“Waaraan kan je zien dat Guy Verhofstadt staat te liegen?” – “Zijn lippen bewegen.”
Liegen is geen strafbaar feit. In De Zevende Dag van 12 september beweerde Guy Verhofstadt bijvoorbeeld dat “Geert Wilders zegt dat alle moslims terroristen zijn”. In werkelijkheid heeft Wilders dat nooit gezegd en het vaak uitdrukkelijk ontkend (de wisselwerking tussen een betrekkelijk kleine strijdende voorhoede en haar brede maar betrekkelijk passieve achterban is immers wel wat ingewikkelder dan dat, zoals welbekend sedert Mao’s en Che’s theorie en praktijk van de guerrilla). Maar niemand sleept Verhofstadt omwille van deze zoveelste leugen voor de rechter.
Enkele jaren geleden, na de veroordeling van Siegfried Verbeke wegens Holocaust-ontkenning, legde CGKR-advocaat Paul Quirynen dat door hem bedongen vonnis aldus uit: vrije meningsuiting moet er natuurlijk wel zijn, maar “liegen mag niet”. Dat was wat hij voor de mediamicrofoon ten behoeve van de verkleuterde tv-kijker zei, maar in de rechtszaal had hij daarmee nooit een rechter kunnen overtuigen. De toen door hem ingeroepen revisionismewet, in 1995 met alle stemmen min één (CVP-er Herman Suykerbuyk) goedgekeurd, zegt ook niets over liegen. Zij veroordeelt alleen het ontkennen, minimaliseren of goedpraten van de volkerenmoord op de Europese Joden door de nazi’s en hun bondgenoten in 1939-45. En om die dingen te doen, hoeft men niet te liegen.
“Liegen” betekent dat men doelbewust iets zegt waarvan men meent te weten dat het onwaar is. Iemand die weet of gelooft dat de Holocaust plaatsgevonden heeft, maar zegt dat er nooit zo’n Holocaust geweest is, die liegt. Er is echter geen enkele aanwijzing dat Verbeke, of de zojuist op grond van dezelfde wet veroordeelde oud-VB-senator Roeland Raes, in dat geval is. Alle bekende feiten over hen zijn consistent met de hypothese dat zij echt geloven wat zij zeggen. Je kan hun standpunt een vergissing noemen, in kerkelijke termen een dwaling, maar geen leugen.
Wie de persoonlijke lotgevallen van de revisionisten bekijkt, zal onmiddellijk inzien dat niemand zich zulke ellende op de hals haalt voor een bewering waaraan hij zelf geen geloof hecht. Integendeel, de uitsluiting, de gevangenisstraffen, de fysieke agressie die zij moeten trotseren, nemen zij erbij omdat zij juist hartstochtelijk in hun boodschap geloven. Ook al is wat zij zeggen niet de waarheid, het is wel hun oprechte overtuiging. En bijgevolg geen “leugen”.
Wie met het revisionisme uitpakt, gooit niet alleen zijn eigen ruiten in, maar brengt ook maar schade toe aan elke beweging waarmee hij zich associeert. Raes bezorgt er zijn partij veel last mee. “Roeland Raes is een ezel”, schreef Mark Grammens na de eerste moeilijkheden die Raes ondervond als gevolg van zijn luchthartige uitspraken over omvang en intentionaliteit van de Jodenvervolging door de nazi’s en over de beweerde onechtheid van het dagboek van Anne Frank. Ten eerste wist de senator dat hij daarmee een wet overtrad, ten tweede kan hij niet anders dan geweten hebben dat de interviewers maar wat graag een revisionistische “bekentenis” uit zijn mond wilden optekenen om die tegen hem en zijn partij te gebruiken. Natuurlijk zou hij in een democratie alle recht hebben om zulk standpunt te verkondigen, en waar dat recht niet geldt, zou het als daad van democratisch verzet te rechtvaardigen zijn om tegen de wet in toch zulk standpunt te uiten. Maar een politicus moet weten wat hij wil. Als een partij mede de architect van de toekomst wil zijn, moet zij haar toekomstproject niet opofferen aan een debat over het verleden, en dat debat aan historici overlaten.
De wet die nu een strop om Raes’ hals legt, is door zijn eigen partij mee goedgekeurd. Naar verluidt had Raes in de bespreking vooraf in het partijbestuur ook geen bezwaar gemaakt tegen die goedkeuring. Het stemgedrag van het VB had toch geen invloed op de al of niet goedkeuring, en een pro-democratische nee-stem tegen de instelling van het revisionistisch opiniedelict zou toch maar als “bewijs” van nazi-gezindheid gebruikt zijn. Dus, in het belang van de Vlaamse onafhankelijkheid en andere VB-doelstellingen, toch maar die verwerpelijke wet slikken. Op die keuze viel veel af te dingen, maar het was wel de gemaakte keuze, en het zou maar consistent geweest zijn om zich dan verder van revisionistische uitspraken te onthouden. Niemand vroeg aan Raes om dingen te verklaren waarin hij niet geloofde, hij hoefde alleen maar “geen commentaar” te zeggen.
Waar vinden we een democratische meerderheid, d.w.z. een politieke meerderheid van democratisch-gezinden, om deze (en principieel alle) muilkorfwetten te herroepen? De anti-revisionistische historici zouden, zoals in Frankrijk, de eersten moeten zijn om de politieke wereld hiertoe onder druk te zetten. Deze uitzonderingswet inzake de geschiedenis van WO2 schept immers een taboesfeer die elk debat over dat onderwerp hindert. Zij wakkert ook het antisemitisme aan, i.c. de beeldvorming over de oppermachtige Joodse hand, dus ook Joodse milieus hebben er belang bij, hun stem pro democratie en contra dit opiniedelict te laten horen.
Wat de politieke partijen betreft, uit VLD-hoek hebben we meerdere stemmen gehoord tegen het muilkorfprincipe, alleen is het wachten op een wetsvoorstel dat de moeder aller muilkorfwetten ongedaan maakt. Verder lijkt het VB klaar om op zijn tactische ja-stem uit 1995 terug te komen. Maar vooral is het uitkijken naar een initiatief van de partij die in 2007 met de leuze “freedom of speech” triomfantelijk het parlement binnentrok, de LDD. Nu die partij tot spoedig verdwijnen gedoemd lijkt, kan zij haar plaats in de geschiedenis nog verdienen door één zinnetje uit de eveneens gedoemde Brabançonne nieuw leven in te blazen: “het woord getrouw dat g’onbevreesd moogt spreken…”
(Brussels Journal, 23 sep 2010)
|
zondag 24 december 2017
De Vrijheid Om Te Dwalen
Radhabinod Pal
Radhabinod Pal
Koenraad Elst[1]
(Ars Aequi, Nijmegen 2010)
Radhabinod Pal was een Indiase rechter die de geschiedenisboeken gehaald heeft met zijn uitzonderlijke stellingname als rechter tijdens het proces van Tokio tegen de Japanse oorlogsleiders in 1946-1948. Hieronder volgt een schets van zijn leven, zijn eigen houding en die van het Indiase volk tegenover de oorlog, en zijn rol tijdens het proces.
India tijdens en tegenover de Tweede Wereldoorlog: een achtergrondschets
India behoorde formeel tot het winnende kamp in de Tweede Wereldoorlog, maar de sympathieën van de bevolking waren allerminst solide aan de geallieerde kant, die vereenzelvigd werd met de Britse kolonisator. Op het militaire front heeft India een merkwaardig buitenbeentje geleverd aan de cast van Tweede-Wereldoorlogsterren: Subhas Chandra Bose, tot 1939 leider van de linkervleugel van het Indiaas Nationaal Congres en nadien oprichter van pro-Duitse en pro-Japanse collaboratielegers. In 1941 ontsnapte hij uit huisarrest in Kolkata via Kabul naar Moskou. De USSR was ondanks haar anti-koloniale retoriek niet met de Britten in oorlog, maar stuurde hem onder het Hitler-Stalin-pact naar Berlijn door. Daar zegde buitenlandminister Joachim von Ribbentrop Bose een zekere diplomatieke steun voor de Indiase vrijheidsstrijd toe, en kreeg hij de toestemming om een Indiaas collaboratielegertje samen te stellen, gerekruteerd uit Brits-Indiase soldaten die bij Duinkerke en in Noord-Afrika in Duitse handen gevallen waren. Deze troep van maximaal drieduizend man was een tijdje in Nederland gelegerd en vocht tijdens de bevrijding tegen de geallieerden in Frankrijk.
Toen Adolf Hitler echter zijn steun aan de anti-koloniale strijd weigerde en er ook niets kwam van de plannen om het Midden-Oosten te veroveren en om vandaar naar India door te stoten, liet Bose zich begin 1943 per duikboot naar Japan overbrengen. Hij ronselde er ruim veertigduizend Brits-Indiase soldaten die zich bij Singapore aan de Japanners overgegeven hadden, en vormde het Azad Hind Fauz(‘vrij India leger’) of Indian National Army. Dit leger vocht met succes in Birma en stootte door tot in het Indiase grensgebied. Daar werd het door het Brits-Indiase leger gestuit, en terwijl de Japanse posities achter hen instortten, moest Bose de terugtocht bevelen. In 1945 kwam hij tijdens een vliegtuigongeval in Taiwan om het leven.
Subhas Bose is in India altijd razend populair gebleven. Toen zijn luitenanten in 1946 door de Britten wegens hoogverraad berecht werden, bood Jawaharlal Nehru, de latere premier en Bose’s vroegere tegenstander, aan om hen te verdedigen. Een luchthaven, sportstadions en andere publieke plaatsen zijn naar hem (of naar zijn titel Netaji, ‘leider’) genoemd, vooral in zijn thuisstaat West-Bengalen. De partij die hij, tegen de softe lijn van Mahatma Gandhi in, kort voor zijn vlucht uit India had opgericht, het Forward Bloc, zit tot vandaag in de door de communisten geleide linkse regeringscoalitie in de deelstaat West-Bengalen.
Indiërs letten daarbij niet op de Westerse associatie van de Asmogendheden met het absolute kwaad. Zij eren gelijkelijk Subhas Bose, die onder Duits-Japanse patronage tegen de Britten vocht, en Vinayak Damodar Savarkar, de hindoe-nationalist die de hindoes in september 1939 opriep om aan Britse zijde te strijden. Savarkars bedoeling was dat zij als soldaat krijgservaring zouden opdoen zodat de parate inheemse legermacht na de oorlog alleen al door haar bestaan de Britten tot vertrek zou manen (drie van de zeven hindoe-nationalistische samenzweerders in de moord op Mahatma Gandhi waren veteranen van de Brits-Indiase inzet in de Tweede Wereldoorlog).[2] Het Indiase volk waardeert de identieke wil van beide leiders om India met viriele middelen, afstekend tegen Gandhi’s weinig effectieve pacifisme, te bevrijden. Wat voor de nationale herinnering telt, is niet hun tegengestelde tactische keuze in een oorlog die uiteindelijk niet die van India was, wel hun gemeenschappelijke strategische visie om die oorlog te gebruiken als opstap naar India’s onafhankelijkheid.
Radhabinod Pal
Het sluitstuk van de oorlog speelde zich af op een ander front: de rechtszalen van Neurenberg en Tokio, waar de overwinnaars de verliezers aan hun vonnis onderwierpen. Op het proces van Tokio stal een andere Indiër de show, rechter Radhabinod Pal. Hij verraste de wereld door als enige de vrijspraak van de Japanse oorlogsleiders te bepleiten.
Radhabinod Pal (spreek uit: ‘raadhaabinood paal’) werd op 27 januari 1886 geboren in het Bengaalse dorpje Salimpur, nu in Bangladesj. Na een leergang wiskunde aan het befaamde Presidency College te Calcutta (nu Kolkata) studeerde hij rechten aan het Law College van de University of Calcutta. Daar zou hij van 1923 tot 1936 ook zelf doceren. In 1941 werd hij rechter aan het Calcutta High Court, in 1944 rector van de University of Calcutta, tot 1946. Sinds 1927 was hij ook juridisch adviseur bij de Brits-Indiase regering, die hem in 1946 als rechter op het proces van Tokio benoemde. Zijn positie als dienaar van het Britse Rijk had hem overigens nooit belet om de gerapporteerde successen van Subhas Bose te bewonderen.
Van 1952 tot 1966 was hij nog lid van de UN International Law Commission. Inmiddels probeerde hij nog carrière te maken in de deelstaatspolitiek van West-Bengalen. In 1952 dong hij voor de Congrespartij zonder succes naar de federale parlementszetel voor Calcutta-zuidoost toen die door de dood in gevangenschap van de hindoe-nationalistische partijvoorzitter Shyam Prasad Mookerjee vrijkwam. In 1955 werd hem gevraagd een onderzoekscommissie te leiden naar de niet geheel opgeklaarde dood van Subhas Bose, maar premier Nehru benoemde uiteindelijk een eigen vertrouweling. Pal kreeg ook India’s hoogste onderscheiding, de Padma Vibhushan.
In 1966 bezocht Pal Japan, waar hij openlijk verklaarde dat hij Japan sinds jonge leeftijd bewonderd had omdat het de enige Aziatische natie was die zich met het Westen durfde te meten. Keizer Hirohito verleende hem de Orde van de Heilige Schat eerste klasse. Pal stierf kort nadien, op 10 januari 1967.
In 1973 schonk Japan aan de University of Calcutta een bronzen beeld van Pal, dat echter in een kelder opgeborgen werd tot het in 2006 ter gelegenheid van verwacht bezoek uit Japan weer tevoorschijn kwam. Hij wordt geëerd door Japanse nationalisten, die in 2005 een monument voor hem inwijdden in het omstreden Yasukuni-schrijn, het heiligdom voor de oorlogsleiders. Zij verwijzen volop naar zijn dissidente verdict, vaak in verdraaide vorm, om bijvoorbeeld op zijn gezag de (door hem nochtans erkende) Verkrachting van Nanjing te ontkennen.
Samen met de sage van Subhas Bose was Pal’s dissidentie een factor in de beslissing van Delhi om in het vredesverdrag met Japan van 1952 uitdrukkelijk af te zien van herstelbetalingen. Op 14 december 2006 verklaarde de Indiase premier Manmohan Singh tijdens een rede in het Japanse parlement:‘Het beginselvaste oordeel van rechter Radhabinod Pal na de oorlog herinnert men zich ook vandaag nog in Japan. Die gebeurtenissen tonen de diepte van onze vriendschap en onze wederzijdse steun tijdens kritieke ogenblikken in onze geschiedenis.’[3]
Tijdens zijn staatsbezoek aan India in 2007 trok de Japanse premier Abe Shinzo tijd uit voor een visite bij Pals zoon Prasanta (of Bengali: Proshanto) Pal.[4] In Japan, waar toen net een boek van Watanabe Shōichi over en pro Pals verdict ophef maakte, drukten de mainstream-media hun bezorgdheid uit over deze flirt met het oorlogsrevisionisme.[5] Plannen voor een film over Pals leven zijn voorlopig op de lange baan geschoven.
Het proces van Tokio
Talloze rechtsgeleerden, toen en later, hebben veeleer negatief geoordeeld over de juridische correctheid van het Neurenberg-proces. Die twijfels zijn geformuleerd door buitenstaanders, vaak ook pas lang na de gebeurtenissen. Het proces van Tokio, officieel het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten, van april 1946 tot december 1948, werd echter tijdens de zittingen zelf reeds bekritiseerd door één van de zetelende rechters.
De rechtbank was samengesteld uit telkens één vertegenwoordiger van Canada, Nieuw-Zeeland, Australië (voorzitter William Webb), China, de USSR, de Verenigde Staten, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Filippijnen en India. Vanaf het begin van de procesgang viel de Indiase rechter Radhabinod Pal uit de toon door elke morgen een beleefde buiging te maken naar de Japanse beschuldigden. Op de dag van de voorlezing van het vonnis was hij één van de vijf rechters die een aparte opinie bekendmaakten.
De Filippijnse rechter Delfin Jaranilla, een overlevende van de Bataan-dodenmars, vond de straffen niet streng genoeg: een aantal officieren ontsnapte immers aan de doodstraf en zou in 1958 worden vrijgelaten.[6] Voorzitter Webb en de Franse rechter Henri Bernard protesteerden tegen de Amerikaanse beslissing om keizer Hirohito niet te dagvaarden (op aandringen van bezettingsgouverneur Douglas McArthur, die een bloedige volksopstand verwachtte in geval van Hirohito’s afzetting of vernedering), daar het Duitse staatshoofd Karl Dönitz in Neurenberg wél gevonnist was. De Nederlandse rechter Bernard Röling vond dat complexe feitelijke vragen, bijvoorbeeld wie juist op welk ogenblik de vrede verbrak en de oorlog begon, onvoldoende uitgeklaard waren. Later zou hij in een nabeschouwing instemmen met oorlogspremier Tōjō Hideki’s protest dat het om “overwinnaarsrechtspraak” ging, althans op sommige punten.[7]
Rechter Pals minderheidsrapport, 1235 bladzijden, bevatte veel fundamentelere kritiek en de publicatie ervan werd de volgende zeven jaar door de VS-bezettingsmacht verboden.[8] Inhoudelijk valt het uiteen in twee argumentatielijnen: één over de feiten en één over de wettelijkheid van het proces.
Inzake het feitelijke relaas van de oorlogsgebeurtenissen gaat Pal een aantal keer uit de bocht met vergezochte witwasconstructies. Hij erkent bijvoorbeeld dat oorlogsmisdaden zoals de ‘Verkrachting van Nanjing’ plaatsgevonden hebben, maar vervolgens betwijfelt hij de schuld van de bevelvoerders, die achteraf immers maatregelen hadden genomen om herhaling van zulke ongedisciplineerde uitspattingen te voorkomen. In ieder geval behoorden zulke wreedheden volgens Pal tot de oorlogsmisdaden van klasse B of C, terwijl de 25 beschuldigden van het Tokio-proces terecht stonden voor misdaden van klasse A, namelijk de nieuwe categorieën ‘misdaden tegen de vrede’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’.
Net als de andere rechters behandelt hij vooral de mishandeling van de krijgsgevangenen, die hij echter minimaliseert door deze af te wegen tegen de imperialistische schuld van hun respectieve landen. Daarbij veronachtzaamt hij dat Japan niet alleen gevangen Chinese, Britse of Amerikaanse soldaten mishandelde, maar veel meer nog de burgerbevolking van niet-imperialistische landen zoals China. Aan de zieligste slachtoffercategorieën, zoals de vele duizenden (vooral Koreaanse, maar verder onder meer ook Nederlandse) seksslavinnen of ‘troostmeisjes’, besteedde hij geen woord, maar het officiële vonnis deed dat evenmin.
De Japanse ‘misdaden tegen de vrede’ wuift hij allemaal weg. Nederland en het Britse rijk kwamen in oorlog met Japan omdat ze het zelf de oorlog verklaard hadden na Pearl Harbor. De aanval op Pearl Harbor was volgens Pal het resultaat van tergende Amerikaanse provocaties, zoals het olie-embargo, gerechtvaardigd als een protest tegen de Japanse agressie in China maar ‘eigenlijk’ gewoon een poging om een industriële concurrent te fnuiken. Volgens Pal zou zelfs Monaco aan de VS de oorlog verklaard hebben als het een dreigement van dezelfde strekking zou hebben ontvangen als het Memorandum van Secretary of State Cordell Hull (de ‘Hull Note’) dat het State Departmentkort vóór Pearl Harbor naar de Japanse regering had gestuurd. De inval in China verklaart hij als een noodzakelijke zet tegen de Sovjet-penetratie van China. Niet dat hij iets tegen communisme had, maar in dit verband beschouwde hij de USSR vooral als opvolger van het in 1905 door Japan verslagen tsarenrijk: een ‘blanke’ mogendheid. Die uitleg was weinig overtuigend: als Japan de Russen of het communisme had willen bestrijden, dan zou het in juni 1941 de Duitsers vervoegd hebben in hun invasie van de USSR, een project met veel betere zegekansen dan de aanval op de VS in december 1941. Duitsland toonde zich na Pearl Harbor wél solidair met Japan door tegen zijn eigen belang in de oorlog te verklaren aan de VS.
Veel sterker is het tweede luik van rechter Pals argumentatie: dit proces was een farce, concreet omdat allerlei rechtsnormen genegeerd of overtreden werden, en principieel omdat het ‘overwinnaarsrechtspraak’ betrof. De rechten van de verdediging werden geschonden; advocaten van de verdediging hadden slechts beperkte toegang tot de dossiers; niet-Engelssprekende verdachten en getuigen moesten verklaringen in het Engels ondertekenen; bekentenissen of getuigenissen ten laste van medegevangenen werden afgedwongen onder foltering of met valse beloften; de criteria voor geldigheid van bewijsmateriaal waren streng voor de verdediging, laks in het geval van het dossier ten laste. En vooral: er werd vervolgd op grond van retroactieve wetten. Toen de Japanse oorlogsleiders hun besluiten namen en hun bevelen gaven, bestond er niet zoiets als ‘misdaden tegen de vrede’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’, dus hun bestraffing schond het rechtsbeginsel nullum crimen sine lege. In een Amerikaanse rechtszaal zouden zulke procedurefouten ruim voldoende zijn om een beklaagde van vervolging te doen vrijstellen. Pal bepleitte daarom effectief de vrijspraak voor alle beklaagden.
Tenslotte, dit proces was overwinnaarsrechtspraak omdat er aparte normen golden voor overwinnaars en overwonnenen. De geallieerde legers functioneerden evengoed volgens het principe: ‘Befehl ist Befehl’, maar hun officieren werden niet vervolgd voor daden die slechts de uitvoering waren van een bevel van hogerhand. Japan was niet vertegenwoordigd onder de rechters, en geallieerde oorlogsmisdaden werden niet vervolgd. Rechter Pal was de enige die de Atoombommen op Hiroshima en Nagasaki ter sprake bracht: zelfs al zouden zij onrechtstreeks vele mensenlevens gered hebben, zoals men vaak beweert, dan nog beantwoordden zij onmiskenbaar aan de definitie van ‘oorlogsmisdaad’, namelijk omdat zij bewust burgerdoelwitten viseerden.
Sinds de Vrede van Westfalen (1648) was er hard gewerkt om het verschijnsel oorlog te humaniseren en om het recht van de sterkste door een echt internationaal rechtssysteem te vervangen door middel van het sluiten van onder meer de conventies van Den Haag en Genève en door de onpartijdige werking van het Rode Kruis. De processen van Neurenberg en Tokio markeerden geen verdere stap voorwaarts in deze ontwikkeling, maar juist een breuk, zelfs een stap achteruit. Volgens Radhabinod Pal vormden zij een ‘barbaars wraakritueel’, een cynische gerechtelijke façade waarmee de overwinnaars brutaal hun wil oplegden en zichzelf een extra rechtvaardiging voor hun eigen oorlogsmisdaden verschaften.
(gepubliceerd als aflevering in een reeks over merkwaardige rechters, in het in Nijmegen uitgegeven rechtskundig tijdschrift Ars Aequi, september 2010, p.636-640)
[1] Dr. K. Elst (°Leuven 1959) is oriëntalist, ondermeer bekend om zijn onderzoek over het raakvlak tussen religie en politiek in het subcontinent. Recent publiceerde uitgeverij Aspekt zijn boek Mahatma Gandhi, een evaluatie van Gandhi’s politieke loopbaan aan de hand van een ontleding van de zelfrechtvaardiging die diens moordenaar tijdens zijn proces uitsprak.
[2] Meer details hierover in K. Elst, De Moord op de Mahatma, Leuven: Davidsfonds 1998, tweede ed.: Mahatma Gandhi, Aspekt, Soesterberg 2008, hf. 4.2.2. en 4.2.8.; en K. Elst, Return of the Swastika, Voice of India, Delhi 2006, hf.2.
[3] M. Singh, Prime Minister’s Speech to the Japanese Diet on December 14, 2006, Embassy of India in Japan.
[4] Onishi, Norimitsu: “Decades After War Trials, Japan Still Honors a Dissenting Judge”, The New York Times, 31 augustus 2007, zie: www.nytimes.com/2007/08/31/world/asia/31memo.html (laatstelijk geraadpleegd op 27 juni 2010).
[5] S. Watanabe, Radhabinod Pal’s Judgment, Tokio 2006.
[6] De dodenmars van Bataan, april 1942, was de geforceerde mars van 75.000 Amerikaanse en Filippijnse krijgsgevangenen, die zich na de Slag bij Bataan op de Filippijnen na belofte van correcte behandeling overgegeven hadden, over 98 km naar een kamp. Naar schatting 10.000 gevangenen overleefden de wreedheden van hun bewakers niet, en een nog groter aantal stierf in het kamp aan de gevolgen.
[7] B. Röling, A. Cassese (red.), The Tokyo Trial and Beyond: Reflections of a Peacemonger, Polity Press, Cambridge UK, 1993, p.87. Rölings bijdragen aan en nabeschouwingen over het proces van Tokio worden in ere gehouden door de Röling Foundation: http://www.rolingfoundation.org/tokyo.htm.
[8] R. Pal,‘Judgment’, in: B.V.A. Röling & C.F. Rüter (red.), The Tokyo Judgment: The International Military Tribunal for the Far East (IMTFE) 29 April 1946 - 12 November 1948, Amsterdam: APA-University Press Amsterdam, 1977. In Japan apart gepubliceerd als R. Pal, In Defense of Japan's Case 1 & Case 2, Kenkyusha Modern English Readers 17, Tokyo, Japan: Kenkyusha Syuppan Co.
|
zondag 3 december 2017
Rasdenken in China
dinsdag 28 november 2017
De grensoverschrijdende Draak -- De buitenlandse politiek van China
(Doorbraak, 27 november 2017)
Een
prettig neveneffect van mijn tijd als senaatsmedewerker voor buitenlandse
politiek was de ontdekking van de wereld van denktanks waaraan Brussel
(hoofdstad van Vlaanderen, België, de EU en Noord-Atlantis) rijk is, onder meer
het European Institute for Asian Studies. Anderzijds is "de buitenlandse
politiek van China" belangrijk genoeg om er zelfs in Brussel een
conferentie aan te wijden. Dus: allen naar de komende bijeenkomst over de
Grensoverschrijdende Draak.
Het
vorige evenement specifiek daarover dat ik mocht bijwonen, was rond 1976. Ik
was nog tiener en een fan van de charismatische spreker en, naar mij toen
toescheen, meester-denker Ludo Martens, voorzitter van Amada (Alle Macht aan de
Arbeiders), de huidige PvdA. Die nam de debathandschoen op tegen Swa Vercammen
van de trotskistische RAL (Revolutionaire Arbeidersliga). Het onderwerp was
toen belangwekkend genoeg om de Leuvense Alma 2 te doen vollopen. China's
buitenlandse politiek had in de toen nog talrijke linkse rangen wat
vertwijfeling doen ontstaan. Deze voorhoedestaat had namelijk kazak gekeerd
inzake de verketterde Navo. Toen de Sovjet-Unie de vijand van China werd, ging
China het anti-Sovjet-bondgenootschap Navo als feitelijke bondgenoot
beschouwen. Het was een schok voor onze linkerzijde, die van: "België uit
de Nato, de Nato uit België!" Maar daar zou de allesverklaarkunde van de
Kleine Roerganger wel een Mao aan passen.
Ergens
rond 1988 debatteerde diezelfde Martens over Tibet tegen Frans Boenders. Dat
steekspel heb ik toen door andere verplichtingen moeten missen, maar achteraf
vertelde Boenders het mij na, met als slotsom: "Met communisten valt niet
te praten." Die brave Boenders dacht warempel dat het in communisme om
praten gaat. Van dat misverstand was ik toen al lang verlost. Het schrikbewind
van Pol Pot in Democratisch Kampuchea (1975-79) heeft daarbij geholpen, maar
ook dit. Tijdens een Amada-bijeenkomst had ik een vakbondsman horen reageren op
een destijdse SP-uitspraak over "speldenprikken" tegen het
grootkapitaal: "De revolutie maken we niet met speldenprikken, maar met
mokerslagen!" (Immers, ter attentie van die laffe reformisten die met de
bourgeoisie getrouwd zijn: “We willen niet een deel van de koek, ook niet heel
de koek, maar heel de bakkerij!”) Jaja, al hebben onze revolutionairen niet
veel bereikt, wat waren ze toch woordkunstenaars.
Ook rond
die tijd, juni 1989, werd op het Tiananmen-plein in Beijing een
protestbeweging voor democratie in het bloed gesmoord. Uitbundige
verontwaardiging ("euforie" noemden onze maoïsten het) in de
bourgeois-media en, bij monde van Ernest Mandel, onder de trotskisten. In het hoofdartikel van het partijblad Solidair
diende Ludo Martens deze Mandel van antwoord, ongeveer aldus: "Trotskisten
als hij zijn er niet in geslaagd hun Permanente Revolutie te verwezenlijken in
een land zo groot als Liechtenstein. Hem komt het natuurlijk toe, een land met
een miljard inwoners de les te spellen."
Een
half jaar later hergroepeerden de uit China weggeraakte democratie-ijveraars
zich voor een strategische conferentie in warempel mijn thuisstad Leuven, in de
Kleine Aula, Maria Theresia-College: "Dadao gongchanzhuyi!"
("Weg met het communisme!") Ik had inmiddels Chinees gestudeerd en
was daar zeer welkom, al was het maar omdat ik me als tolk nuttig kon maken.
Daar waren ook enkele buitenlandse opponenten van het communistisch bewind op
uitgenodigd, onder meer de Londense voorzitter van de "Free
Tibet"-campagne. Dat was toch wel een miskleun, want alle Chinezen keerden
zich fel tegen hem. De verstandigste onder hen trachtte de gemoederen te
bedaren om de bijeenkomst niet te laten mislukken, dus stelde hij een
"redelijk compromis" voor: OK, een onafhankelijkheidsreferendum, maar
dan in de hele Volksrepubliek... Waarmee mooi aangetoond was hoe
nationalistisch de Chinezen, ongeacht politiek standpunt, verenigd zijn rond de
trouw aan het ondeelbare moederland.
Het
oproer van 1989 is doodgebloed, maar het communisme is eigenlijk wel ten val
gekomen. Een fluwelen val, want alle partijprinsen zijn goed terecht gekomen,
maar van communisme is onder de Hamer en Sikkel van het conferentiepodium anno
2017 niets meer te merken. Geen Mao-pakjes meer (eigenlijk decennia eerder dan
de Revolutie door de vader des republikeinsen vaderlands Sun Yixian
gelanceerd), de partijleiders dragen nu een maatpak, zijnde het
bourgeois-uniform van de westerse duivels. Men sprak er nog over een
"modern socialisme met Chinese kenmerken", maar die lippendienst
heeft vooral als functie, de institutionele continuïteit en de oppermacht van
de partij te verzekeren en de chaos die een Michaïl Gorbatsjov destijds over
het Sovjet-grondgebied afgeroepen heeft, te vermijden. In China reikt de Staat
het Kapitaal de hand. En nu het bezoek van Donald Trump aan sterke man Xi
Jinping door de Chinezen uitgelegd wordt als het hofbezoek van een leenman aan
zijn leenheer, gaat het in China uitgestippelde beleid ons allen aan.
Voorsmaakje
van het vervolg: European Institute for Asian Studies, Wetstraat 26 Brussel,
donderdag 30 november 2017, 9-12 u. Gratis, allen welkom.
maandag 30 oktober 2017
Een conservatief herbront zich
Een conservatief herbront zich
(Doorbraak, 25 oktober 2017)
De
aartsvader van de conservatieve stroming in de moderne politiek, zo bestempelt
men de Iers-Britse wijsgeer en parlementariër Edmund Burke (1729-1797). Hij
zetelde nochtans voor de Whig-partij,
de “liberalen”, de toenmalige linkervleugel. Zijn blijvende faam heeft hij
vooral te danken aan zijn gedachten bij de Franse Revolutie, samengevat in het
boek Reflections on the Revolution in
France (1990), waarvan zopas een selectie in Nederlandse vertaling
heruitgegeven is als Franse Revolutie en
Engelse traditie bij Doorbraak. Zowel Burke’s grondtekst als Theodore
Dalrymple’s inleiding daarop zijn uitstekend vertaald en van verklarende
voetnoten voorzien door Marc Vanfraechem.
In
vergelijking met de massa marxistische en cultuurmarxistische geschriften zijn
er niet veel inleidingen tot het conservatisme. Daarom alleen al is deze
omstandige inleiding door Dalrymple op Burke’s grondtekst van deze belangrijke doch
onbekend-onbeminde politieke stroming welgekomen. Door eigen levenservaring tot
het conservatisme gekomen, belicht Dalrymple hier het boek dat onwillekeurig
tot zijn levensbeschouwelijke bron geworden is.
Dalrymple
was tot voor kort als arts werkzaam. Hij verwierf bekendheid met zijn schampere
maar zeer deskundige kritiek op de resultaten van decennia van pamperbeleid op
de arbeids- en gezinsethos van de onderklasse.
Sommige van zijn inzichten blijken meteen
citeerbaar in hedendaagse debatten, bv. over de projectie van een hedendaagse
waardenschaal op historische figuren. In Vlaanderen haalde hij de krantenkoppen toen de
opkomende politicus Bart De Wever zich tot zijn type gezondverstandsconservatisme
bekende.
Burke
Over Burke
geeft hij enkele tekortkomingen toe, zoals het ook bij de linkse kritiek
bekende feit dat hij erger jammerde over koningin Marie-Antoinette dan over de
armoede van de boerenstand, en dat hij de gebreken van het Britse stelsel onderschatte.
Verder was Burke hier en daar wijdlopig, al heb je daar in dit boek weinig last
van, want irrelevante en langdradige passussen zijn eruit weggeslecteerd.
En dan is
er nog het verstrijken van de tijdsgeest, wat hier en daar zorgt voor onverwachte
zienswijzen die in zijn tijd begrijpelijker waren. Bijvoorbeeld noemt hij een
wetmatigheid die we nu in de politiek zelden nog beseffen, namelijk het belang
van riddertrouw: een koning hoeft niet op samenzweringen tegen hemself berekend
te zijn als zijn mannen hun eed van trouw ernstig nemen (“trouw verdrijft vrees”, p.56), zodat hij niet zijn
toevlucht moet nemen tot “tirannie uit voorzorg”. Er is hier en daar ook wat sarcasme dat nu
niet meer als origineel zou gelden maar het toen wel was, bv.: de revolutionairen
“hebben Frankrijk vrijgemaakt op de manier waarop die oprechte vrienden van de
rechten van de mensheid, de Romeinen, de bevrijding van Griekenland, Macedonië
en andere volkeren hebben aangepakt.” (p.105)
Maar
alles bijeen blijft het nog steeds, ook na ruim twee eeuwen, een hoeksteen van
het politieke boekenlandschap: “Het is een mens niet gegeven, in alles gelijk
te hebben, en Burke maakte geen uitzondering op deze regel, maar over lopende
zaken en diepzinnig boek schrijven dat twee en een kwart eeuw later nog het
lezen waard is, en dat voor onze huidige precaire situatie doordringende
inzichten bevat, is een opmerkelijke prestatie die door maar een handvol . (p.21-22)”
Conservatisme
Burke
behoorde tot een milieu dat eigenlijk als geheel de bron van het conservatisme
mag heten, met onder meer woordenboekmaker Samuel Johnson (http://koenraadelstnl.blogspot.be/2017/10/dr-samuel-johnson.html),
geschiedkundige Edward Gibbon, econoom Adam Smith en wijsgeer David Hume.
Alleen al hun vriendschap zegt veel over het conservatisme, want ze overbrugde
ernstige meningsverschillen die bij links, en bij een middelmatiger variant van
rechts, tot verkettering zouden geleid hebben: anglicaans (Johnson en Burke) versus
vrijzinnig (Hume en Gibbon), Tory versus Whig, pro en contra de eisen van de
separatisten in de Amerikaanse koloniën.
Johnson
en Burke zijn allebei bekend om hun pleidooien vóór de inheemse belangen in de
overzeese gebieden: Johnson (die, kinderloos, zijn zwarte dienaar tot erfgenaam
maakte) deed schamper over de Amerikaanse autonomisten, die vooral af wilden
van de beperkingen die de Britse Kroon oplegde aan hun drang om de Indianen te
onteigenen en negerslaven te mishandelen, “liberty” zijnde het recht om te
veroveren. Burke daarentegen sympathiseerde met hen in hun kritiek op het
koloniale ondergeschiktheid, wat een ander soort anti-Britse stellingname. Burke
leverde scherpe kritiek op de East India Company en haar corrupte en
uitbuitende bewindvoering in Bengalen. Hun “going
native” is al één punt waarop hij en zijn vrienden niet beantwoordden aan
het stereotiepe beeld dat de linkerzijde van haar tegenstanders cultiveert.
De
vrijdenker Gibbon schreef over de anglicaan Burke, met wie hij de ontzetheid
over de Franse Revolutie deelde: “Ik bewonder zijn welsprekendheid, ik ben het
eens met zijn politieke zienswijze, ik ben vol van zijn ridderlijkheid, ik kan
hem zelfs zijn bijgeloof vergeven.”
Bescheidenheid
Burke
hamert op onze kleinheid in vergelijking met de enorme erfenis die wij torsen. Nationale
eigenheid behoort bijvoorbeeld tot dat erfgoed: “Ik kan niet vatten hoe iemand
zulke graad van aanmatiging kan bereiken dat hij zijn land beschouwt als niets
dan een blanco blad waarop hij kan krabbelen wat hem maar invalt.”
Wat
Burke daar tegenoverstelt, gaat niet om het hoera-patriottisme met zijn vlagvertoon.
Politieke conflicten worden hier niet in het Procrustesbed van begrippen als
“volksaard” gedwongen. De Britse kolonisten in Amerika hadden gewoon een belangenconflict
met het moederland, zij gelden hier niet als “a new nation”, zoals de nationalistische president Abraham Lincoln
het voorstelde. De Fransen waren evenmin door hun volksaard gedoemd tot het
revolutiescenario dat zich toen ontspon.
Progressief
staat gelijk met de leer van het “onbeschreven blad”, de maakbare mens die geen
vaderland heeft. En die geen andere dan een materiële dimensie heeft en passief
het herkneden door verlichte despoten moet ondergaan. Aldus bijvoorbeeld in
voorzitter Mao’s (op p.13 geciteerde) beeld van de boerenstand als een onbeschreven
blad waarop prachtige karakters kunnen geschreven worden.
Veranderen
om te behouden
“Een staat die de middelen
mist tot enige verandering, mist ook de middelen om zich te handhaven”, stelt
Burke (p.30). Ter linkerzijde stelt men het graag zo voor dat conservatieven
tegen elke verandering gekant zijn, vastgeroest in een verleden waarvan zij het
leven oneindig willen rekken. In werkelijkheid laveren zij op de wind, en zijn
zij best bereid hun zeilen bij te stellen naargelang de windrichting om hun
eigenlijke koers te kunnen handhaven.
Een voorbeeld van elders. Eind
19de eeuw voelden sommige leidende figuren in China wel aan dat niet
alleen de technologie maar ook de instellingen aan modernisering toe waren. De
literati Kang Youwei en Liang Qichao kregen van het keizerlijk hof carte
blanche om hervormingen door te voeren om uiteindelijk van het absolute
Qing-keizerrijk een grondwettelijke monarchie naar Brits model te maken. Die
formule zou continuïteit verzekeren en een geleidelijke modernisering
aanmoedigen. Gezien de bloedige 20ste-eeuwse geschiedenis van de
Republiek en de Volksrepubliek, met trage of negatieve economische
ontwikkeling, was dat wel de best mogelijke oplossing. Echter, de echt
reactionaire krachten binnen het keizerlijk milieu zagen die hervormingen niet
graag, en binnen honderd dagen werden die teruggedraaid.
Gevolg was een polarisatie die
het republikeinse kamp versterkte en in 1911 tot een revolutie leidde, met de
troonsafstand van de laatste keizer, Pu Yi, en de aanstelling van een eerste
president, Sun Yixian (Sun Yat-sen), en in het zog daarvan de instabiliteit en
de crisissen die de hervormers hadden willen voorkomen. Tekenende bijzonderheid
is de kwestie van de inbinding van de voeten bij elitevrouwen: daadwerkelijk
afgedwongen door het maoïstisch bewind, was dat verbod al afgekondigd onder de
Republiek en zelfs al onder het Keizerrijk, dat wel degelijk tot de
hervormingen bereid was die de revolutionairen achteraf als resultaat van hun
eigen machtsgreep voorstellen.
Tegeltjeswijsheden
Bij het afscheid geven we nog wat
wijsheden mee voor onderweg. Zo varieert Burke op Cicero “dat religie de basis
van een beschaafde samenleving is, de bron van alle goeds en troost”. (p.61) En
verder moeten filosofen niet de maatschappij naar hun eigen inzichten willen
inrichten: “Waren ze zich maar bewust gebleven van hun onlosmakelijke eenheid,
elk op zijn eigen plek!” (p.57) Wel ja, dat is het geheim: cuique suum, “elk het zijne”!
Abonneren op:
Posts (Atom)