tegen de weerstand
van de Kerk in. Kristelijke gezagsdragers zagen in het vrije onderzoek terecht
een wederaanknopen met het antieke heidendom, weliswaar minder het
Keltisch-Germaanse (dat toen nagenoeg onbekend was) dan het
Griekse. Hoewel de pioniers van het wetenschappelijk denken zelden
formeel met de heersende godsdienst braken, introduceerden zij toch een vorm
van in wezen pantheistische religiositeit die door de hoeders van de Kerk zeer
terecht als heidens herkend werd.
Zo stelde Galilei het Liber
Mundi, het "Boek van de Wereld", tegenover de
"geopenbaarde" Schrift. Hij noemde het Liber Mundi een
betrouwbaarder weg om God te kennen, en wel omdat het universeel en
verifieerbaar is, terwijl profetische openbaring via bevoorrechte individuen
geschiedt en geenszins verifieerbaar is. Terecht wees hij op de tegenstelling
tussen enerzijds de profetische openbaring, een irrationele fiktie die beroep
doet op het menselijk geloof, en anderzijds de wetenschappelijke
kennisverwerving die de menselijke rede inschakelt.
Na de definitieve doorbraak van de
wetenschap hebben kristelijke apologeten het over een andere boeg gegooid Zij
zeggen nu dat de doorbraak van de wetenschap juist aan het kristendom te danken
is, en met name aan het monotheisme: door God buiten de wereld te plaatsen en
daarmede de wereld te "onttoveren" heeft het monotheisme de wereld
eindelijk tot een geschikt onderzoeksobjekt gemaakt. Deze voorstelling van
zaken is tegenwoordig erg populair in kristelijke kringen, en is recent ook in
de islampropaganda overgenomen, maar is volkomen in strijd met de historische
feiten. Wij stellen namelijk vast dat de eerste vormen van
wetenschappelijke kennis die werkelijkheidsdomeinen betrof die door bepaalde
heidense milieus als goddelijk of toch als bevoorrechte woonplaatsen van het
goddelijke opgevat werden.
Onze astronomie danken we aan
Mesopotamische priesters die de sterren als goden aanzagen; het Soemerische
schriftteken voor “god” is een ster. De eerste meetkunde, inbegrepen
de zogenaamde stelling van Pythagoras, vinden we in de
Baudhaajana-SjoelbaSoetra, een handleiding voor de konstruktie van het Vedische altaar, gekonstrueerd
als een mikrokosmos. Ook Pythagoras en zijn volgelingen legden zich
maar toe op de wiskunde omdat zij een goddelijke openbaring zagen in
getalsverhoudingen, de zogenaamde “muziek der sferen”. De
taalwetenschap is begonnen met de Sanskrit-grammatici, die juist de taal
(de mantra's e.d.) als oord van het goddelijke zagen. De
ontdekking van het magnetisme en de uitvinding van het buskruit danken wij aan
de taoisten, die zich met natuuronderzoek vermeiden omdat zij juist in de
natuur zelf een transcendente dimensie vonden.
Daar staat tegenover dat de eerste
monotheisten juist opvielen door hun totaal gebrek aan belangstelling voor de
ontluikende wetenschap. Van farao Echnaton is mij geen enkele
wetenschappelijke prestatie bekend, alleen dat hij -- heel monotheistisch -- de
tempels sloot, de priesters en andersdenkenden vervolgde en hun geschriften
verbrandde (of wegbeitelde). De joodse natie heeft in de
Oudheid evenmin iets tot de wetenschap bijgedragen, behalve op een gebied, maar
daar is hun bijdrage dan ook baanbrekend: de geschiedschrijving, met name die
van hun eigen volk. De akkurate, zeer menselijke en vaak erg
objektieve weergave van personages als koning David was inderdaad vrij uniek in
de Oudheid, stukken ernstiger dan bv. het werk van Herodotos. Naar verluidt
hadden zij het opzet om hun geschiedenis te schrijven aan de Hittieten
ontleend, maar hun eigen verdienste is zeker niet gering.
Evenwel, ook deze bijdrage van
verklaarde monotheisten tot de intellektuele vooruitgang der mensheid bevestigt
de these van de “onttoverig door het monotheisme” niet. Als hun verwerping van
de aanbidding van sterren en planeten als godheden nu een doorbraak in de
sterrenkunde had teweeggebracht, dan zou dit het verband tussen monotheistische
onttovering en wetenschappelijk onderzoek bewezen hebben (precies het
omgekeerde is gebeurd:
het dominante kristendom heeft volle
duizend jaar absoluut niets toegevoegd aan de goed vertrokken sterrenkunde van
de antieke heidenen). Maar het terrein waarop de joodse
Bijbel-auteurs hun aandacht richtten, nl. hun nationale geschiedenis, was voor
hen nu juist niet "onttoverd", niet van goddelijke aanwezigheid
ontdaan, integendeel. De geschiedenis van hun eigen volk was voor hen het
verhaal van Gods aanwezigheid, van Zijn betrokkenheid bij Zijn uitverkoren
volk, en juist daarom bestudeerden ze die met maximale nauwgezetheid. Kortom,
wanneer mensen een bepaald stuk van de wereld bijzonder met het goddelijke
associëren, dan volgt daaruit niet dat ze er schroomvol de blik van afwenden,
maar dan gaan ze het integendeel zo nauwkeurig mogelijk
onderzoeken.
Het is volstrekt onjuist dat het
wereld-onttoverende monotheisme enige verdienste heeft aan het ontstaan van de
wetenschap, zelfs niet van de geschiedschrijving. Juist de doorbraak
van het anti-rationele kristelijk monotheisme (credo quia absurdum
- Augustinus) in het Romeinse Rijk maakte een einde aan het heidense
pionierswerk in de wetenschap. Voorzover het heidendom irrationele
elementen bevatte, heeft het kristendom die door even irrationele tegenhangers
vervangen, bv. het geloof in orakels door het geloof in de profetische
openbaring of in het kerkelijk leergezag. Echter met dit verschil,
dat de irrationele elementen in het kristendom een verplichtend en dwingend
karakter hadden. Het heidendom was pluralistisch en behield daardoor altijd
minstens een zekere openheid voor nieuwe ideeën, de wetenschappelijke
natuurexploratie inbegrepen.
De kristelijke apologeten zijn er dus
aan voor hun moeite. Gelukkig voor hen zijn er echter de nieuw-heidenen die dit
verhaaltje nieuw leven inblazen, de laatste jaren vooral in het kader van het
ekologisch discours. Het luidt dan dat het monotheisme door zijn onttovering de
wereld tot een geschikt objekt voor technologische exploitatie gemaakt
heeft. Ook hier leert de geschiedenis ons iets heel anders: heidenen
hebben het vuur in gebruik genomen, heidenen hebben bomen omgehakt om er
paalwoningen mee te bouwen, heidenen hebben dieren getemd, het wiel uitgevonden
en ondermeer ook de ploeg gesmeed om het land te bewerken, of wat in
eko-heidense termen heet: om "Moeder Aarde te
instrumentalizeren".
Wat men ook mag zeggen over het
kristelijk "antropocentrisme" versus het heidense respekt voor
dieren, ik heb toch nog nooit gehoord van een ekologisch bewuste "nobele
wilde" die dieren als zijn gelijke behandelde, bijvoorbeeld van een
heidense Indiaan die uit gewetensbezwaar de instrumentalizering van het paard
als rijdier afwees. (De enige dergelijke refleks die men in sommige heidense
tradities aantreft, is het vegetarisme, de weigering om dieren als voedsel te
instrumentalizeren; maar daarvoor vind ik bij de nieuw-heidenen in onze streken
dan weer erg weinig belangstelling, want neo-Germanen zijn natuurlijk stoere
binken die bv. de jacht verheerlijken en de konsumptie van braadworst als
voorouderlijk gebruik willen hooghouden; zelfs de door Indianen beoefende
verontschuldiging tegenover het gedode dier kan er bij hen niet af.) Het
heidense respekt voor de natuur heeft de technologische omvorming van de natuur
doorgaans niet in de weg gestaan.
Kortom, de associatie van wetenschap
en technologie met het monotheïstisch wereldbeeld is
onhistorisch. De associatie van heidendom met irrationalisme is
behalve onjuist ook dwaas. 1k kan begrijpen dat men zulke
voorstelling van zaken op de Evangelische Omroep verkondigt, maar
nieuw-heidenen die zulke fantasieën verkopen gooien hun eigen ruiten
in. Alleszins geven ze blijk van de neiging om hun vage aanspraken
op de voorouderlijk-heidense traditie met l9de-eeuwse Romantische ideeënmodes
in te vullen. De Evangelische propagandisten hebben niets liever dan
dat het inheemse heidendom als potentiële konkurrent op de zieltjesmarkt
zichzelf kompromitteert met dwaze of aangebrande gedachtenstromingen.
4. Aanhangsel 1. De
monotheistische Schepper, vijand van de Rede
Hoewel het geloof in bovennatuurlijke
verschijnselen in de diverse heidense kulturen zeer wijdverspreid is, is het
bovennatuurlijke in de profetisch-monotheistische religies van veel groter
belang. Het ontvangen van boodschappen vanwege God zelf is toch wel
de paranormale claim bij uitstek, en het is juist daarop dat de religies van
Mozes en Mohammed gebaseerd zijn. Stel dat morgen één van uw kollega's U
meedeelt dat hij de stem van God gehoord heeft, zult U dan niet vermoeden dat
hij zacht gezegd wat overspannen is? En wat zouden James Randi, Etienne
Vermeersch en andere skeptici van zulke bewering zeggen? In jeder geval, het is
op zulke beweringen van Abraham, Mozes en Mohammed dat het monotheistische
geloof gebaseerd is. Het kristendom gaat nog een stapje verder en beweert dat
een bepaalde Mensenzoon door God himself verwekt is. Bovendien schrijft men aan
die man een hele reeks mirakels toe, inbegrepen het opwekken van anderen en van
zichzelf uit de dood.
Deze beweringen betreffende
bovennatuurlijke gebeurtenissen door goddelijk ingrijpen
zijn centrale geloofspunten in de profetisch-monotheistische
religies. Dat is het kruciale verschil met het heidendom. In de
premoderne tijd vinden we bij heidense samenlevingen ook allerlei irrationele
praktijken, zoals het brengen van zoenoffers om vertoornde goden te sussen of
het raadplegen van orakels, maar zij hebben niet het funderende en dogmatische
karakter van de profetische geloofswaarheden. Dat antieke denkers
zoals Cicero de spot dreven met waarzeggers, maakt hen niet minder heidens. Dat
de Chinese Zhou-dynastie de mensenoffers afschafte, maakt hen niet minder tot
heidenen: daar zij niet in de Verlosser noch in de definitieve Profeet geloven,
zijn zij volgens het Evangelie resp. de Koraan tot het eeuwig hellevuur
verdoemd. (De verwerping van mensenoffers wordt soms als een
verdienste van Jahweh en Zijn profeten voorgesteld, maar feit is dat heidense
kulturen zonder tussenkomst van Jahweh dezelfde stap gezet hebben.)
Daarentegen heeft het heidendom in
principe genoeg aan de natuur zelf. Radikale skepsis tegenover bovennatuurlijke
gebeurtenissen is perfekt verenigbaar met de heidense
spiritualiteit. Wij zien dit het meest expliciet in het boeddhisme
en het konfucianisme, die van een analyse van de menselijke bestaanswijze
uitgaan en doelbewust het bovennatuurlijke buiten hun overwegingen en hun
heilsmethodiek houden, zij het zonder te ontkennen dat er behalve de zichtbare
wereld nog andere bestaansdomeinen kunnen zijn. Ook in de Germaanse kultuur was
er een strekking die bewust afzag van de godenkultus om uitsluitend op eigen
kunnen te vertrouwen.
Naast de genoemde tendenzen, die we
in hedendaagse termen als agnosticisme kunnen bestempelen, is er binnen sommige
heidense kulturen ook een expliciet atheisme ontstaan. De pioniers van het
atheisme vinden we waarschijnlijk in de Vedische
Mimansa-filosofie. Dit waren zeer religieuze mensen, die offers
brachten om de goden tot allerlei gunsten te bewegen: lang leven, sukses in
zaken en in de strijd, e.d. Zij bewerkten dus bepaalde wereldse
resultaten via de omweg van de goddelijke tussenkomt, die zij konden afdwingen
door de goden de juiste offers te brengen. Maar als de goden door menselijke
handelingen tot de bewerkstelliging van bepaalde wereldse resultaten kunnen
gedwongen worden, moeten we hen dan niet opvatten als louter mechanische
radertjes in de machinerie van het lot, weliswaar radertjes van een ongewone
orde, maar uiteindelijk toch entiteiten die niet met een eigen wil begiftigd
zijn?
De Mimansa-school aanvaardt dus wel
een sfeer van het heilige, ze doet gewoon voort met de traditionele
offerrituelen, maar ze verwerpt het geloof in goddelijke personen. Ze
herdefinieert de Vedische goden als louter etiketten op de knoppen van het
onpersoonlijke bedieningspaneel van het lot, een soort black-box waarin zich
het onzichtbare deel afspeelt van het mechanische proces dat begint met het
brengen van offers en strikt oorzakelijk leidt tot de materializering van de
verhoopte resultaten. Merk op dat we hier een typisch heidense situatie
krijgen, onbegrijpelijk voor zowel kristenen als moderne atheisten: enerzijds
een religieuze praktijk kompleet met rituelen, maar anderzijds géén goddelijke
persoon aan wie deze religieuze aktiviteit opgedragen wordt. Hetzelfde vinden
we in het konfucianisme en de meest orthodokse varianten van het boeddhisme en
het taoïsme: rituelen doen zonder verwijzing naar een goddelijke
persoon.
De Vedanta-filosofie definieert de
goden als aangezichten van het bewustzijn, dat de goddelijke essentie is die
gelijkelijk in alle bewuste wezens aanwezig is. Ze schept ruimte
voor devotie tot deze goden, met name het in Indiase tempels wijdverspreide
systeem van de "vijf goden” (Sjiva, Visjnoe met Zijn inkarnaties,
Soerja de zonnegod, Ganesja de olifantgod, en, onder uiteenlopende benamingen,
de Godin), maar stelt toch duidelijk dat het enige wat echt telt het
onpersoonlijke Brahma is, zijnde het pure bewustzijn dat men bereikt door
meditatie. Zoals in de Rig-Veda (1:164:46) gezegd wordt:
"Zjj
noemen Het Indra, Mitra, Varoena, Agni,
Ook
die goddelijke en edel-gevleugelde Garoetman:
Het
Ene Werkelijke benoemen de wijzen met vele namen;
Weze
het Agni of Jama of Matarisjwan.
Merk op dat de Ene Werkelijkheid hier
als onpersoonlijk en spraakkundig onzijdig opgevat wordt. Hetzelfde
geldt voor het Germaanse woord “God” dat oorspronkelijk geen persoon beduidde,
maar de hele sfeer van het heilige, dat wat ontzag inboezemt, dat waaraan
geofferd wordt.
Ook het atheisme is een legitiem standpunt
binnen het heidendom. De Sankhyafilosofie is expliciet atheistisch,
en verklaart de wereld uitsluitend in termen van interaktie tussen
verschillende elementen. Een andere pionier van het zelfbewuste
atheisme is het jainisme. Deze scholen hebben ondermeer de stelling
ontwikkeld en onderbouwd dat de wereld eeuwig en ongeschapen is. Dat
lijkt me wel een belangrijk element in elk gerijpt heidendom: de bevestiging
dat, tot bewijs van het tegendeel, de kosmos kompleet en eeuwig is, niet afhankelijk
van een wezen dat buiten de kosmos staat. Als je er eens over nadenkt, is het
eigenlijk nogal evident dat het heelal alles omvat en niets buiten zich heeft,
maar de profetisch-monotheistische godsdiensten zijn er toch in geslaagd om het
tegendeel te beweren.
Het grootste mirakel dat door de
profetisch-monotheistische godsdiensten geponeerd wordt, en dat weliswaar ook
in sominige heidense mythologieën voorkomt, is de schepping van de
wereld. Wanneer de heidenen het over “goden” hebben, bedoelen zij
bepaalde aspekten of “aangezichten” van de kosmos; wanneer de monotheisten het
over God hebben, bedoelen zij een wezen dat buiten de kosmos staat, dat reeds
vóór de kosmos bestond en vervolgens uit niets de kosmos geschapen
heeft. Iets uit niets voortbrengen, of het tijdelijke uit het
eeuwige voortbrengen, dat is toch wel een brutale schending van het
kausaliteitsbeginsel en van de wet van het behoud van massa en energie,
een overrulen van de natuurwetten.
Het logische antwoord op het
scheppingsgeloof is al oud maar nog steeds geldig:
wie stelt dat er een eeuwig Wezen
moet bestaan dat de tijdelijke kosmos heeft geschapen, erkent daardoor reeds
dat er een eeuwig wezen kan bestaan, en ontkent daarmee impliciet dat de kosmos
noodzakelijk geschapen moet zijn. Als er dan toch een eeuwig wezen
nodig is, dan zou de kosmos zelf wel eens dat eeuwige ongeschapen wezen kunnen
zijn. Hemel en aarde, of in moderner termen de natuurwetten en het kontinuum
van materie en energie, zijn eeuwig. Dat is het in zekere zin pantheistische
standpunt dat we impliciet of expliciet in heidense tradities terugvinden. Zij
stelden, samen met de moderne natuurkunde, dat de wereld voortdurend onderhevig
is aan transformaties van massa en energie, maar dat de totale hoeveelheid massa-energie
gelijk blijft: “het heelal is een konstante”. (Ook de Oerknal is slechts een
transformatie van het heelal van een uiterst gekomprimeerde toestand naar zijn
huidige toestand, geen schepping uit het niets.) Aristoteles is in
kristelijke en islamitische landen eeuwenlang taboe geweest precies omdat hij
de ongeschapenheid van de wereld leerde.
Het beginpunt van de Bijbelse
godsdiensten, vervat in de openingszin, "In het begin schiep God de hemel
en de aarde", is reeds een onderwerping van de natuur aan iets
bovennatuurlijks, aan de willekeur van een wezen dat buiten de natuur (= de
kosmos) staat.
Dit geloof in een buiten-kosmische
Schepper vormt de rotsbodem van een intrinsiek irrationeel geloofssysteem: het
geloof in een ingrijpen van een bovennatuurlijk wezen in de normale gang van de
wereld.
Omdat het kristendom een aantal
irrationele heidense praktijken verbood, met name de magie en de waarzeggerij,
stelt men het vandaag zo voor dat het kristendom eigenlijk een rationele
godsdienst is, maar daarmee verdonkermaant men de veel fundamentelere
irrationaliteit van het geloof in een Schepper die in Zijn schepping
intervenieert. Dit geloof in een goddelijke tussenkomst via profeten
of de Verlosser is de rechtstreekse oorzaak geweest van wantrouwen tegen
menselijke kennisvormen, evengoed tegen irrationele waarzeggerij als tegen
rationeel wetenschappelijk onderzoek, omdat deze menselijke kennis in
vergelijking met geopenbaarde "kennis" als inferieur en onbetrouwbaar
geldt, en vooral als een vorm van hoogmoed, de ergste zonde van
al. Het verzet tegen het vrije onderzoek is een rechtstreeks gevolg
van het geloof in een buitenkosmische Schepper die via bevoorrechte
tussenpersonen in Zijn schepping tussenkomt.
4. Appendix 2. Heidense
omduiding van de ene God
Vanuit de Abrahamische godsdiensten
zijn alle heidense religies in zekere zin atheistisch, want ze aanbidden
aspekten van de kosmos in plaats van de Schepper van de kosmos
zelf. De Germaanse goden hebben bv. een stamboom, die niet verder
teruggaat dan het vorm-krijgen van de wereld. Ook de Griekse goden komen samen
met de wereld voort uit een onpersoonlijk beginsel, nl. het
verlangen. De goden zijn er net als de mensen onderworpen aan
de anankè, de natuurwet of het noodlot. Het zijn mede-wezens,
vrienden of vijanden, kwantitatief verschillend maar uiteindelijk deelgenoten
in het leven van de kosmos.
Heidense religies hebben in sommige
gevallen wel één of meer mythen over een schepping uit het niets, maar
verbinden daar geen konsekwenties aan. Als men nauwkeurig leest, stelt men
doorgaans vast dat het niet echt om een schepping uit het niets gaat, maar
veeleer om het vormen van specifieke schepselen uit een ongedifferentieerde
oermaterie, dus een transformatie van een extreme naar een meer
gedifferentieerde toestand. Voor zover heidense tradities al een
notie hebben van een buiten-kosmische Schepper, dan is dat een Deus
Otiosus, een nietsdoende god die ooit het raderwerk van de wereld in
gang gezet heeft en sindsdien op zijn lauweren rust (de deistische dieu
horlogier); die er bv. niet aan denkt om de gang van de wereld te
verstoren met goddelijke interventies via mirakels of profetische boodschappen
of een Eniggeboren Zoon.
Een typisch voorbeeld is Allah in het
Arabische heidendom, vóór Mohammed hem herschiep naar Jahwehs beeld en
gelijkenis tot een kolerieke jaloerse God. Allah, "dé
god", was een Deus Otiosus die nooit als ter aanbidding
afgebeeld werd. (Ook in het katholieke volksgeloof, deels een
vermomd heidendom, zien we dat God in de achtergrond verdwijnt en de effektieve
aanbidding gericht wordt op mindere goden, geschapen wezens, zoals Ons Lief
Vrouwken en de heiligen.) Er was dus geen inbreuk op de wetmatigheden van het
wereldgebeuren door Allah of enige andere god die boven de wereld
stond.
Ik heb hier het woord monotheisme gebruikt
als tegenstelling met het begrip heidendom. Ik wil dit
echter nuanceren met de vaststelling dat er ook een heidens monotheisme
bestaat, als één van de diverse zienswijzen die binnen het heidense gemenebest
bestaansrecht hebben. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan het
Visjnoeïsme, een tak van het hindoeïsme die Visjnoe en Zijn inkarnaties (vooral
Rama en Krisjna) vereert. Dat is wat men een "inklusief monotheisme"
zou kunnen noemen: geen jaloerse God die alle andere goden uit de weg wil
ruimen, maar een breeddenkende God die in alle andere goden zichzelf
herkent. “Geen andere goden naast Mij aanbidden” heeft hier dus niet
de ruziezoekende bedoeling van de Bijbelse Jahweh of de Koranische Allah, maar
betekent juist het omgekeerde: welke god gij ook aanbidt, het is uiteindelijk
altijd dezelfde ene God.
Zelfs de idee van een
"buitenkosmische God" heeft zijn verlichte heidense variant, en net
als de kristelijke God is hij bovendien "geinkarneerd". Ra ra, waar
is Hij? Het gaat dus om iets dat niets is, dat geen deel heeft aan de
veranderlijkheid van alle kosmische substanties, geen afmetingen of
hoedanigheden heeft, geen begin of einde: in die zin is het dus geen deel van
de kosmos. Maar het is wel aanwezig in de kosmos, en wel in elk van ons: in die
zin is het geinkarneerd. Volgens de Vedische traditie is dit
doodgewoon het bewustzijn, of wat men daar noemt: het Zelf, het zuivere
bewustzijn los van alle individuele konditioneringen, de ontvankelijke leegte
die bewustzijnsobjekten in zich opneemt. Brahman is geluk aan Atman,
God is niets anders dan het Zelf in alle bewuste wezens, en al die wezens zijn
de miljarden ogen waardoorheen dit bewustzijn kijkt.
5. Traditionalisme
Tegenover de vooruitgangsgedachte die
eigen was aan de Verlichting, stelden Romantische zielen in de l9de eeuw het
traditionalisme. Terwijl vooruitgang ofwel gelijk staat met degeneratie ofwel
in het beste geval slechts een zeer oppervlakkig soort vooruitgang kan zijn, is
de diepere waarheid sinds mensenheugenis bekend, en kan de moderne mens met
zijn hoogmoedig doch beperkt verstand daar niets aan toevoegen; laat ons dus
liever vrede nemen met wat onze voorouders ons overgeleverd hebben. Men
kent die opvatting in haar katholieke variant, de Ultramontanen die bij wijze
van spreken hun tong uitstaken naar de vervaarlijk opzettende moderniteit, die
vlakaf weigerden om een kompromis te maken met liberale nieuwlichterijen zoals
de sekuliere staat en de gewetensvrijheid, en die op het Eerste Vatikaans
Koncilie de afkondiging van extreem irrationele dogma's bedongen, zoals de
onfeilbaarheid van de paus en de verheffing van Maria tot "koningin van de
hemel".
Heel anders van uitzicht, maar erg
invloedrijk tot vandaag de dag, is wat ik met een pars pro toto de
Theosofische variant van het traditionalisme zou noemen, waartoe ik ook de
Antroposofie en diverse vormen van Okkultisme reken. De Theosofische beweging
en aanverwanten zochten verschillende bestaande religies, zoals het kristendom
en het Tibetaanse boeddhisme, als lokale vormen van een min of meer geheime,
oeroude en universele “primordiale Traditie” op te vatten. Men kan
zich op twee punten vrolijk maken over de al te doorzichtige fouten van deze stroming.
Ten eerste begrepen haar adepten
allerlei doktrines en begrippen verkeerd, of waren zij gedwongen de inhoud
ervan te verdraaien om alles in het grote schema te doen passen. Een
voorbeeld slechts: de Antroposofie van Rudolf Steiner tracht de leer van
reïnkarnatie en karma te verenigen met de kristelijke leer van de verrijzenis.
Deze twee ideeën zijn echter intrinsiek onverenigbaar: verrijzenis
betekent het ongedaan maken van de dood van het lichaam, wenselijk omdat de
dood als de ultieme bron van lijden en als straf voor de zonde van Adam en Eva
voorgesteld wordt; reinkarnatie daarentegen betekent dat de dood van het
lichaam slechts een onbelangrijke gebeurtenis is, waaruit men straks vanzelf
wel weer verrijst, alsof men zijn jas uittrekt om er morgen een nieuwe aan te
trekken. Wie reinkarneert, heeft totaal geen boodschap aan de
verrijzenis. Tot vandaag zijn er allerlei esoteristen die ditzelfde
spoor volgen en pogingen doen om te bewijzen dat de eerste kristenen in reinkarnatie
geloofden. Dit laatste is niet onmogelijk, maar het zou alleen bewijzen dat zij
warhoofden waren die een kontradiktorisch geloof beleden.) Globaal
doet deze tendens om alles met alles te verenigen mij denken aan verwende
kinderen die alles tegelijk willen, in dit geval geboren kristenen die de
Oosterse karma-leer erbij willen nemen zonder van de daarmee strijdige
verrijzenisleer afstand te willen doen.
Ten tweede fantaseerden deze
Theosofische traditionalisten er nogal op los, waarbij zij volop de tradities
van de recent voor Westerlingen ontsloten Aziatische beschavingen plunderden en
met 19de-eeuwse ideeën vermengden: Blavatski had het over “wortelrassen”
(onmiskenbaar gebaseerd op het darwinisme, inbegrepen Blavatski's aanvaarding
van de toen in alle ernst door biologen geopperde alternatieve hypothese dat de
aap weleens van de mens kon afstammen) en over “Tibetaanse Meesters” die
in het verborgene de mensheid leiden; Steiner vertelde over Atlantis en over
levens op Saturnus, en in dit rijtje mag ik ook de soefisme-dweper graaf de
Gobineau noemen, met zijn notie van het “Arische ras”. In deze eeuw
was er ondermeer nog René Guénon, die het wat ernstiger aanpakte maar toch de
mist inging met zijn "Roi du monde" die vanuit
Sjamballa in Tibet in het geheim de wereld zou besturen.
Op dit punt is het moderne
traditionalisme een heruitgave van het antieke hermetisme. Dat
was een stroming onder Grieken die in de koloniale metropool Alexandrië over de
inheemse Egyptische tradities fantaseerden; ze begrepen de hiërogliefen niet
maar verzonnen er zelf iets bij, nl. de Geheime Leer van de Egyptische wijzen
uit de voortijd, die reeds alle kennis bevatte. Typisch is natuurlijk dat de
Egyptenaren die hun tradities levend hielden, er zelf niet zulke grootse dingen
bij fantaseerden, het waren de Grieken die als buitenstaanders van de traditie
het traditionalisme uitvonden, de verafgoding van de traditie. De
vrijmetselarij en de Tarotkaarten (zogezegd een kryptische weergave van de
initiatieke kennis van de Egyptisclie priesters) zijn de meest expliciete
heruitgaven van dat antieke fantaisistische traditionalisme: vrij recente
verschijnselen die zich een duizendjarige geschiedenis aanmeten. (Het
omgekeerde, oude tradities die zich voor veel jonger uitgeven, komt ook voor:
het soefisme beweert op de Koraan gebaseerd te zijn, maar zijn
ideeën en praktijken zijn meestal een stuk ouder.)
Ook in nieuw-heidense kringen, die
het synkretisme van de theosofen verwerpen en oprecht aansluiting bij een
authentieke traditie zoeken, heeft de mikroob van het traditionalisme
toegeslagen. Ook daar ziet men wel eens de vervanging van echte traditie door
fantasie-traditie, mede doordat de echte traditie een sinds lang weggerot lijk
is waarvan niemand weet hoe het er bij leven precies uitzag. Zo stel ik er
steeds weer een felle weerstand vast tegen kennismaking met de authentieke
tradities, zowel inheemse als exotische, wanneer er een voorgekauwde
“traditionalistische” versie voorradig is. Nu er bv. heel wat meer
kennis voorhanden is over het echte levende taoisme, willen sommigen toch
mordicus vasthouden aan de denkbeelden van Julius Evola over het taoisme,
liever dan zich met die chinoiserieën zelf bezig te houden.
Het traditionalisme is in deze tijd
vooral een reaktie op het vooruitgangsdenken, en is daarom erg blind voor het
element vooruitgang in de schoot van de heidense tradities zelf. Nochtans zien
wij binnen de heidense kulturen zeer zeker een vooruitgangskoncept aan het
werk. Ik noemde
reeds de afschaffing van de mensenoffers in China: deze werd door alle latere
geschiedschrijvers unaniem als een stap voorwaarts beschouwd, van barbarij naar
beschaving. Hetzelfde geldt voor de afschaffing van de dierenoffers
in India: wanneer men offers brengt volgens oeroude voorschriften, vervangt men
de daarin genoemde dieren door kokosnoten en andere plantaardige
goederen. Heidenen waren levensbeschouwelijk verdraagzaam en
pluralistisch, maar deden niet aan kultuurrelativisme: zij vonden niet dat
eender wat moreel gelijkwaardig was met eender wat anders.
Het
kultuurrelativisme van zowel de linkse multikulturalisten als van de
nieuwrechtse differentialisme, dat de gelijkwaardigheid en het recht op
verschillend-zijn van de diverse kulturen verkondigt, is een typisch moderne
nieuwlichterij, ondermeer door zijn egalitarisme: echt traditionele kulturen
beschouwden sommige vreemde kulturen als hun gelijke, sommige als superieur (en
daarvan namen ze dan welbewust elementen over), en andere als inferieur. Daarom
herkenden zij in hun eigen geschiedenis eveneens inferieure en superieure
elementen, en bijgevolg erkenden zij fasen van vooruitgang, wanneer inferieure
elementen door superieure vervangen of aangevuld werden. Hoe de vooruitgang in
een levende heidense traditie in zijn werk gaat, mag bv. blijken uit dit citaat
van Coomaraswamy: "De literatuur van het Indiase denken (...) vertoont een
kontinue ontwikkeling, en kent geen akute krisissen; of liever, de echte
krisissen -- zoals de identifikatie van alle goden als één, en de ontwikkeling
van de doktrines van de verlossing en de transmigratie -- worden niet
gedetermineerd door namen en data, zij werden niet aangekondigd als de leer van
één leraar, en ze werden slechts retrospektief als zodanig
herkend. Hier is een gradueel proces van 'luidop denken'
(...) Van animisme tot idealisme is er een direkte ontwikkeling, en
het is om deze reden dat we primitieve terminologieën ontmoeten die met een
nieuwe betekenis bekleed zijn; bovendien blijven de oude lagen onder de nieuwe
lagen bestaan, en aldus zijn het niet alleen primitieve termen, maar ook
primitieve gedachten die standhouden in het grote kompleks dat we brahmanisme
noemen. Maar dit betekent niet dat de hoogste van deze gedachten
primitief is, het betekents alleen dat de historische kontinuiteit van het
denken in het uiteindelijke systeem bewaard is, en dat systeem blijft aangepast
aan de intel1igentie van verschillende geesten."
Kortom, de
belangrijkste filosofische inzichten die nu de kern van het hindoeisme vormen,
zijn op zeker ogenblik door vernieuwers aan de traditie toegevoegd, echter
zonder dat zij de oudere lagen van de traditie elimineerden. Mensen die in een
levende traditie thuis zijn, stellen zich dus helemaal niet voor dat alle
kennis reeds aan de voorouders gegeven was. Anders dan de
traditionalisten geloven zij wel degelijk in vooruitgang: zonder hun voorouders
naar de hel te verwijzen, zoals de kristenen en moslims, zijn zij er zich zeer
goed van bewust dat hun voorouders primitiever waren en zaken deden of
geloofden die vandaag niet meer aanvaardbaar zijn.
Mij dunkt dat
we ons dus bij bepaalde ideeën of praktijken niet steeds moeten afvragen: is
dit wel de traditie van onze voorouders? Met die vraag zouden we
alvast slechte navolgers van die vereerde voorouders zijn, want zijzelf hadden
doorgaans minder last van die obsessie. Sommige voorstellingen uit
het antieke heidendom zijn gewoon verouderd, en zouden ook door de heidenen
zelf allang opzijgeschoven zijn ook als er geen eeuwen kristendom tussengekomen
waren. Zij vroegen zich veeleer af: werkt deze praktijk? Klopt deze
voorstelling van zaken? Is dit de waarheid? Dat zijn de vragen die ook wij
moeten stellen bij de beoordeling van nieuwe of uitheemse ideeën, niet of zij
wel tot de beweerde "primordiale traditie" behoorden (wat trouwens in
de praktijk alleen maar neerkomt op de vraag of zij het imprimatur van
dwaallichten als Guénon en Evola hebben).
Een goed punt
moeten we wel uit het traditionalisme en haar notie van de "primordiale
traditie" onthouden, nl. dat zij opgevat wordt (of kan worden) als een
gemeenschappelijke grondslag van alle feitelijk bestaande
tradities. Zij fundeert het respekt voor verschillende tradities op
een universalistische basis. Die voorstelling van zaken heeft een
serieuze kern van waarheid. Heidense religies komen uiteindelijk
allemaal uit algemeen-menselijke ervaringen voort, en ook heel specifieke
motieven blijken een gemeenschappelijk erfgoed van alle heidense tradities, bv.
de vergoddelijking van de sterrenhemel als absoluut gemeenschappelijk scherm
waarop de regelmatige beweging van de hemellichamen als zichtbaar paradigma van
de natuurwetten te zien is. Er is dus een eenheid achter de verscheidenheid, en
het doel van traditionalisten moet zijn, die eenheid steeds meer aan het licht
te brengen.
6. Etnisch
anti-universalisme
Een laatste
kinderziekte van het nieuw-heidendom die ik wil bespreken, is het
antiuniversalisme. In Vlaanderen is, zo heb ik kunnen vaststellen,
de nieuw-heidense beweging sterk doordrongen van etnisch partikularisme. Er
bestaat hier een zekere afkeer van het vreemde, dit in tegenstelling met bv.
het neo-druidisme in Groot-Brittannie dat erg synkretistisch is en met name
veel Aziatische elementen opneemt.
Ik hoor hier
bv. mensen hun keuze voor het heidendom rechtvaardigen met het argument:
"Het kristendom is een Aziatische religie, ongeschikt voor de Europese
mens." Of ook: "Ik heb niets tegen de islam, maar ze moeten ermee in
Arabie blijven, want het is een religie van en voor de
Arabieren." Met permissie, maar de aardrijkskundige herkomst
heeft met een zinnige beoordeling van kristendom en islam bijzonder weinig te maken.
Zo leert de geschiedenis dat de islam even ongeschikt is voor Arabieren als
voor Europeanen. Inderdaad, pas na een intense kampanje van oorlog en terreur
zijn Mohammed en zijn opvolger Aboe Bekr erin geslaagd om aan de Arabieren de
islam (een mengsel van halfverteerde flarden joodse en kristelijke theologie
met Mohammeds eigen uitverkiezingswaan) op te leggen en hen hun heiligdom, de
Kaa'ba in Mekka, afhandig te maken en van "heidense smetten" te
zuiveren.
Wat het
kristendom betreft, volgens de genoemde redenering zou dit het meest geschikt
moeten geweest zijn voor het volk waar Jezus zelf toe behoorde, en
toch vertonen de joodse geschriften alleen een meewarige desinteresse voor die
fantasierijke jongeman en zijn slecht aangeschreven sekte; het was juist omdat
hij bij de joden bot ving dat Paulus zijn geluk in andere milieus en in andere
landen ging beproeven. Het kristendom is in Azie precies even
geschikt of ongeschikt als in Europa, gewoon omdat de bestaansvragen die het op
wel of niet bevredigende wijze stelt en beantwoordt, universeel
zijn.
Omgekeerd
zijn zogenaamd voorouderlijke tradities in feite uitheems. Of zoals ik in een
Asatru-publikatie las: “De Asen kwamen uit Azie”. Zo is recent aangetoond dat
de legende van koning Arthur eigenlijk uit Iran afkomstig is. Ik besef wel dat
dit nogal "politiek korrekt" klinkt (zoiets als die kampanje die ons
wil inpeperen dat de aardappel, grondstof van onze nationale frieten, "óók
een migrant" is); maar de feiten zijn nu eenmaal de feiten.
Aldus is ook
het Germaanse heidendom goeddeels uitheems. Wij weten inmiddels met toenemende
nauwkeurigheid dat de Germaans-sprekende bevolking een mengsel is van een
Oud-Europese oerbevolking en een groep Indo-Europees-sprekende immigranten uit
het Oosten. Hoever uit het Oosten -- Oekraine, Centraal-Azie, India? -- is nog
steeds voorwerp van diskussie, maar in ieder geval een heel eind van
hier. De kernwoordenschat van het Gerrnaans, bij uitstek een
bastaardtaal, bestaat voor zowat een kwart uit niet-Indo-Europese woorden
(bv. drinken, schaap, eik, smaak) die blijkbaar door de
oerbevolking in de door hen overgenomen taal van de dominante nieuwkomers
binnengesmokkeld zijn. Op kultureel en religieus gebied is
ongetwijfeld hetzelfde gebeurd: de Germaanse tradities bestaan uit een mengsel
van inheemse Oud-Europese en ingevoerde Indo-Europese elementen.
Sta mij toe
wat nader in te gaan op één voorbeeld van zo'n diskussie over de geschiktheid
van een religieuze of kulturele praktijk in funktie van zijn aardrijkskundige
herkomst. Het is een nogal komisch voorbeeld. De
Noord-Nederlandse New-ager en runenfanaat Noud van den
Erenbeemt propageert iets dat hij "runenjoga" noemt, d.w.z. met
lichaamshoudingen de vorm van de runen nabootsen om aldus de karakteristieke
"energie" van elke rune te voelen. Vlaamse runenfanaten noemen dat
belachelijk, met als argument: "Runen zijn okee, maar die joga, dat is
iets voor Oosterlingen."
Nu is
runenjoga inderdaad een twijfelachtige uitvinding, en wel omdat de jogalichaamshoudingen
ontworpen zijn in funktie van hun fysiologisch effekt, en helemaal niet om
enige vorm na te bootsen. Bv., de kobra-houding (op de buik liggend met de
handen het bovenlichaam omhoogduwen) doet wel aan de gestalte van een kobra
denken, vandaar dus de naam, maar ze dient helemaal niet om de
"energie" van de kobra te voelen (zoals sjamanisten misschien zouden
denken, die wel degelijk de energie van een bepaald dier zoeken op te roepen en
te verinwendigen, bijvoorbeeld door letterlijk in de huid van een beer of een
luipaard te kruipen). De kobra-houding is, net als alle andere
hathajogaoefeningen, een goed uitgekiende manier om een bepaalde ademhaling te
bevorderen, om bepaalde organen inwendig te masseren, en
dergelijke. Dit fysiologisch effekt is door Indiërs in de praktijk
vastgesteld, maar het blijft precies hetzelfde wanneer de oefening gedaan wordt
door Westerlingen die nog nooit een kobra gezien hebben. Er is fysiologisch
namelijk bijzonder weinig verschil tussen Oosterlingen en Westerlingen.
De effekten
van joga zijn universeel, en zijn de Indiërs niet meer of niet minder geëigend
dan voor Westerlingen. Daarentegen is het onzinnig om veel effekt te verwachten
van willekeurige lichaamshoudingen die als enige kenmerk hebben dat ze toevallig
overeenkomen met de vorm van lettertekens. Niemand van u verwacht, zo vermoed
ik toch, veel heil van lichaamshoudingen die de letters van het Latijnse
alfabet nabootsen. Maar de onzin van dit uitbeelden van rune- of andere letters
met het lichaam heeft dus niets met de aardrijkskundige herkomst van die
letters te maken. Wat meer is: in het woord 'runenjoga' verwijst niet alleen
het tweede maar ook het eerste lid naar een importprodukt. Het is welbekend dat
het runenalfabet gebaseerd is op een Zuid-Europees alfabet (wellicht dat van de
Etrusken), dat zelf weer uit het Noordwest-Semitische alfabet van Fenicie
voortkomt. Het runenschriff heeft weliswaar een duidelijk eigen
karakter gekregen, maar is dan toch maar op een Semitisch schrift geinspireerd. Onze
Germaanse en Keltische voorouders hadden er blijkbaar geen moeite mee, dingen
over te nemen die in hun materiële of spirituele kraam pasten.
Zoals de
eerste kristelijke polemisten terecht opmerkten, is synkretisme iets typisch
heidens. Het purisme waarmee sommige nieuw-heidenen “uitheemse”
elementen verwerpen, is juist een nabootsing van de kristelijke waakzaamheid
jegens ketterse korrupties. In menige levende heidense traditie is
er een zekere promiskuïteit met elementen afkomstig uit andere tradities. In
Chinese tempels zie je zowel beeldjes van Lao-tseu en Tsjwang-tseu als van de
“keukengod”, van antieke keizers en generaals, van Konfucius en de Boeddha, en
soms zelfs van Jezus en Maria. Hetzelfde gold in het antieke
Arabische heidendom: in de Kaaba stonden 360 godenbeelden voor alle goden van
de diverse stammen die er op bedevaart kwamen, ook hier met de kristelijke
"afgoden" Jezus en Maria verrijkt.
Het begrip
“eigenheid” of "nationale identiteit" dat vele nieuw-heidenen
blijkbaar bezighoudt, komt bij mijn weten in de Edda niet voor. Het komt
alleszins totaal niet voor in de Veda's, de Tao Te Tjing, het Egyptische
Dodenboek of andere heidense klassiekers. Door de geringere kommunikatie
ontwikkelde men destijds vanzelf bepaalde verhaaltradities en uitingsvormen die
typisch werden voor een bepaalde regio, maar dat was een louter spontaan
verschijnsel en vormde geenszins een doel op zich. Wanneer heidense
tradities met elkaar in kontakt kwamen, versmolten zij vaak; en als ze zich
tegen mekaar afzetten, dan was het op heel andere gronden dan de zorg om de
“eigenheid” bv. omdat men onverenigbare opvattingen had over wat
"goede zeden" zijn. (Ook onder niet-heidenen komt het wel
eens voor dat men bepaalde morele normen verwart met nationale eigenheid, bv.
Eric van Rompuy die bepaalde kulturele uitingen “volksvreemd” noemt wanneer hij
"zedeloos" bedoelt.) Er zijn ook vele voorbeelden van gemeenschappen
die hun eigenheid expliciet afwierpen omdat zij de zeden en tradities van een
andere gemeenschap superieur vonden.
Doorheen de
geschiedenis en overal ter wereld zien we dat heidenen hun eigen goden
herkennen in die van buurvolkeren. De Romeinse en Griekse godennamen werden
binnen enkele generaties van Griekse invloed in Rome gewoon synoniemen: Jupiter
= Zeus, Saturnus = Kronos, enz. Caesar beschrijft de Keltische goden
met Romeinse namen en Griekse reizigers in India vereenzelvigden Krisjna met
Herakles. Het bekendste voorbeeld zijn de weekdagen: alle betrokkenen herkenden
in de Babylonische Mardoek de Romeinse Jupiter, vandaar Dies
Jovis, en de Germaanse Donar, vandaar Donderdag; of
in de Babylonische Isjtar de Romeinse Venus, vandaar Dies
Veneris, en de Germaanse Freia, vandaar Vrijdag.
De vóór-islamitische Arabische
handelaars en zeelieden gingen in India offeren in Sjiva-tempels, zoals de
Soomnaath-tempel op de Indiase noordwestkust; omgekeerd bezochten Indiërs de
Kaaba in Mekka, een tempel toegewijd aan de Arabische godheid in wie zij Sjiva
herkenden, de maangod Hoebal (aan wie de islam het maansikkel-symbool ontleend
heeft). Beide groepen erkenden de Zwarte Steen in de Kaaba als ekwivalent met
de Swajambhoe Sjivalingam, de zwarte ongeskulpteerde stenen
die uit de Ganges geraapt worden en Sjiva voorstellen. (Later
trachtten de moslims, die het heidendom in Arabië vernietigd hadden, met alle
geweld de Soomnaath-tempel te verwoesten omdat verteld werd dat de heidense
goden en godinnen van Arabie in die Sjiva-tempel hun toevlucht gezocht
hadden.)
Deze universaliteit strekt zich
verder uit dan het betrekkelijk oppervlakkige niveau van de godenfiguren. Er is
bv. een interessante overeenkomst tussen het mensbeeld van de Germanen
(voorzover dit gerekonstrueerd kon worden, m.n. door Stephen Flowers) en dat
van het taoïsme, m.n. het idee dat het individu meerdere zielen heeft, waarvan
eentje bij de dood sterft, eentje bij het dode lichaam blijft, eentje met de
laatste adem mee de atmosfeer in gaat, eentje bij de nabestaanden blijft,
eentje reinkarneert, enz. Mij dunkt dat een nauwkeurige studie van
diverse heidense tradities juist een grote konvergentie te zien
geeft. Bijgevolg, waar nieuw-heidenen vaststellen dat er in de
traditie van hun voorouders belangrijke stukken ontbreken, hetzij omdat die
kennis tijdens de kerstening verloren gegaan is, hetzij omdat ze in die kultuur
gewoon nooit ontwikkeld geweest is, hebben zij er geen moeite mee, die
elementen elders te gaan ontlenen. Zo vind ik in Asatru-publikaties
uit IJsland heel wat kompleksloze verwijzingen naar hindoe-boeddhistische inzichten. Zoals
de Jadzjoer-Veda (25:14) zegt: “Laat edele gedachten tot ons
komen van overal.”,
Het etnische partikularisme lijkt me
dan ook typisch iets voor mensen die slechts oppervlakkig met hun hervonden
voorouderlijke religie bezig zijn. Vaak gaat het om mensen die in de
eerste plaats nationalist zijn en dit in bijkomende orde wat religieuze franje
willen geven door er Wodan bij te sleuren. Welnu, religie dient niet
om een nationale identiteit te kreëren, maar is een levenswaarde op zich. Onze
voorouders hielden zich met religie bezig ook toen hun etnische eigenheid geen
thema was.
Dit is een diskussie die momenteel
ook woedt in het jodendom, toch een bij uitstek nationalistische religie:
sekuliere joden erkennen dat het de religieuze joden zijn die de joodse
identiteit in stand houden, en willen daarom hun kinderen toch een beetje
religieuze opvoeding meegeven, niet omdat ze in de religie geloven, maar omdat
dit de sleutel tot een gevoel van joodse identiteit is; religieuze joden (bv.
Jacob Neusner) stellen daartegenover terecht dat religie een doel op zich is,
dat niet ondergeschikt is aan kwesties van etnische identiteit.
Nieuw-heidenen associëren het woord
"universalisme" met het tomeloze imperialisme van het kristendom, de
islam en ook van de Franse Revolutie en het kommunisme, inderdaad bewegingen
die de bekering van de hele wereld ambieerden. Maar universalisme en de drang
om de wereld te veroveren zijn mij dunkt wel zeer verschillende dingen.
Universalisme betekent dat men bepaalde waarden of waarheden algemeen geldig
acht. Werkelijk universeel in haar aanspraken is bv. de wetenschap, in wier
geschiedenis het ettelijke malen is voorgekomen dat verschillende individuen
onafhankelijk van mekaar tot hetzelfde inzicht kwamen. Dat is iets dat voor het
kristendom en de islam absoluut niet geldt: er is nog nooit ook maar één mens
(behalve de oorspronkelijke bedenker) zelfstandig tot het inzicht gekomen dat
Jezus de Verlosser is, of dat de Koraan het definitieve Woord van God is. Zulke
waanideeën als de basisdogma's van kristendom en islam moet men ingelepeld
krijgen, men kan ze niet spontaan ontwikkelen (ook volks- en tijdgenoten van de
respektieve stichters konden dat niet), juist omdat ze niet universeel
zijn.
En dat is nu juist het verschil met
het heidendom. Het kristendom verspreidde zich via de steden, waar
het zijn ideeën onder een groot publiek kon propageren. Degenen die buiten het
aanvankelijke bereik van de propaganda vielen, waren de mensen van de buiten,
van de heide, van de pagus: de pagani of
heidenen. De term is veelzeggend, want hij onthult juist de tegenstelling
tussen de natuurlijke religie die zich op de direkte levenservaring en de
overlevering in de familiekring baseert, en de kunstrnatige religie die mensen
via propaganda aangepraat moet worden.
Bijvoorbeeld, elke heidense religie
ter wereld, absoluut zonder uitzondering, heeft seizoensfeesten,
expliciteringen van ons meeleven met de cyclische bewegingen in de natuur. (Het
kristendom heefi sommige van deze feesten onder druk van de volksmassa
overgenomen, maar zij hebben geen enkel kristelijk fundament, zodat sommige
bijbelvaste protestanten weigeren om Kerstmis te vieren: er is wel vanuit
heidens maar niet vanuit kristelijk standpunt enig verschil tussen de
winterzonnewende-periode en enige andere tijd van het jaar.) Goed, er zijn
detailverschillen, bv. dat wij hier, gezien het klimaat, geen feest hebben dat
het regenseizoen verwelkomt. Maar het algemene principe dat men de
jaarlijks weerkerende seizoensgebeurtenissen viert, is wel degelijk universeel,
gewoon omdat het op een universele menselijke ervaring gebaseerd
is. Er is geen missionaris nodig om je te vertellen dat de winter
plaats maakt voor de lente, en dat dit een blijde en te vieren gebeurtenis is.
De heidense tradities van diverse
gemeenschappen hebben inderdaad een zekere eigenheid, vanzelf, zonder dat men
die moet kultiveren; maar veel centraler, veel meer in de hoofd- dan in de
bijzaken, is er een gelijkgestemdheid over etnische grenzen heen. Nu die
verschillende gemeenschappen veel meer dan vroeger met elkaar in kontakt komen
en van elkaars tradities kennis nemen, is er een eenwordende wereldkultuur
onvermijdelijk, een wederzijds herkennen van de gemeenschappelijke
inspiratie. Met “eenwordende wereldkultuur” bedoel ik niet de
geslaagde wereldverovering waar missionarissen en moedjahedien van
dromen, noch de "one world" van het
wereldkapitalisme. Ik bedoel de hunkering naar echte zingeving die ik
wereldwijd waarneem bij die talloze zoekers die zich aan de waan van het kristendom
of de islam of het marxisme of het konsumentisme ontworstelen (veel van de
aanwezigen zijn in zulk geval). Het is mathematisch zeker dat alleen een
religiositeit die met op achterhaald openbaringsgeloof gebaseerd is, of wat wij
heidendom noemen, het antwoord kan geven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten