dinsdag 13 februari 2018

Hoe Mahatma Gandhi WO2 voorkwam

(Nucleus 2008)


Geweldloosheid voor volwassenen


          Op 30 januari 2008 hebben we de moord op Mahatma Gandhi, dag op dag zestig jaar geleden, herdacht.  Voor de zoveelste keer hoorden we allerlei lofzangen op een idealist wiens idealen niemand in de praktijk wil brengen.  Wie eens concreet bekijkt welke politieke wapenfeiten de “grote ziel” langs geweldloze weg hoopte te bereiken, zal wel twee keer nadenken vooraleer zich bij hem aan te sluiten.  Wat dacht je bijvoorbeeld van: vrede met Hitler?

          De Indiase leider van het geweldloos verzet heeft inderdaad getracht om WO2 te voorkomen of in de kiem te smoren met enkele brieven aan Adolf Hitler.  In India hebben Gandhi’s critici van links en rechts, communisten en hindoe-nationalisten, zich hierover altijd vrolijk gemaakt.  De benadering van Hitler zou het ultieme voorbeeld zijn van Gandhi’s onnozele geloof dat een lam een tijger tot geweldloosheid kan bewegen.  Bij ons heeft ondermeer Kristien Hemmerechts de Mahatma een “naïeve dwaas” genoemd omdat hij tevergeefs zijn geweldloosheid als een panacea aan de Führer probeerde te verkopen. ("Milosevic, Saddam, Gandhi en Hitler", De Morgen, 16-4-1999)  Ik doe zelf niet mee aan de ophemeling van Gandhi, maar op dit punt was hij alleszins consequent met zichzelf en nuchterder dan de meeste anderen. 

          Beide brieven zijn gericht aan “my frie­nd”.  Wellicht was Gandhi er niet van op de hoogte dat Hitler tijdens een ontmoeting met Brits buitenlandminister Lord Halifax in 1938 zijn diensten had aangeboden om het Britse Rijk te versterken, en dat hij voor de Indiase vrijheidsbeweging als concrete oplossing gesuggereerd had om de leiders van het Indiaas Nationaal Congres te vermoorden, te beginnen met Gandhi.  In ieder geval ging deze er heel christelijk van uit dat elke mens, ook Hitler, een geweten heeft en daarop aangesproken kan worden.  In het hedendaagse Westen huldigt men een karikaturale morele visie die Hitler buiten het mensdom plaatst, als een incarnatie van het absolute Kwaad, maar dat is niet noodzakelijk een vooruitgang.


Gandhi's eerste brief aan Hitler

          In de eerste brief dd. 23 juli 1939, erkent Gandhi zijn aarzeling om Hitler aan te spreken, niet echter uit afschuw maar uit bescheidenheid.  Hij overwint die door de hoogdringende nood om een oorlog af te wenden na de Duitse bezetting van Bohemen-Moravië.  Daarmee overtrad Hitler de vredesafspraken van München 1938 en het principe van het “zelfbeschikkingsrecht der volkeren”, dat de aanhechting gerechtvaardigd had (naar ook de Franse en Britse leiders op dat ogenblik toegaven) van Oostenrijk en Sudetenland.  Daar had de bevolking of haar vertegenwoordiging zich rond 1920 met grote meerderheid voor aansluiting bij Duitsland uitgesproken, en in 1938 juichte zij de binnentrekkende Duitse troepen toe; de Tsjechen daarentegen kregen met een ongewenste bezetting te maken.  Een protest was dus zeker op zijn plaats.  Toch eindigt de Mahatma weer met grote onderdanigheid: “Hoe dan ook kijk ik uit naar Uw vergiffenis indien ik gedwaald heb door U aan te schrijven.  Ik blijf, Uw oprechte vriend, Mr. M.K. Gandhi".

          De rest van de brief, het kerngedeelte, luidt: "Het is duidelijk dat U vandaag de enige ter wereld bent die een oorlog kan voorkomen, oorlog die de mensheid tot de wilde staat kan terugbrengen.  Moet U werkelijk die prijs betalen voor een doel, hoe waardevol het u ook mag toeschijnen?  Zult U luisteren naar de oproep van iemand die opzettelijk de methode van de oorlog versmaad heeft, en niet zonder aanzienlijk succes?"   

          Gandhi schijnt hier te erkennen dat Hitlers politieke doel legitiem zou kunnen zijn.  Hij spreekt alleszins geen veroordeling uit over Hitlers doel, alleen over de gewelddadige middelen.  Zijn verwijzing naar een “waardevol doel” van Hitler heeft vermoedelijk niet te maken met de aanhechting van Tsjechië, wel met de toen brandend actuele kwestie van de Poolse “corridor” en de status van de Duitse minderheid in Polen, die inderdaad de casus belli van de Duitse inval in Polen zou worden. 

          Duitsland stelde voor om in West-Pruisen/Noord-Polen een referendum te houden over aanhechting van dit etnisch gemengde gebied bij Duitsland danwel bij Polen.  Het verliezende land zou dan een corridor met autoweg plus spoorweg krijgen doorheen dit gebied: ofwel een Poolse om Polen doorheen opnieuw Duits geworden gebied met de Oostzeekust te verbinden, ofwel een Duitse doorheen Pools gebleven gebied om Pommeren met Oost-Pruisen te verbinden.  Gandhi meende blijkbaar dat Hitlers doelstellingen niet noodzakelijk boosaardig waren, en bovendien van die aard dat men er recht aan kon doen langs vreedzame weg.  Gandhi was maar trouw aan zichzelf door op de geweldloze optie te wijzen. 


Wat als...?
  
          Men leest deze brief tegenwoordig als Gandhi’s carte blanche aan Hitler om dat te doen wat we allemaal over Hitler weten, namelijk de inval in Polen en vervolgens andere landen, de deportaties van joden en anderen, de massamoorden, de onderdrukking van de bevolking van bezette landen, het zelfvernietigende militaire beleid van “tot het bittere einde” dat hij aan het Duitse volk oplegde.  Maar in werkelijkheid zou Gandhi’s benadering, indien succesvol, al die ellende juist voorkomen hebben.  De meeste wreedheden van het nazi-bewind werden juist mogelijk gemaakt door de oorlogsomstandigheden.  In vredestijd zou het Duitse volk en een deel van de bestuursklasse de graad van repressie die hun samenleving tijdens de oorlog misvormde, niet geduld hebben (bv., in 1940, toen het Duitse volk zelf nog niet veel van de beginnende oorlog merkte, slaagde de openbare mening er nog in, het regime te dwingen om te stoppen met het euthanasieprogramma voor gehandicapten).  Zonder militaire escalatie geen holocaust.

          Ja maar, geen oorlog voeren tegen Hitler zou hem toch tot zijn dood op hoge leeftijd aan de macht gelaten hebben, zo’n onmens die de joden uitmoordde?  Wie met die tegenwerping komt (ook ikzelf, voor ik er goed over nagedacht had), zou toch de volgende eenvoudige reality check moeten doen.  De Westerse mogendheden hebben met Stalin kunnen leven hoewel hij toen reeds de grootste massamoordenaar in de Europese geschiedenis was.  VS-president Roosevelt gaf de Sovjet-Unie diplomatieke erkenning meteen na zijn aantreden in 1933, terwijl de Oekraïense hongergenocide met 7 miljoen slachtoffers in volle gang was.  Hitler had in juli 1939 duizend keer minder doden op zijn geweten dan Stalin, waarom zou vreedzame coëxistentie met Hitler dan zo ondenkbaar zijn?  (Overigens liet men ook na 1945 en “de lessen van WO2” Mao Zedong betijen toen hij miljoenen Chinezen en Tibetanen vermoordde, en idem met Pol Pot in Cambodja.) 

          Bovendien weten we sedert 1989 dat schijnbaar ongenaakbare totalitaire regimes wel degelijk vergankelijk zijn.  Het is verre van onmogelijk dat de Duitsers zelf een einde aan het nazi-bewind zouden gemaakt hebben.  Het Keynesiaans economisch mirakel dat het nazi-regime binnenlands en wereldwijd veel prestige gaf, was tegen 1940 over zijn hoogtepunt, en Hitler zou dus spoedig veel van zijn populariteit verloren zijn.  In een systeem waarin de cultus van Hitlers persoon zo centraal stond, zou zijn dood allicht een crisis veroorzaakt hebben, en daarmee een gelegenheid tot glasnost en perestroika.  Die had niet eens lang op zich moeten laten wachten, want tegen 1945 was hij fysiek en mentaal al ver afgetakeld door de ziekte van Parkinson en de neveneffecten van allerlei medicijnen.

          In ieder geval had het hypothetische scenario moeilijk erger kunnen zijn dan het werkelijk gebeurde scenario, want de oorlog is gevoerd, meer dan 50 miljoen mensenlevens zijn erin opgeofferd, en toch heeft de holocaust plaatsgevonden.  Of die in het vredesscenario zou gebeurd zijn, is niet zeker; maar over wat er in het oorlogsscenario gebeurd is, hebben we die zekerheid wel, en men noemt het doorgaans de ergste misdaad uit de wereldgeschiedenis.  In dat geval moet de Geallieerde beslissing om af te zien van vredespogingen beoordeeld worden als de ergste vergissing uit de wereldgeschiedenis. 

          In mijn onderzoek over Mahatma Gandhi heb ik heel wat bijgeleerd over Lord Halifax, Brits onderkoning in India onder  de naam Lord Irwin, en vervolgens buitenlandminister in Londen.  Hij wordt doorgaans gesmaad als architect van het “appeasement”-beleid, en tot zijn verdediging voert men dan aan dat hij in 1939-40 alle vredesinitiatieven (van de paus, van neutrale staten, van Hitler zelf) afwees en dwarsboomde.  Je zal het in schoolboeken niet vinden, maar er werd toen uit verschillende hoeken hard geijverd voor de vrede.  Zó excentriek was Gandhi’s boodschap aan Hitler dus ook weer niet.  De man die pal stond tegen de verleiding van de vrede, Winston Churchill, wordt tegenwoordig echter bejubeld als ethisch superieur aan de vredespartij.  Geen twijfel dat Churchills optie van moed getuigde, maar was zij ook verstandig?

          In vredestijd en tot 1941 was de Duitse jodenpolitiek gericht op de maatschappelijke inperking en aanmoediging tot emigratie van de joden.  Zonder oorlog zouden alle Duitse joden geëmigreerd en elders hervestigd zijn, levend en wel.  Niet dat het land uitgejaagd worden een wenselijke behandeling is, maar de joden weten beter dan wie ook dat landverhuizing een verkieslijk alternatief is voor de dood.  Dan zou Duitsland in 1950 nog een rijkskanselier Adolf Hitler gehad hebben (als hij dan nog leefde), maar geen holocaust; terwijl het nu van Hitler bevrijd werd maar wel een holocaust kende.  Dat was de keuze waar men ten tijde van Gandhi’s brief voor stond.

          Vanaf 1939 dachten de nazi’s aan een meer systematische collectieve emigratie met het van oorsprong Poolse “Madagascar-plan”.  Deportatie naar een koloniaal gebied was door de Britse blokkade echter onmogelijk, maar na de invasie in de Sovjet-Unie in 1941 werd een deportatie naar het Oosten mogelijk.  Toch duurde het nog even voor de joden in Duitsland en de bezette landen effectief opgepakt en weggevoerd werden.  Zodra het zover kwam, was de motivering achter die beslissing duidelijk genoeg, en zij had alles met de oorlog te maken.

          Toen het aantal gesneuvelde kameraden begon op te lopen, vonden de Duitsers dat de joden, die in theorie niet in het leger mochten (hoewel de minder nazi-geïdeologiseerde legerleiding honderden als joods geklasseerde soldaten tegen nazi-bemoeienissen afschermde), ook hun deel van de oorlogsellende moesten voelen, namelijk als dwangarbeiders in werkkampen.  Minstens even belangrijk was een tweede overweging, namelijk de vrees van de nazi-leiders voor de joden als “vijfde kolonne”.  Deze kwam voort uit hun door propaganda vervormde herinnering aan hun ervaring als jonge soldaten tijdens WO1. 

          Na de Duitse nederlaag in 1918 was de verklaring van het Duitse leger dat het een “dolkstoot” in de rug gekregen had van op het thuisfront, waar linkse en als joods geïdentificeerde agitatoren stakingen in ondermeer de wapenindustrie georganiseerd hadden.  In zijn bekende rede in Posen (oktober 1943, nu Poznan) vraagt Heinrich Himmler retorisch wat op dat ogenblik de situatie zou zijn als de joden niet uit de Duitse steden weggevoerd geweest waren maar er “nogmaals” hadden kunnen ageren om het moreel te breken en de oorlogsproductie te saboteren.  Dit mag beschouwd worden als zijn eerlijke mening: met hun obsessie voor het “joodse gevaar” dachten de nazi’s inderdaad dat de eisen van de oorlogvoering de onmiddellijke verwijdering van de joden noodzakelijk maakten.

          Hier komt nog bij dat de oorlog zelf een brutaliserend effect heeft op de menselijke gevoeligheid van de oorlogvoerenden.  Bij herdenkingen van het Britse vuurbombardement op Dresden erkenden sommige Britse commentatoren een zekere morele schuld, maar ze verklaarden hierbij dat “we allemaal in onze morele gevoeligheid verruwd waren door de aanslepende oorlog”.  Kort na de inval in Polen wees Himmler in een memorandum over de toekomst van dat land de optie van een uitmoording van de Polen nog af als zijnde “on-Germaans” en “bolsjevistisch”, maar tegen 1943 bepleitte hij een ijskoud onsentimentele oplossing van het joodse “probleem”, waarin ook de kinderen niet gespaard (en als probleem aan de toekomstige Duitse generaties overgelaten) mochten worden.  Zo is het: alle partijen, de geallieerden zowel als de nazi’s, werden wreder naarmate ze langer in oorlog waren.  Die stapsgewijze brutalisering van mensen door de oorlog is juist één van de redenen voor pacifisme, ook bij Gandhi.

          Hoewel de escalatie van de repressie tegen de joden enkele jaren in beslag nam, hadden de Westerse staatsleiders vanaf de eerste oorlogsdag kunnen voorzien dat de joden binnen het Duitse machtsgebied slachtoffers van de oorlog zouden worden.  Mochten ze zich niet hebben kunnen voorstellen hoe het vermeend deloyale bevolkingsgroepen in oorlogstijd vergaat, dan waren daar in de eerste dagen na de Duitse invasie van Polen meteen de Poolse pogroms op de Duitse minderheid, met duizenden dodelijke slachtoffers.  Het moet toch evident geweest zijn dat de Duitsers, zeker zodra zij op hun beurt in het defensief zouden gedrongen worden, hun vermeende “vijand binnen de muren” niet zouden sparen.  Toen de Fransen en Britten uit solidariteit met Polen aan Duitsland de oorlog verklaarden, kozen zij voor een scenario waarin repressie tegen de joden binnen het Duitse machtsgebied onvermijdelijk zou worden.  Maar dat was toen de minste van hun zorgen. 

          Het is niet eenvoudig om de expansieplannen van Hitler vóór de oorlog precies in te schatten.  Ze waren toen en zijn nog steeds het voorwerp van mythevorming uit de oorlogspropaganda.  Zo hoort men nog vaak dat hij “de wereld wilde veroveren”, niets minder.  Maar dat is onzin.  Hitler was bijvoorbeeld bereid om de Britse en andere koloniale rijken te respecteren, want dat waren geslaagde voorbeelden van de blanke dominantie over minderwaardige rassen.  Idem voor het ontkiemende Japanse rijk.  De oorlogsverklaring aan de VS had niets te maken met een geplande verovering van de VS, maar was deels het gevolg van gedane beloften aan Japan na de aanval op Pearl Harbour en deels een formalisering van de feitelijke oorlogstoestand die gecreëerd was door de Amerikaanse militaire hulp aan de Britten en de Sovjets.  Hitlers zogenaamd plan voor een invasie van de VS, waarmee president Franklin Roosevelt in het Congres stond te zwaaien in een pleidooi om aan Britse zijde in oorlog te treden, was een Britse vervalsing.


Gewapend pacifisme
 
          In herhaalde vredesvoorstellen aan de Britten in het najaar van 1939 en doorheen 1940 verklaarde Hitler zich bereid om zich uit alle bezette gebieden behalve de etnisch-Duitse terug te trekken en van dan af een territoriaal status-quo te handhaven.  Churchill weigerde dit, tegen de toen nog sterke Britse vredeslobby in.  Tegenwoordig lacht men Hitlers vredesvoorstellen aan de Britten weg als evident niet-gemeend: hoe kon een vileine agressor als Hitler nu ooit oprecht geloofd hebben in vreedzame coëxistentie en wederzijds respect?  We zullen het natuurlijk nooit weten, maar op één belangrijk punt is dit wantrouwen zeker gewettigd: niet alleen Hitler maar een groot deel van de Duitse bestuursklasse had een oog op de in 1918 verloren Pruisische bezittingen in Polen en op de in 1918 (in het verdrag van Brest-Litovsk met de Sovjets) tijdelijk verworven en weer verloren delen van Wit-Rusland en Oekraïne.  Voor Duitse soldaten als Hitler was de nederlaag in november 1918 juist zo bitter omdat ze amper zeven maanden eerder voorafgegaan was door een grote overwinning met gebiedswinst op het Oostfront.  Die Slavische gebieden waren wat Hitler en de zijnen met “levensruimte” bedoelden, en er waren plannen om ze met Duitse kolonisten te bevolken en de Slaven voorbij de Oeral te hervestigen. 
   
       Om Hitler van expansieve avonturen af te houden, bestond er desgewenst echter een doeltreffend middel: militaire sterkte bij de andere mogendheden.  Hitler en zeker zijn generaals hadden in een afweging van de Duitse belangen zeer wel tegen de oorlog kunnen kiezen als gevolg van geloofwaardige afschrikking.  Deze formule van “peace through strength” heeft gewerkt tijdens de Koude Oorlog om de Sovjet-expansiedrang in te dammen.  Dit sluitstuk van een oorlogsvermijdend beleid behoorde echter niet tot Gandhi’s extreem pacifistische visie.  Het was juist Gandhi’s tegenstander in de Indiase politiek, de hindoe-nationalistische leider Vinayak Damodar Savarkar, die zijn volk militair paraat wilde maken, ondermeer ter voorkoming van de verwachte poging van de moslims om een aparte staat Pakistan uit India los te snijden.  Daartoe riep hij, net als Mohammed Ali Jinnah bij de moslims, reeds in september 1939 de jonge hindoes op om dienst te nemen in het Brits-Indiase leger en ervaring op te doen in de strijd tegen de Duitsers en later de Japanners.  De meer dan twee miljoen Indiase vrijwilligers zouden een beslissende rol spelen op de slagvelden van ondermeer Libië, Irak en Birma.

          De Franse en Britse “antifascisten” zaten echter meer op de lijn van Gandhi dan op die van Savarkar.  De socialisten vonden dat je het nazi-militarisme niet moest bestrijden met een eigen militarisme en verzetten zich tegen hogere budgetten voor landsverdediging.  Misschien meenden zij, mét Gandhi, dat verbale overtuigingskracht het verschil kon maken?

          Ondanks hun betrekkelijke militaire zwakte gaven de Fransen en Britten aan Polen toch de verzekering dat zij in geval van een Duitse invasie aan Hitler de oorlog zouden verklaren.  Dit impliceerde dat een plaatselijke Duits-Poolse oorlog tot een grootschalige oorlog zou escaleren, net zoals in 1914 het Servisch-Oostenrijkse conflict door het mechanisme van bondgenootschappen in enkele weken tot de Grote Oorlog uitgegroeid was.  Het is met die oorlogsdreiging in gedachten dat Gandhi zijn eerste brief aan Hitler schreef, in essentie een beleefd verzoek om Polen niet binnen te vallen.

          Wanneer je een oorlog begint, weet je niet van tevoren welke vreselijke dingen er zullen gebeuren, maar je weet wel volkomen zeker dat ze vreselijk zullen zijn.  Dat is de basisreden voor het pacifisme, en Gandhi had volkomen gelijk dat hij dit basisgegeven in gedachten hield terwijl de meeste politici de oorlogskoorts te pakken kregen.  Hitler aan de macht laten en gedurende decennia in bedwang houden zou een beproevende uitdaging geworden zijn voor Duitslands buurlanden, zoals ook voor vrijheidslievende Duitsers, maar Gandhi had nooit beweerd dat geweldloosheid een weg voor zwakkelingen was.  In ieder geval zou deze oefening in langdurige waakzaamheid te verkiezen geweest zijn boven de Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen: meer dan vijftig miljoen mensen afgeslacht, nog eens ettelijke miljoenen mensenlevens geruïneerd (weduwen en wezen, verminkten, vluchtelingen), vele landen onder de voet gelopen door het communisme met zijn belofte van nog meer massaslachtingen, en het loslaten van kernwapens op de wereld.


Gandhi's tweede brief aan Hitler

          Op Kerstavond 1940 schreef Gandhi een tweede, wat langere brief aan Hitler.  De wereldsituatie was toen als volgt: Duitsland en Italië controleerden het grootste deel van Europa en schenen de oorlog in hun voordeel te zullen beëindigen, het Hitler-Stalin-pact van augustus 1939 was nog steeds in voege (zodat de goed georganiseerde communisten in de bezette landen de Duitsers passief steunden), en onder Winston Churchill zette het Britse rijk eenzaam de oorlog voort die het in september 1939 aan Duitsland verklaard had.  In het verre Oosten vocht China alleen tegen de Japanse invasietroepen, al voerde de VS een soort economische oorlog tegen Japan.

          Bij deze gelegenheid deed Gandhi de moeite om zijn aanspreking van Hitler als "my friend" en de afsluitende groet "your sincere friend" te rechtvaardigen in een korte verklaring van zijn eigen levenswerk: "Dat ik U als vriend aanspreek is geen louter formaliteit.  Ik heb geen vijanden.  Mijn levenswerk gedurende de jongste 33 jaar heeft erin bestaan, de vriendschap van de hele mensheid voor mij te winnen door alle mensen als vriend te bejegenen, ongeacht ras, kleur of religie."  Deze zeer on-Hitleriaanse reden om Hitler tot vriend te maken, of wat Gandhi verderop de "doctrine van universele vriendschap" noemt, contrasteert met de Hitler-achtige haat jegens de vijand die men tegenwoordig als de enige juiste houding beschouwt tegenover Hitler en al zijn rechtstreekse, onrechtstreekse en vermeende medestanders.

          Gandhi haalt zich zeker de verontwaardiging van het naoorlogse publiek op de hals door te verklaren: "Wij twijfelen niet aan Uw dapperheid en Uw toewijding aan het vaderland, en evenmin geloven wij dat U het monster bent zoals beschreven door Uw tegenstanders."  Dit was geschreven in een periode van nog beperkte oorlogvoering, na de wapenstilstand met Frankrijk, vóór de intrede in de oorlog van de USSR en de VS, en vóór de deportaties van de joden.  Duitsland leefde in de behandeling van de krijgsgevangenen en in het bestuur van de bezette landen (behalve Polen, waarover echter weinig nieuws de buitenwereld bereikte) redelijk correct de geldende oorlogsconventies na, wat het niet meer zou doen toen het Sovjet-gebied en Sovjet-krijgsgevangenen in handen kreeg.  Vandaag beoordeelt men meningen als die van Gandhi vanuit het eindoordeel over het nazi-bewind van na 1945, en volgens die standaard is iedereen die het Britse vijandbeeld van Hitler betwijfelt al een soort medeplichtige aan diens misdaden.

          Nochtans was Gandhi niet zo mild in zijn oordeel over de misdaden die Hitler toen reeds begaan had.  Hij bekritiseerde vooral de nazi-opvatting dat de sterken het recht hebben om de zwakken te onderwerpen: "Maar Uw eigen geschriften en uitspraken en die van Uw vrienden en bewonderaars laten geen ruimte voor twijfel dat vele van Uw daden monsterlijk zijn en strijdig met de menselijke waardigheid, zeker naar de mening van mensen zoals ik die in menselijke vriendelijkheid geloven.  Aldus Uw vernedering van Tsjechoslovakije, de verkrachting van Polen en de inlijving van Denemarken.  Ik besef dat Uw levensbeschouwing zulke plunderingen als eervolle daden opvat.  Maar wij hebben sinds onze kinderjaren geleerd om ze te beschouwen als mensonterende daden."
   
       Hierdoor voelde Gandhi zich genoopt om zich bij Hitlers tegenstanders te voegen: "Daarom kunnen wij Uw wapens volstrekt geen succes toewensen."  Toch besloot hij niet om de Britse oorlogsinspanning te steunen (bv. door voor het Brits-Indiase leger te rekruteren, zoals hij in WO1 gedaan had): "Maar onze positie is uniek.  Wij bieden weerstand aan het Britse imperialisme niet minder dan aan het nazisme."  Voor Gandhi was het Britse imperialisme niet heel verschillend van het nazi-imperialisme: "Als er een verschil is, dan is het slechts gradueel.  Eén vijfde van het mensenras is onder de Britse hiel gebracht met middelen die geen nadere inspectie verdragen."

          Zijn houding tegen de Britten was bijgevolg meteen ook zijn houding tegenover het nazisme: "Onze weerstand daartegen betekent niet dat wij het Britse volk schade willen toebrengen.  Wij proberen hen te bekeren, niet hen op het slagveld te verslaan."  Dat was precies wat Gandhi nu uitprobeerde op Hitler: hem tot de geweldloosheid bekeren eerder dan hem verslaan.  Daarmee zou hij Hitler overigens de nederlaag bespaard hebben, als die maar naar hem geluisterd had.

          Dan volgt een uitleg van Gandhi’s methode om "hun heerschappij door geweldloze niet-medewerking onmogelijk” te maken, gebaseerd op "de wetenschap dat geen plunderaar zijn doel kan bereiken zonder een mate van medewerking, gewillig of onwillig, vanwege zijn slachtoffer".  Compleet met slagzin: "De heersers kunnen ons land en ons lichaam nemen maar niet onze ziel."  Toen Hitler dit las, zal hij wellicht smalend de mentale commentaar geleverd hebben dat onderworpenen, zoals de vele mensen die hij in die tijd in kampen opsloot, gerust hun zieltje mochten houden, zolang ze aan hem maar hun land overlieten als levensruimte en hun lichaam als arbeidsmachine.

          Anders dan vele van zijn landgenoten (zoals de socialistische voorman Subhash Chandra Bose, die onder Duitse en vervolgens Japanse voogdij een anti-Brits leger vormde) verwierp Gandhi het idee dat India zijn vrijheid kon verwerven met Duitse hulp: "We weten wat de Britse hiel voor ons en de niet-Europese rassen van de wereld betekent.  Maar we zouden nooit de Britse heerschappij willen beëindigen met Duitse hulp."  In de plaats daarvan, legde Gandhi aan Hitler uit, zou de geweldloze methode zelfs "een combinatie van al de gewelddadigste krachten ter wereld" verslaan. 

          In Gandhi's zienswijze is een gewelddadige overwinnaar gedoemd om uiteindelijk door een grotere macht verslagen te worden (een voorspelling die in Hitlers geval spoedig bewaarheid werd), en zal zelfs de herinnering aan zijn overwinningen bezoedeld worden door hun gewelddadig karakter: "Indien niet de Britten, dan zal zeker een andere mogendheid Uw methode verbeteren en U met Uw eigen wapen verslaan.  U laat Uw volk geen erfenis na waarop het trots zal kunnen zijn." 

          Hier projecteerde Gandhi waarschijnlijk zijn eigen afkeer voor geweld op de massa’s, die in werkelijkheid heel wat minder geremd zijn door scrupules om gewelddadige overwinnaars toe te juichen.  Kijk maar naar de verheerlijking van Dzjengiz Khan in Mongolië, van Timoer en Babar in Oezbekistan, van Alexander de Grote in Griekenland en Macedonië, ook al duurde hun rijk niet eeuwig.  Of zelfs van Stalin en Mao bij een deel van de jongere generatie in Rusland en China vandaag.  Allicht zouden de meeste Duitsers evenzeer trots geweest zijn op hun Hitler indien hij de eindoverwinning behaald had.

          Gandhi zou Gandhi niet geweest zijn als hij niet gepoogd had om WO2 te voorkomen.  Voorzover bekend was dit de dodelijkste oorlog in de wereldgeschiedenis, dus hoe zou je nu pacifist kunnen zijn en andere gewapende conflicten veroordelen als je deze mega-oorlog goedkeurt? 

          Tegenwoordig is het gebruikelijk om de tegenstanders van de oorlog van toen te verketteren als dwazen of nazi-medeplichtigen.  Amerikaanse pleitbezorgers van de niet-interventie, zoals vliegenier Charles Lindbergh, worden voortdurend belasterd omdat zij trouw bleven aan de visie van de Founding Fathers, die uit vrijheidsliefde en voorzichtigheid tegen verstrikking in buitenlandse conflicten gewaarschuwd hadden.  (Aldus bv. het kras geschiedvervalsende boek Het Complot tegen Amerika van Philip Roth, waarin Lindbergh als een nazi afgeschilderd wordt die in 1940 met de belofte van niet-interventie de presidentsverkiezingen wint tegen zittend president Roosevelt, die pro interventie campagne voert.  In werkelijkheid won juist Roosevelt de verkiezingen door valselijk niet-interventie te beloven, en wel met de stemmen van Lindberghs medestanders, maar eens herverkozen begon hij de interventie voor te bereiden.) 

          Linkse lezers zullen dit beter begrijpen als ze zich herinneren hoe tegenstanders van anti-communistische projecten zoals de Varkensbaai-invasie op Cuba of de Vietnam-oorlog zelf automatisch als communist gebrandmerkt werden.  Nog in de jaren 1980 kregen betogers tegen de plaatsing van Amerikaanse kernraketten dit verwijt te horen.  Vinden de vredesbewegers van toen dat dit amalgaam van oorlogstegenstand en collaboratie met de vijand gerechtvaardigd is?

          Gandhi’s uitspraken over het nazisme laten geen ruimte voor twijfel aan zijn vijandschap jegens deze militaristische en vrijheidshatende doctrine.  Toch wees hij oorlog tegen de nazi’s af.  Dit was voor hem volkomen logisch, want hij verwierp het militaristisch element in zowel het nazisme als de kruistocht ertegen.  Hij steunde het principe van strijd tegen het nazisme maar stelde zich deze voor als een geweldloze strijd gericht op overreding in plaats van op vernietiging. 

          Het is natuurlijk niet zeker dat dit gewerkt zou hebben, maar de Gandhiaanse aanpak was dan ook geen synoniem met gegarandeerde resultaten.  Gandhi’s methoden waren bv. redelijk succesvol in het bevorderen van de dekolonisatie, maar niet in de ontrading van het plan van de Moslim-Liga om India te splitsen.  Het blijft een open vraag, een niet (behalve dan met deze brieven) geprobeerd experiment, of de Gandhiaanse benadering de nazi’s had kunnen vermurwen en WO2 voorkomen.  Daarentegen kunnen er geen twee meningen bestaan over de vraag of deze poging tot geweldloze overreding Gandhiaans was.  De Mahatma (“grote ziel”) zou de Mahatma niet geweest zijn als hij een andere methode verkozen had.  Ons oordeel over zijn brieven aan Hitler moet dan ook hetzelfde zijn als ons oordeel over het Gandhisme zelf: ofwel waren beide een verheven ethisch alternatief voor de bekende methoden in de politiek, ofwel waren beide verkeerd en belachelijk. 


Besluit

          Toen ik het in mijn boek De Moord op de Mahatma (Davidsfonds 1998) waagde om Gandhi te bekritiseren, heeft mij dat zeer vijandige reacties opgeleverd, ondermeer een giftige recensie in De Standaard der Letteren.  Ik zou mijn critici van toen willen uitdagen om eens duidelijk kleur te bekennen.  Vinden zij dat Gandhi dan toch een warhoofd was, zoals ik toen tot hun grote verontwaardiging geschreven had, of vinden zij dat vredesvoorstellen aan Hitler het juiste beleid vormden voor tegenstanders van het nazisme in 1939-40?  En indien dit laatste, durven zij dit dan luidop zeggen?

          Geen enkele vredesbeweger van vandaag durft het aan om de toenmalige pleitbezorgers van de vrede openlijk gelijk te geven.  WO2 heeft immers het statuut gekregen van een heilige oorlog, één tussen het onfeilbaar goede en het absolute kwaad, één waarin geldt dat wie niet met de goeden meestrijdt, tot het kamp van de bozen behoort.  En omdat die oorlog zo onaantastbaar is, kan hij nu gebruikt worden als rechtvaardigend vergelijkingspunt voor alle geplande oorlogen.  Toen de VS op een oorlog met rest-Joegoslavië aanstuurde, werd de democratisch verkozen Joegoslavische president Slobodan Milosevic, erfgenaam van communistisch partizaan Tito, tot “dictator” en “de nieuwe Hitler” uitgeroepen, en hop, alle Europese regeringen gaven actief of passief hun goedkeuring aan de agressie tegen Belgrado.  Toen Irak het doelwit werd, kreeg Saddam Hoessein het etiket “nieuwe Hitler”, de oorlogstegenstanders werden aan “München” herinnerd, en de invasie kon beginnen.  De beoordeling van Gandhi’s vredesalternatief in 1940 is dus geen academische kwestie, zij heeft consequenties voor keuzes tussen oorlog en vrede vandaag.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten