(kortere versie op Doorbraak, 15 november 2021)
Nu Johan Sanctorum over de
pensioenleeftijd heen is, vat hij de opgedane kennis van een hele loopbaan
samen in enkele boeken die wel een tijd een vaste referentie over hun onderwerp
zullen blijven: de lange mars door de instellingen van de achtenzestigers (een
ontwikkeling die zich precies over zijn volwassen leven uitstrekt), de
manipulatie van de media, en het cultuurmarxisme. Zijn nieuwste uitgave Terug
naar Malpertus behandelt het spanningsveld tussen stoute humor en de
opdringende meningdictatuur bekend als woke. Het rolmodel dat hij
hanteert is de rebelse vos Reynaert, die vanuit zijn “burcht” Malpertus de
draak stak met koning Nobel en diens gevolg.
"Satire is niet voor
doetjes" (p.84), bezweert hij ons. In dat opzicht was het een goede
leerschool dat hem aan het begin van zijn loopbaan een doctoraatstitel ontzegd
is, namelijk toen uitkwam dat zijn vader heel erg fout geweest was in de
oorlog. Ook toen al speelden twee elementen van de vandaag helemaal ontketende woke-golf:
cancel culture ofte uitsluiting van ongewensten uit fatsoenlijke
platformen, en de onmogelijkheid van verlossing eens je uit een fout nest
blijkt voort te komen. De nazi’s noemden dat laatste Sippenhaftung, en
een hedendaagse toepassing is de aansprakelijkverklaring van alle blanken aan
de misdaden (hoewel niet de verdiensten) van sommige blanken uit het verleden.
Alleszins, Sanctorum heeft ervan geproefd lang voor de huidige orgie van woke
(zelf)beschuldigingen.
Woke is dan ook een karikaturale uitvergroting, bijna een
zelfsatire, van handelwijzen en attitudes die al veel langer bestaan. Vandaag
afficheert het zich vooral als links, maar het is bijvoorbeeld niet eens zo
lang geleden dat de katholieke onderwijskoepel als grootste werkgever van
Vlaanderen zijn werknemers al voor kleine afwijkingen van de rechte leer
broodroofde en op de zwarte lijst zette.
Vandaag is het echter onmiskenbaar
dat links, na meedogenloze hoogtepunten van spot in de nasleep van 1968 (toen
het satirische blad Hara Kiri door Charles de Gaulle verboden werd en,
in toespeling daarop maar onder een onheilspellend gesternte, hersticht werd
als Charlie Hebdo), een zure vijand van alle politieke humor geworden
is, “humorloos” (p.91). Satire geldt nu als rechts, iets voor ’t Pallieterke
en ’t Scheldt (waarvan hij het humorgehalte bij alle verdienstelijke
onthullingsjournalistiek toch maar pover vindt). Spot via de nieuwe taal van de
memes geldt meteen als “far-right humour” (p.80). Komieken die links
begonnen zijn, gaan nu de hete onderwerpen uit de weg (bv. Kamagurka, naar
eigen zeggen), óf zijn, parallel met vele ernstigere denkers, zelf een eind
naar rechts opgeschoven. Aldus bv. Urbanus, volgens zijn huidige critici een
“rechtse zak”.
Een eindeloze bron van vermaak is
het “ultrafeminisme” (p.50) uitgedragen door een heir van gesubsidieerde
vrouwen en af en toe een “excuusguus” (p.52). Wie daar tegenin gaat met
uitspraken die vroeger aan de toog gemeengoed waren, zoals Jeff Hoeyberghs,
wordt nu met zijn “spontaneïstische satire” (p.80) het middelpunt van
controverse. Het illustreert de wetmatigheid dat satire onverwacht opduikt,
niet langs formele kanalen waar het Bestel via de uitlaatklep van brave humor
door beroepscomedians (Geert Hoste) de controle probeert te behouden: “Grappen
met het opschrift 'dit is humor' zijn waardeloos als kritisch genre.” (p.66)
Dit boek is elitair: weliswaar heeft
iedereen het recht om humor af te scheiden, zelfs kritische humor ofte satire,
maar in de feiten zijn de satiristen in ons land op enkele handen te tellen.
Huichelen past niet voor een hekelschrijver, en Sanctorum laat onbeschroomd
verstaan dat hij tot die keurploeg behoort, maar de meeste lezers niet.
Inderdaad, voor velen zal dit een eerste kennismaking zijn met het gezichtspunt
van een vakman, die alleen de collega’s die er hun leven voor gelaten hebben,
moet laten voorgaan.
Er is bij de massa wel een
democratisering van het gecensureerd worden en van het geklaag daarover: mensen
die knus achter hun scherm en vaak zelfs onder schuilnaam meninkjes ten beste
geven. Deze “gratispolitiek op de meningenmarkt” (p.85) doet hen dan een onschadelijk
klein beetje proeven van wat voor anderen een doodvonnis, een daadwerkelijke
terechtstelling of op zijn minst broodroof zou betekenen: ze worden door
Facebook geband. Want inderdaad, wat in de beginjaren een rijk van de vrijheid
leek, een vrijplaats waar je rond de gevestigde media heen stoute standpunten
kon verkondigen, staat vandaag zelf bekend om zijn ingrepen tegen fout geachte
meningvorming, zowel subtiele (shadow-banning) die dagjesmensen niet
eens door hebben, als brutale. Daar kunnen ze dan erg over doen: “Ik ben in de
Facebook-gevangenis gezet!” Sanctorum is niet onder de indruk.
Over de carnaval in “Ojlst” (p.87)
is hij uitgesproken pro het recht op ongebreidelde spot, inbegrepen de
praalwagen die internationaal als antisemitisch weggezet werd. Inderdaad,
evenmin als andere meningsuitingen moet satire gebreideld worden, maar de vraag
die hier niet gesteld wordt, is: was dit wel satire? Werd er een wantoestand
gehekeld? Hadden de joden iets gedaan waarmee nu maar eens ongezouten de draak
moest gestoken worden? Bij mijn weten was het alleen een uitvergrote toespeling
op het “sabbatjaar” waartoe de groep besloten had. Het was geen opstap tot
volkerenmoord, wel een grap zonder pointe.
Sanctorum acht de satire zelfs in
staat om de islam te doen “afbrokkelen” (p.100). Wie weet, maar tot nu toe
heeft de islam een grote voorsprong is het toebrengen van slagen en
verwondingen aan zijn hekelaars: regelrechte moorden, halfgeslaagde of mislukte
pogingen daartoe, uitsluiting of broodroof via zijn woke handlangers, en de
verspreiding door overheden van islamvriendelijke smoezen. Ik vrees dat de
gewenste ontmanteling van de islam er maar zal komen door het verspreiden van
harde kennis over de problematische theologie en geschiedenis van de islam.
Anderzijds kunnen we het ook lezen als een oproep tot steeds betere satire,
zodat moslims zich belachelijk gaan voelen zolang ze Mo achterna blijven lopen.
Alleszins gaat de islam ons
paradoxaal genoeg voor in het darwinisme (p.117), in zijn moderne vorm gewraakt
door moslims die het uit de biologielessen geweerd willen zien. Door
ongelovigen “apen en varkens” te noemen, poneert de profeet alvast de dierlijke
basis van veel menselijk handelen. Zoals auteur “Willem die Madocke maeckte” in
zijn Van de vos Reynaerde doet.
Over de taal heb ik wel een paar
opmerkingen. Op p.83 staat: "Voor elke verboden spotprent is er een
cartoonist die hem toch tekent, al doen er 99 collega's het in hun broek: het
gaat om die ene." Inhoudelijk geen probleem: er is inderdaad een soort adel
van de satiristen, namelijk de weinigen die de grenzen aftasten, onderscheiden
van het talrijkere plebs dat binnen zijn comfortzone blijft. Maar heeft “de
spotprent”, vrouwelijk, als voornaamwoord “hem”? (Niet alleen voor de wokes
zijn voornaamwoorden belangrijk.) Dat zou als hollandisme kunnen begrepen
worden, een akte van onderdanigheid vanwege de Vlaamse uitgever, want in het
noorden is het vrouwelijk nagenoeg verdwenen (al komt het langs de achterdeur
terug binnen als het geslacht van collectiviteiten: “het land en haar
inwoners”). Een zelfde verschoningsgrond geldt dan voor “rede”, hem. (p.91).
Maar niet meer voor de inpalming van onzijdige woorden door het mannelijk: “het
verleden”, hem. Drukfout?
Bij dat woord “verleden” vergist de
auteur zich ook van woordafleiding: het betekent niet “van leed ontdaan”
(p.111). Laten we het zo eenvoudig mogelijk uitleggen, zonder er Oud-Germaans
of Gotisch bij te halen. Je kan de grondbetekenis van lijden deduceren
uit zijn causatief “leiden”: doen gaan. “Lijden” betekent dus “gaan”, vandaar
de Duitse vertaling van verleden als Vergangenheit. De daaruit
gegroeide betekenis ondervinden kunnen we begrijpen door analogie met
het tweede lid van ondergaan, of door het synoniem ervaren, uit varen.
Het verschil met het woord leed, waarvan Frans laid, “lelijk”,
zelf trouwens uit ledelijk, zien we in het Engels, waar *lide
niet meer bestaat maar zijn causatief lead wel. Nu moeten we het
verschil beseffen tussen de tandklanken in Engels, Nederlands en Duits: th-d-d,
bv. thief-dief-Dieb, en d-d-t, bv. dance-dans-Tanz; dus wat in zowel Engels als
Duits twee verschillende klanken zijn, th/d resp. d/t, vallen in
het Nederlands samen als d. De eindstamklank van de tegenhanger van leed,
namelijk loath, verschilt van die van lead. We krijgen daar de
tripletten loath-leed-leider (“spijtig”) versus lead-leiden-leiten. Om het
extra verwarrend te maken, is lijden later toch beïnvloed geworden door
de betekenis van leed, dus “leed ondervinden”, echter zonder dat die
betekenisverschuiving overgegaan is op het afgeleide woord verleden.
Zo, daarmee heb ik de
recensentenplicht vervuld van ook wat kritiek te geven. Voor de rest wil ik het
boek en zijn boodschap zeer aanbevelen, ook al omdat ik me kan aansluiten bij
Sanctorums besluit: “Ik ben heel optimistisch. We zullen deze woke-tijden
overleven, net vanuit de wildernis. Vanaf dan is er geen weg terug en kunnen
zelfs fatwa's de dijkbreuk niet stoppen" (p.125) De internettechnologie is
immers zodanig dat men tegen alle censuurpogingen in toch altijd sluipwegen kan
vinden om het Bestel uit te dagen, een nieuw soort guerrilla. "Alle wegen
van de vrijheid leiden naar het internet" (p.92), waar moderne versies van
straatfilosofen als Socrates en Diogenes hun pret niet opkunnen.
Ten afscheid klopt hij zich op de
borst dat hij de lezer “het credo geleerd heeft”, zoals Reynaert bij
koningsgezant Cuwaert de haas deed. Maar wat die onschuldig ogende uitdrukking
hier betekent, daarvoor zult u het boek zelf moeten lezen.
Johan Sanctorum: Terug naar
Malpertus. Over humor in woketijden, Doorbraak, Antwerpen 2021, ISBN 978
949 3242425, 126 pp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten