Een conservatief herbront zich
(Doorbraak, 25 oktober 2017)
De
aartsvader van de conservatieve stroming in de moderne politiek, zo bestempelt
men de Iers-Britse wijsgeer en parlementariër Edmund Burke (1729-1797). Hij
zetelde nochtans voor de Whig-partij,
de “liberalen”, de toenmalige linkervleugel. Zijn blijvende faam heeft hij
vooral te danken aan zijn gedachten bij de Franse Revolutie, samengevat in het
boek Reflections on the Revolution in
France (1990), waarvan zopas een selectie in Nederlandse vertaling
heruitgegeven is als Franse Revolutie en
Engelse traditie bij Doorbraak. Zowel Burke’s grondtekst als Theodore
Dalrymple’s inleiding daarop zijn uitstekend vertaald en van verklarende
voetnoten voorzien door Marc Vanfraechem.
In
vergelijking met de massa marxistische en cultuurmarxistische geschriften zijn
er niet veel inleidingen tot het conservatisme. Daarom alleen al is deze
omstandige inleiding door Dalrymple op Burke’s grondtekst van deze belangrijke doch
onbekend-onbeminde politieke stroming welgekomen. Door eigen levenservaring tot
het conservatisme gekomen, belicht Dalrymple hier het boek dat onwillekeurig
tot zijn levensbeschouwelijke bron geworden is.
Dalrymple
was tot voor kort als arts werkzaam. Hij verwierf bekendheid met zijn schampere
maar zeer deskundige kritiek op de resultaten van decennia van pamperbeleid op
de arbeids- en gezinsethos van de onderklasse.
Sommige van zijn inzichten blijken meteen
citeerbaar in hedendaagse debatten, bv. over de projectie van een hedendaagse
waardenschaal op historische figuren. In Vlaanderen haalde hij de krantenkoppen toen de
opkomende politicus Bart De Wever zich tot zijn type gezondverstandsconservatisme
bekende.
Burke
Over Burke
geeft hij enkele tekortkomingen toe, zoals het ook bij de linkse kritiek
bekende feit dat hij erger jammerde over koningin Marie-Antoinette dan over de
armoede van de boerenstand, en dat hij de gebreken van het Britse stelsel onderschatte.
Verder was Burke hier en daar wijdlopig, al heb je daar in dit boek weinig last
van, want irrelevante en langdradige passussen zijn eruit weggeslecteerd.
En dan is
er nog het verstrijken van de tijdsgeest, wat hier en daar zorgt voor onverwachte
zienswijzen die in zijn tijd begrijpelijker waren. Bijvoorbeeld noemt hij een
wetmatigheid die we nu in de politiek zelden nog beseffen, namelijk het belang
van riddertrouw: een koning hoeft niet op samenzweringen tegen hemself berekend
te zijn als zijn mannen hun eed van trouw ernstig nemen (“trouw verdrijft vrees”, p.56), zodat hij niet zijn
toevlucht moet nemen tot “tirannie uit voorzorg”. Er is hier en daar ook wat sarcasme dat nu
niet meer als origineel zou gelden maar het toen wel was, bv.: de revolutionairen
“hebben Frankrijk vrijgemaakt op de manier waarop die oprechte vrienden van de
rechten van de mensheid, de Romeinen, de bevrijding van Griekenland, Macedonië
en andere volkeren hebben aangepakt.” (p.105)
Maar
alles bijeen blijft het nog steeds, ook na ruim twee eeuwen, een hoeksteen van
het politieke boekenlandschap: “Het is een mens niet gegeven, in alles gelijk
te hebben, en Burke maakte geen uitzondering op deze regel, maar over lopende
zaken en diepzinnig boek schrijven dat twee en een kwart eeuw later nog het
lezen waard is, en dat voor onze huidige precaire situatie doordringende
inzichten bevat, is een opmerkelijke prestatie die door maar een handvol . (p.21-22)”
Conservatisme
Burke
behoorde tot een milieu dat eigenlijk als geheel de bron van het conservatisme
mag heten, met onder meer woordenboekmaker Samuel Johnson (http://koenraadelstnl.blogspot.be/2017/10/dr-samuel-johnson.html),
geschiedkundige Edward Gibbon, econoom Adam Smith en wijsgeer David Hume.
Alleen al hun vriendschap zegt veel over het conservatisme, want ze overbrugde
ernstige meningsverschillen die bij links, en bij een middelmatiger variant van
rechts, tot verkettering zouden geleid hebben: anglicaans (Johnson en Burke) versus
vrijzinnig (Hume en Gibbon), Tory versus Whig, pro en contra de eisen van de
separatisten in de Amerikaanse koloniën.
Johnson
en Burke zijn allebei bekend om hun pleidooien vóór de inheemse belangen in de
overzeese gebieden: Johnson (die, kinderloos, zijn zwarte dienaar tot erfgenaam
maakte) deed schamper over de Amerikaanse autonomisten, die vooral af wilden
van de beperkingen die de Britse Kroon oplegde aan hun drang om de Indianen te
onteigenen en negerslaven te mishandelen, “liberty” zijnde het recht om te
veroveren. Burke daarentegen sympathiseerde met hen in hun kritiek op het
koloniale ondergeschiktheid, wat een ander soort anti-Britse stellingname. Burke
leverde scherpe kritiek op de East India Company en haar corrupte en
uitbuitende bewindvoering in Bengalen. Hun “going
native” is al één punt waarop hij en zijn vrienden niet beantwoordden aan
het stereotiepe beeld dat de linkerzijde van haar tegenstanders cultiveert.
De
vrijdenker Gibbon schreef over de anglicaan Burke, met wie hij de ontzetheid
over de Franse Revolutie deelde: “Ik bewonder zijn welsprekendheid, ik ben het
eens met zijn politieke zienswijze, ik ben vol van zijn ridderlijkheid, ik kan
hem zelfs zijn bijgeloof vergeven.”
Bescheidenheid
Burke
hamert op onze kleinheid in vergelijking met de enorme erfenis die wij torsen. Nationale
eigenheid behoort bijvoorbeeld tot dat erfgoed: “Ik kan niet vatten hoe iemand
zulke graad van aanmatiging kan bereiken dat hij zijn land beschouwt als niets
dan een blanco blad waarop hij kan krabbelen wat hem maar invalt.”
Wat
Burke daar tegenoverstelt, gaat niet om het hoera-patriottisme met zijn vlagvertoon.
Politieke conflicten worden hier niet in het Procrustesbed van begrippen als
“volksaard” gedwongen. De Britse kolonisten in Amerika hadden gewoon een belangenconflict
met het moederland, zij gelden hier niet als “a new nation”, zoals de nationalistische president Abraham Lincoln
het voorstelde. De Fransen waren evenmin door hun volksaard gedoemd tot het
revolutiescenario dat zich toen ontspon.
Progressief
staat gelijk met de leer van het “onbeschreven blad”, de maakbare mens die geen
vaderland heeft. En die geen andere dan een materiële dimensie heeft en passief
het herkneden door verlichte despoten moet ondergaan. Aldus bijvoorbeeld in
voorzitter Mao’s (op p.13 geciteerde) beeld van de boerenstand als een onbeschreven
blad waarop prachtige karakters kunnen geschreven worden.
Veranderen
om te behouden
“Een staat die de middelen
mist tot enige verandering, mist ook de middelen om zich te handhaven”, stelt
Burke (p.30). Ter linkerzijde stelt men het graag zo voor dat conservatieven
tegen elke verandering gekant zijn, vastgeroest in een verleden waarvan zij het
leven oneindig willen rekken. In werkelijkheid laveren zij op de wind, en zijn
zij best bereid hun zeilen bij te stellen naargelang de windrichting om hun
eigenlijke koers te kunnen handhaven.
Een voorbeeld van elders. Eind
19de eeuw voelden sommige leidende figuren in China wel aan dat niet
alleen de technologie maar ook de instellingen aan modernisering toe waren. De
literati Kang Youwei en Liang Qichao kregen van het keizerlijk hof carte
blanche om hervormingen door te voeren om uiteindelijk van het absolute
Qing-keizerrijk een grondwettelijke monarchie naar Brits model te maken. Die
formule zou continuïteit verzekeren en een geleidelijke modernisering
aanmoedigen. Gezien de bloedige 20ste-eeuwse geschiedenis van de
Republiek en de Volksrepubliek, met trage of negatieve economische
ontwikkeling, was dat wel de best mogelijke oplossing. Echter, de echt
reactionaire krachten binnen het keizerlijk milieu zagen die hervormingen niet
graag, en binnen honderd dagen werden die teruggedraaid.
Gevolg was een polarisatie die
het republikeinse kamp versterkte en in 1911 tot een revolutie leidde, met de
troonsafstand van de laatste keizer, Pu Yi, en de aanstelling van een eerste
president, Sun Yixian (Sun Yat-sen), en in het zog daarvan de instabiliteit en
de crisissen die de hervormers hadden willen voorkomen. Tekenende bijzonderheid
is de kwestie van de inbinding van de voeten bij elitevrouwen: daadwerkelijk
afgedwongen door het maoïstisch bewind, was dat verbod al afgekondigd onder de
Republiek en zelfs al onder het Keizerrijk, dat wel degelijk tot de
hervormingen bereid was die de revolutionairen achteraf als resultaat van hun
eigen machtsgreep voorstellen.
Tegeltjeswijsheden
Bij het afscheid geven we nog wat
wijsheden mee voor onderweg. Zo varieert Burke op Cicero “dat religie de basis
van een beschaafde samenleving is, de bron van alle goeds en troost”. (p.61) En
verder moeten filosofen niet de maatschappij naar hun eigen inzichten willen
inrichten: “Waren ze zich maar bewust gebleven van hun onlosmakelijke eenheid,
elk op zijn eigen plek!” (p.57) Wel ja, dat is het geheim: cuique suum, “elk het zijne”!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten