woensdag 25 oktober 2017

Dr. Samuel Johnson


PDF Print E-mail
  

Nu er in de Lage Landen sprake is van een bescheiden conservatief golfje in het opinielandschap, rijst de vraag op welke leerstellige lichtbakens deze stroming zich gaat inspireren. Er is natuurlijk de analyse van de hedendaagse noden, maar onvermijdelijk gaat men ook verwijzen naar bepaalde geselecteerde klassieken. Zo noemt een Nederlandse conservatieve denkgroep zich de Burke-Stichting, naar de 18de-eeuwse Iers-Britse politicus Edmund Burke, bekend van zijn kritische Reflections on the Revolution in France. Een tijdgenoot die in de Angelsaksische wereld vaak geciteerd wordt als doorprikker van linkse humbug, tevens stichter van een conservatieve praatclub waartoe naast Burke ook Edward Gibbon, Oliver Goldsmith en Adam Smith behoorden, is Samuel Johnson (1709-84). Hij verdient ook hier een grotere bekendheid.

Meestal, bijvoorbeeld op de vermelding van zijn gerestaureerd huis op het Londense stadsplan (Gough Square 17, vlakbij Fleet Street), noemt men hem complimenteus “Doctor Johnson”. Dit is in zoverre merkwaardig, dat hij formeel nooit enige academische graad behaalde: ondanks de briljante indruk die hij op zijn professoren maakte, had hij al na één jaar wegens geldgebrek zijn studies in Oxford moeten staken. Hij probeerde het dan maar als schoolmeester en vervolgens met meer succes als free-lance journalist. Hij schreef ook inleidingen bij edities van klassieke en Engelse auteurs, ondermeer Shakespeare, plus enkele pamfletten over de hete hangijzers van toen, zoals de eerste oorlog om de Falkland-eilanden en het separatisme onder de Britse kolonisten in Amerika. Zijn bekendste prestatie, die hem tot de spreekwoordelijke geleerde (vandaar “Doctor”) maakte, was zijn redactie van het eerste wetenschappelijke woordenboek der Engelse taal. Hij werkte eraan met een groep assistenten van 1747 tot 1455 en het vormt nog steeds de basis voor de Chambers, Oxford, Webster’s en andere gezaghebbende woordenboeken van nu.


Blauwkousen


In zijn daden weerlegde Johnson allerlei linkse vooroordelen over het conservatisme, dat met alle lelijks en fouts uit de recente Westerse geschiedenis vereenzelvigd wordt.

Kolonialisme? Hij was een fel criticus van de beweging van de Amerikaanse kolonisten voor onafhankelijkheid, en betoogde dat zij voor zichzelf rechten opeisten die zij ontzegden aan hun slaven (“De luidste kreten om vrijheid horen we bij de drijvers van negers”) en aan de inboorlingen. Eén van de minder bekende grieven die tot de Amerikaanse secessie leidden, was inderdaad dat de kolonisten zich door de pro-Indiaanse bemoeienissen van de Kroon gehinderd voelden. Noteer dat ook Johnsons vriend Burke in zijn tijd vooral bekend raakte door zijn aanklachten tegen de misbruiken van de East India Company in de exploitatie van de rijkdommen van India. Kolonisatie was vooral een liberaal en progressief project: vrije wereldhandel, feodale regimes de kop indrukken, de bevrijdende moderniteit propageren. Johnson liep vooruit op de hedendaagse veroordeling van het kolonialisme: “De Europeanen hebben nauwelijks enige kust bezocht tenzij om hebzucht te bevredigen en corruptie uit te dragen; om zich zonder recht de heerschappij toe te eigenen en zonder aanleiding de wreedheid te beoefenen.”

Racisme? Johnson had een zwarte huisknecht uit Jamaïca, en nog in volle slaventijd had hij er geen bezwaar tegen dat deze met een Brits meisje trouwde. In zijn testament liet hij hun een deel van zijn onroerend goed plus een jaarrente na. Dat een van de tenoren van het conservatisme allerminst beantwoordde aan hoe linksen zich een “rechtse zak” voorstellen, moet niet verwonderen. Links gaat uit van bepaalde egalitaire en progressistische dogma’s, en projecteert op zijn tegenstanders diezelfde dogma’s maar dan in tegengestelde zin. Welnu, het conservatisme gaat niet uit van het soort abstracte dogma’s waaraan de linkerzijde haar politieke actie ophangt, maar van concrete levenservaring. Huisknecht Francis Barber was een goed en verdienstelijk man, en dat bepaalde Johnsons houding tegenover hem, niet één of andere statistische studie over een lager IQ of hoger misdaadcijfer bij “de” zwarten. Het racisme zou van de late 18de tot midden de 20ste eeuw vooral bij links erg populair zijn: het was immers een materialistische doctrine die de mens tot zijn biologische dimensie herleidt, een gelijkschakelende mensvisie die individuen als exemplaren van een grotere categorie (nu eens klasse, hier weer ras) ziet, en via de eugenetica een instrument in het utopische project van de volmaakte samenleving.

Seksisme? Johnson liet zich natuurlijk niet in met de toen schuchter beginnende ideeën over de gelijkheid tussen man en vrouw, maar hij was bevriend met Elizabeth Carter en haar kring van hooggeleerde vrouwen die zich door hun blue stockings onderscheidden, en gaf in zijn periodiek The Rambler regelmatig ruimte voor publicaties van deze “blauwkousen”.  Hij stak ook de draak met mannen die de schuld van alle problemen bij de vrouwen legden en zich niet opgewassen voelden tegen paarvorming met een vrouw van gelijk vormings- of verstandelijk niveau. Zelf trouwde hij in 1735 een oudere en rijkere weduwe, naar getuigenis van hemzelf en vrienden een huwelijk uit wederzijdse liefde die onverminderd bleef tot zij in 1752 stierf.

Afwijzing van het stadsleven? “Stadslucht maakt vrij”, mijmerde de liberale auteur Heinrich Heine, terwijl de conservatieve plattelandssamenleving als een bedompt nest van reactionaire verhoudingen en verstikkende onderdrukking gezien werd. Nochtans waren het bij uitstek linkse denkers als Jean-Jacques Rousseau die het landleven en de natuur verheerlijkten en de mensenmaatschappij, dus bij uitstek de stad, als factor van bederf veroordeelden. Conservatieven als Johnson delen die afwijzing van de reëel bestaande mensenbeschaving echter niet, zelfs niet in haar grootsteedse variant: “Nee, mijnheer, wanneer een man Londen moe is, is hij het leven moe; want in Londen vindt men alles wat het leven te bieden heeft.”

Intolerantie? Johnson was een voorstander van wat we strikt genomen een theocratie zouden kunnen noemen, het gevestigde systeem van een staatskerk met het staatshoofd als Defender of the Faith. Toch bepleitte en beoefende hij de tolerantie tegenover minderheidskerken als het katholicisme en volgde hij met sympathie de start van het methodisme van John Wesley, dat zich specifiek op de noden van de nieuwe arbeidersklasse zou richten. In conversatie nam hij vaak voor de gein het standpunt tegengesteld aan het zijne in, en meestal kon hij dat even overtuigend argumenteren als een echt gemeend standpunt. Een beetje zoals Thomas van Aquino altijd eerst de sterkst mogelijke formulering van het te weerleggen standpunt betrachtte vooraleer zijn eigen argumenten daartegen in te brengen. Dit is een zeer goede oefening in breeddenkendheid en gewoon in helder denken, tegengesteld aan de inhalige gelijkhebberij van links, dat elke rechtse gedachte als een besmettelijk gevaar verre van zich houdt en rechtse argumenten meestal eerst door een karikatuur vervangt vooraleer ze te “beantwoorden”.


Duivel


Hoe verhield Johnson zich tot hebzucht en egoïsme, volgens links de overheersende trend in het tijdperk van Margaret Thatcher en dus typerend voor het conservatisme? Johnson, die zelf voortdurend met geldgebrek worstelde totdat koning George III hem in 1762 een uitkering toekende (die hij slechts met grote gêne aanvaardde omdat hij eerder het corrumperend effect van overheidssteun gehekeld had), verleende voortdurend gastvrijheid en materiële steun aan vrienden in nood. George Bush jr., een beschaamde neoconservatief die zich “compassionate conservative” noemt, net alsof het conservatisme uit zichzelf een gebrek aan mededogen zou vertonen, had van Johnson iets kunnen leren: het conservatisme gelooft in de betrachting van de deugdzaamheid, ondermeer van het concrete mededogen met concrete mensen, daar waar het linkse mededogen alias “solidariteit” er slechts in bestaat, via de belastingen “van de rijken te stelen om aan de armen te geven”, een structurele ingreep die het eigen mededogen onaangesproken laat.

Militarisme? Hierbij is weinig commentaar nodig: “Daar oorlog de laatste remedie is, nadat al het andere eerst geprobeerd is, moet men alle legitieme methoden gebruiken om hem te vermijden. Omdat oorlog het uiterste kwaad is, is het zeker de plicht van degenen wier positie de zorg over naties toevertrouwd heeft, om hem af te wenden.”

Nationalisme? Deze moderne doctrine, die een van de pijlers van de Franse Revolutie zou worden, kon voor een belijder van een religieus wereldbeeld nooit aan de verdenking ontkomen, een soort afgoderij te zijn. Het was belangrijk dat een legitiem heerser, staatsinstellingen en de morele waarborg van de godsdienst de maatschappelijke orde goed beheerden, veel meer dan dat de eenheid van politieke orde met een etnische groep zou samenvallen. Johnson deed dan ook meewarig over mensen die hun kostbare levensjaren verdoen met strijd voor de etnische hertekening van grenzen. De bekendste politieke uitspraak van Dr. Johnson is waarschijnlijk: “Patriottisme is de laatste toevlucht van de schurk.” Stalin en Saddam Hoessein zijn bekende voorbeelden van dictators die, eens in het nauw gedreven, hun eigen palmares trachtten te doen vergeten door hun volk tot vaderlandsliefde op te roepen.

De fundamentele tegenstelling tussen conservatisme en vooruitgangsgeloof was in Johnsons tijd nog erg scherp en helder (anders dan nu, nu veel van wat toen links heette als rechts geldt). Tegen het enthousiasme voor de vooruitgang, belichaamd door de toenmalige liberalen of Whigs, misschien best te vertalen als “progressisten”, vloekte hij: “De duivel was de eerste Whig.” De duivel, zoals opgevoerd in het bijbelboek Genesis, was alleszins de promotor van de hoogmoed, de titanische wil om aan God gelijk te zijn, en dat is de typische pretentie van het vooruitgangsgeloof, tegengesteld aan de bescheidenheid en omzichtigheid die de kern van de conservatieve ingesteldheid uitmaken.


Eéndimensionalisering


Het is voor linksen normaal, alles aan de politiek ondergeschikt te maken, want politiek is voor hen de sleutel tot de staatsmacht als hefboom voor de veranderingen die tot een betere wereld moeten leiden. Conservatieven hebben een veel beperktere opvatting over het belang van de politiek. Dr. Johnson heeft dan ook weinig zuiver politieke geschriften op zijn naam, en des te meer algemene observaties over mensheid en cultuur, die terloops ook wel politieke implicaties kunnen hebben.

In zijn editie van de werken van Shakespeare beklemtoonde Johnson dat men, om een schrijver uit een vroeger tijdperk te begrijpen, al het mogelijke moet leren over het morele en intellectuele klimaat van die tijd, eerder dan hem te beoordelen vanuit de bekommernissen en maatstaven van vandaag. Wie dat inzicht afdoet als louter van belang voor studenten van de letterenfaculteit, moet beseffen in welke mate de progressisten van toen en nu onze kijk op de werkelijkheid verstoren door stelselmatig het omgekeerde te doen. Enkele decennia geleden werd de geschiedenis herschreven in termen van klassenstrijd, vandaag is het bekendste voorbeeld allicht de heksenjacht op “racisme” in auteurs uit vorige eeuwen, van Rudolf Steiner tot T.S. Eliot (toevallig natuurlijk niet Karl Marx), alsof rasdenken toen niet tot het algemeen aanvaarde wereldbeeld behoorde en ook logisch bij de toenmalige stand van de wetenschap paste. Hollywood produceert aan de lopende band historische films waarin de gebeurtenissen van destijds in het licht van hedendaagse normen omgeduid worden, bv. Prince of Egypt, waarin Mozes warempel de slavernij wil afschaffen; Gladiator, waarin het herstel van de Romeinse senaat als protodemocratische doelstelling in de plot ingelast wordt, e.v.a. Omdat Luther tegen de vermaledijde paus was, wordt hij vaak als voorvechter van de meningvrijheid opgevoerd, wat hij volstrekt niet was; omdat Abraham Lincoln de zwarte slaven vrij verklaarde, wordt hij ten onrechte als antiracist voorgesteld, enz. enz. De herleiding van de geschiedenis tot haar “relevante” dimensie, of in praktijk de vervalsing van de geschiedenis in termen van hedendaagse bekommernissen, is één van de vormen van ééndimensionalisering (naast de reductie tot homo economicus) die de linkse impact op ons wereldbeeld typeert.

Johnson bepleit ook bescheidenheid in onze intellectuele greep op de geschiedenis. Tegen diverse deterministische visies op de vermeend onafwendbare opmars van bepaalde vooruitgangskrachten, breekt hij een lans voor de rol van het onverwachte, ondermeer via de vrije wil van individuen: “De meeste historici maken de vergissing, aan te nemen dat elk effect een evenredige oorzaak heeft. In de levenloze interactie van materie met materie kan de voortgebrachte beweging niet anders zijn dan evenredig met de kracht van de in beweging brengende impact. Maar de werking van het leven, zowel privé als openbaar, laat zulke wetmatigheid niet toe. De bokkensprongen van met wil begiftigde agentia lachen met zulke berekening. Er is niet altijd een sterke reden voor een grote gebeurtenis.”


Bescheidenheid


Vele van Johnson’s bon mots zijn “slechts” observaties van het algemeen menselijke gedrag, maar zijn evengoed lezenswaard. Aldus bv.: “Wees er maar zeker van dat als een man over zijn tegenslagen praat, er iets in is dat hem toch niet helemaal onaangenaam is; want waar er alleen maar pure miserie is, daar neemt men zijn toevlucht niet tot gepraat erover.” Ik heb het zelf kunnen vaststellen: terwijl zogenaamde sikh-vluchtelingen die in het asielzoekerscentrum met veel tamtam kwamen vertellen over folteringen die zij ondergaan hadden, zonder uitzondering als bedriegers door de mand vielen, kon ik echte vluchtelingen uit Bangladesj die in moslimpogroms alles verloren waren, er maar met de grootste moeite toe bewegen hun verhaal te vertellen.

Als intellectueel van de hoogste rang was Johnson weinig onder de indruk van intellectualisme: “Er is gezegd dat ‘een corrupte samenleving vele wetten heeft’; ik vraag me af of het niet evenzeer waar is dat ‘een tijd van onwetendheid vele boeken heeft’.” Men voert tegenwoordig campagnes om het lezen te bevorderen, maar gezien de armzalige inhoud van al te veel boeken is het hoogst onzeker dat dit een vorm van volksverheffing is.

Links appelleert graag aan afgunst en zelfbeklag, noem het de neiging tot zeuren en zagen, een ander mikpunt van Johnson’s kritiek: “Wanneer iemand klaagt over hoe weinig anderen naar hem omzien, laat hij dan bedenken hoe weinig hij bijdraagt tot hun geluk, en hoe weinig hij mee lijdt onder hun pijnen.” Als was het om Johnson in het ongelijk te stellen, affecteert de hedendaagse linkerzijde, genre Bill Clinton en Tony Blair, juist graag een diep inlevingsvermogen: “Ik voel uw pijn”, beweerde Clinton. Welnu, merkt Johnson op: “Het is holle grootspraak, te doen alsof men het lijden van anderen voelt zoals zij het zelf voelen. Je zal vaststellen dat deze o zo voelende mensen je weinig goeds doen. Zij betalen je met voelen.”

Een van de speerpunten van de Verlichting was de verwerping van de traditie en van de gehoorzaamheid aan het overgeleverde, waarvoor zij het eigen onderzoek in de plaats stelde. Geloof niet wat de pastoor of de schoolmeester je vertelt, ga het zelf verifiëren. Niets op tegen, zegt Johnson, maar men moet de onvermijdelijke beperkingen van deze benadering inzien: “Het grootste deel van de mensheid dankt al zijn kennis, en heel de mensheid dankt minstens het overgrote deel ervan, aan de informatie door anderen.” In zoiets korts als een mensenleven kan men zijn kennis niet helemaal vanaf nul zelf opbouwen, en is men bijgevolg grotendeels op vertrouwen en gezag aangewezen. Steeds weer blijkt bescheidenheid en een realistisch gevoel voor de menselijke beperktheid de kern van het conservatisme te vormen.

Tot zover een kort overzichtje om de belangstelling te wekken. De gebruikelijke toegang tot het werk van Samuel Johnson is zijn biografie door zijn jonge Schotse vriend John Boswell, verkrijgbaar in de reeks Penguin-classics. Johnson had een anti-Schotse reputatie, al was het maar omdat zijn woordenboek bij het lemma oat/”haver” verklaart: “Graansoort die in Engeland aan paarden te eten gegeven wordt maar in Schotland aan mensen.” Maar ook hier was er in zijn persoonlijkheid ruimte genoeg voor afstand tussen theorie en praktijk, want sommige van zijn beste vrienden waren Schotten. Boswell bewonderde hem mateloos en zijn biografie Life of Johnson is in die zin niet onpartijdig, maar ze is wel rijk aan sprankelende anekdotes en observaties. Na lezing zal u graag de moeite doen, Dr. Johnson’s minder vlot verkrijgbare eigen werken uit de vergetelheid op te vissen.

(Nucleus, < 2009)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten