vrijdag 25 augustus 2017

De kerstening der Germanen


De kerstening der Germanen
(Kort Manifest, no.198, okt.-nov. 2012)


Wie het Europese erfgoed wil behoeden, bekent zich doorgaans tot een religieuze of tot een etnische loyauteit. Enerzijds het christendom als kern van de Europese eigenheid, anderzijds  de voorouderlijke erfenis, met daarbinnen de klemtoon op ras, of op taal, of op diepere cultuurkenmerken die sinds voorchristelijke tijden doorheen de kerstening en zelfs tot in de postchristelijke tijd stand gehouden hebben. Een belangrijke fase in de geschiedenis van onze Germaanse voorouders is nu het voorwerp van een voortreffelijk boek: De Germanen en het christendom. Een bewogen ontmoeting 5de-7de eeuw. Het telt 240 bladzijden prettig leesbare tekst, maar voorts ook kaarten, genealogische tabellen, een index, zeer veel voetnoten en een uitgebreide bibliografie. 



De goede Germanen

Vooraleer het verhaal van die kerstening te doen, schetst de auteur, katholiek theoloog en kerkhistoricus Pierre Trouillez, de voorchristelijke Germaanse samenleving met ondermeer deze parafrase op Tacitus’ Germania: “De Germanen kennen ook een gelede samenleving, met heren en knechten, maar er is geen sprake van autocratie. De gekozen koning moet zijn rang en gezag voortdurend door zijn gedrag legitimeren. Verder beslissen allen over de belangrijkste aangelegenheden van de stam in de volksvergadering of ding. Al laten de mannen het werk op de akkers en het huishoudelijk gezwoeg aan de vrouwen over, deze laatsten worden geenszins als minderwaardige wezens beschouwd. (….) Bovenal worden zij tegen de mannelijke grilligheid beschermd door de strikte eisen van de monogamie en de huwelijkstrouw. Zij spelen ook een grote rol bij het beoefenen van de gastvrijheid, die de Germanen hoog in het vaandel houden. Ten slotte is dat volk wel ruw en vechtlustig, maar ook vrij van achterbaksheid, want ieder zegt zijn mening open en bloot.” (p.17)

Tacitus voerde een kruistocht tegen de Romeinse decadentie, dus zijn contrasterende indrukken over de nobele Germanen kunnen wat geïdealiseerd zijn. Het is echter waarschijnlijk genoeg dat de “wilde” Germanen weinig last hadden van de stadsziekten die Rome teisterden.

Dat Germanendom is door zijn dominantie in laat-Romeins en middeleeuws Europa één van de pijlers van ons werelddeel. Was de niet-erkenning van het de rol van het christendom in de EU-ontwerpgrondwet tenminste nog het voorwerp van controverse, dan was het doodzwijgen van de Germaanse rol in de geschiedenis van Europa iets waar alle betrokkenen het over eens waren. Nochtans zegt Christopher Dawson in The Making of Europe dat naast Rome, Athene en Jeruzalem ook de “barbaren” een wezenlijke rol gespeeld hebben in het ontstaan van Europa. 

In de eeuwen na Tacitus kwamen de Germanen onder invloed van hun Romeinse buren door het toenemend handelsverkeer. Toch behielden Romeinse auteurs vier eeuwen later nog ongeveer dezelfde indruk van de nauwelijks of recent gekerstende Germanen. De nieuwe Germaanse heersers verlichtten de belasting voor de armen en vermeerderde die van de rijken, aldus in de 6de eeuw het getuigenis van Gregorius van Tours. (p.27) Salvianus van Marseille prijst de Germanen, die zich van de decadente Romeinen onderscheiden “door hun solidariteit, vooral met de zwakkeren, door hun kuisheid en afkeer voor de publieke spelen en huwelijksbedrog”. Hij zegt zelfs dat zij “alle provincies zuiveren die de Romeinen met hun ontucht hebben bezoedeld”. (p.41)



Wulfila

Dit gunstig getuigenis door een katholieke bisschop is des te opmerkelijker omdat de meeste vroeg gekerstende Germanen tot een rivaliserende christelijke stroming toegetreden waren, namelijk het arianisme. De Goten, die in Midden-Europa buren van het Rijk waren, gedoogden het bekeringswerk van bisschop Wulfila, een volgeling van bisschop Arius. Die leerde een zuiver monotheïsme, tegen de katholieke Drievuldigheid. Geen goddelijke natuur voor Jezus dus, noch voor de Heilige Geest, een soort islam zonder Mohammed.

Hun heidense koning Athanarik zou zich in 368 pas tegen de groeiende christelijke minderheid keren nadat hij de indruk kreeg dat zij een vijfde kolonne van het christelijke Romeinse rijk ging worden, wiens keizer Valens inderdaad ambities tegen de Goten had. Toen hij maatregelen tegen de christenen nam, wekte dat tegenstand op bij zijn medeheidenen, die vonden dat sektaire tegenstellingen de nationale eenheid niet in gevaar mochten brengen (wat overigens juist Athanarik’s eigen bezwaar tegen de kerstening was). De tegenstand kwam onder leiding van hertog Fritigern, die de vorst militair uitdaagde maar op de vlucht gejaagd werd. Als om Athanarik’s vrees te bevestigen, zocht Fritigern toevlucht en steun bij de Romeinen, en nadat hij die gekregen had, bekeerde hijzelf zich ook tot het christendom.  

Onder invloed van het ariaanse christendom werden de Goten en andere Germaanse stammen fanatiek anti-katholiek. Als bekeerlingen bestreden zij de nieuwe Roomse godsdienst veel feller dan zij ooit als heidenen gedaan hadden. De Vandalen zouden in Noordwest-Afrika talloze priesters en bisschoppen folteren, om de bergplaats van de kerkschatten te onthullen maar ook om hun “dwaalleer” op zijn plaats te zetten. De blijvend slechte faam van de Vandalen als vernielers is het gevolg van hun slechte pers bij de katholieke geschiedschrijvers. Alleszins zou de herovering van een deel van Noordwest-Afrika door de Oost-Romeinse keizer Justinianus in 534 voor een herstel van de katholieke suprematie zorgen. Het is dus niet waar dat de gemakkelijke verovering van de Maghreb door de islam het gevolg was van drijverijen tussen katholieken, arianen en de (grotendeels vreedzaam tot de katholieke kerk toegetreden) leden van een andere “ketterij”, het donatisme. Het gebied was nagenoeg homogeen katholiek toen de Arabieren kwamen. In 535 verloren alle niet-katholieken hun burgerrechten, “aangezien het voor hen voldoende was in leven te blijven”. (p.76)

In Italië eerbiedigde de Gotische veroveraar Theoderik de katholieken omdat hij niet in dwangbekeringen geloofde. Hij gebruikte de tegenstelling ariaans-katholiek ook als element om de Goten en de Romeinen uiteen te houden, naast de bestuurlijke apartheid en het verbod op menghuwelijken. Een groot voordeel voor de katholieke Kerk van een ariaan als heerser was ook dat Theoderik zich niet met de formulering van de kerkelijke leer bemoeide, wat onder de katholieke keizers wel anders geweest was. Onder zijn bewind pionierde Cassiodorus de spreekwoordelijke schrijf- en kopieerkust van de abdijen, formuleerde Benedictus van Nursia zijn kloosterregel, en legde Dionysius Exiguus de christelijke jaartelling vast.

Voor de historische taalkunde zou Wulfila’s Bijbelvertaling van onschatbaar belang blijven als oudste tekstcorpus in een Germaanse taal. Maar ook in de godsdienstpolitieke verhoudingen van die tijd speelde ze een grote rol. Katholieken gebruikten de Latijnse Bijbeltekst, die in de geromaniseerde rijksdelen nog begrepen werd (hoewel de spreektaal van het standaard-Latijn weggroeide) maar in nieuwe missiegebieden een vertolking in de volkstaal tijdens de mondelinge prediking behoefde. De arianen lanceerden echter, zoals later de protestanten, de Bijbel in de volkstaal, en Wulfila’s vertaling had een gelijkaardige invloed als later die van Luther: het volk rechtstreeks aan de Bijbel blootstellen. De katholieke bisschoppen zagen dat niet graag, omdat de kerkelijke leer inmiddels een eigen leven had aangenomen en ver van de rauwe Bijbelinhoud weggegroeid was. Het was beter voor het godsvolk als het slechts een kerkelijke selectie van passend geduide Bijbelteksten tot zich nam. Ondermeer de opvallende geestdrift van de barbaarse Goten voor de bloeddorstige krijgspassages uit het Oude Testament bevestigde de kerkleiding in die bekommernis.



Godsoordeel

In zijn beschrijving van de zege van christendom op heidendom en van katholicisme op arianisme begaat de auteur , net zoals de meeste katholieken sinds vele generaties, de fout van aan te nemen dat die overwinning organischerwijze uit inhoudelijke superioriteit voortkwam. Niets op tegen dat hij als katholiek het katholicisme superieur vindt, natuurlijk, maar het is gewoon een feit dat superieure doctrines vaak om andere dan inhoudelijke redenen door barbaarse zijn overtroefd. De auteur moet slechts naar het einde van zijn eigen verhaal kijken om te zien hoe katholiek en ketters christendom samen ten onder gingen toen de islam Noordwest-Afrika veroverde: anders dan in Egypte en de Levant (waar trouwens vooral “ketterse” kerken floreerden), wist het er geen stand te houden onder moslimbewind. 

Het idee dat de winnende religie ook de beste moet zijn, is paradoxaal genoeg juist een toepassing van een heidense Germaanse gewoonte, namelijk die van het godsoordeel. Dat betekende dat men in een rechtskundig dispuut een tweegevecht tussen de gedingvoerende partijen over gelijk of ongelijk liet beslissen: wie de ander het zwaard uit de hand kon slaan, of diens hoofd wist af te hakken, die móest wel in zijn recht zijn. Dat de Roomse kerk heidendom en arianisme in Europa vernietigd heeft, vormt geen bewijs van haar gelijk of superioriteit, net zo min als de vernietiging van het christendom in Noordwest-Afrika het gelijk van de islam bewijst.

De auteur geneert zich niet voor zijn status van katholiek theoloog en is onbeschroomd partijdig: “In vergelijking met het Germaanse pantheon bood de christelijke God zekerheid omdat Hij als enige het hele kosmische gebeuren volgens vaste wetten bestuurt en bovendien als ‘onze Vader’ om het welzijn van de mensen bekommerd is. We kunnen daarom aannemen dat de prediking van Wulfila bij de Germaanse toehoorders als een geestelijke bevrijdingsboodschap is overgekomen.” Vandaar dus de “verwonderlijk snelle aanvaarding van het christendom in belangrijke delen van de Germaanse wereld”. (p.37)

Dat moet niet verwonderen als de katholieke geschiedschrijving in het algemeen en zijn boek in het bijzonder zo weinig aandacht besteden aan de weerstand van ondermeer de Saksen tegen de kerstening. Ook het element dwang speelde een rol, bv. in Clovis’ bevel aan zijn soldaten: “Kop af of kop onder”, nl. voor de doop.



De katholieken winnen het pleit

Na de dood van Theoderik, die een lang en wijs bestuur beëindigde met een paranoïde angst voor Byzantijnse complotten (reden waarom hij zijn minister, de wijsgeer Boethius, liet terechtstellen), ging het met het Gotische rijk snel bergaf. In de Gotische oorlog (535-553) vernietigde de keizer van Constantinopel de Gotische staat en uiteindelijk het (Ostro-)Gotische volk. In 568 kwamen echter de laatste Germaanse volksverhuizers Italië binnen: de Longobarden. Zij hadden Italië leren kunnen als hulptroepen van de Byzantijnen tegen de Goten, en vonden het er beter dan in hun eigen stamland in Oostenrijk. Eens te meer leed het volk onder oorlogen, maar de roep om een sterke leider werd beantwoord.

Paus Gregorius werd de Grote genoemd omdat hij de katholieke herleving belichaamde. Om hun moed te geven, herinnerde hij de Italianen in zijn vierdelig werk Dialogen aan hun talloze heiligen. In 595 kocht hij enkele Angelse slaven (waaruit we terloops leren dat het christendom de slavernij niet had afgeschaft) om hen in het christendom in te wijden en begon hij de missie naar Groot-Brittannië. Dat was na de inwijking van de Angelen en Saksen verdeeld in christelijk-Keltische staten in het zuidwesten en heidens-Germaanse staten in het grootste deel van het land. De paus instrueerde zijn missionarissen om de heidense tempels niet te verwoesten, wel de beelden daarin, zodat de mensen op dezelfde plaats bijeen konden komen als vóór de kerstening. Dat beleid van continuïteit en “inculturatie” is de Kerk in ondermeer China en India blijven kenmerken. Koning Ethelbert liet zich na enig pramen, en typisch mede onder invloed van zijn vrouw, tot het christendom overhalen. Hij werd geprezen als de Britse Constantijn en gaf de missie alle faciliteiten. Tegen Gregorius’ dood in 604 was de nominale kerstening van het eiland al ver gevorderd.

Ook in het Visigotische Spanje won de katholieke Kerk het pleit tegen de ketterij. Door zijn perifere ligging was het heidendom er veel levenskrachtiger gebleven dan in Italië. Toen Spanje begin 5de eeuw door de Vandalen, Sueven, de Iraanse Alanen en tenslotte door de Romeinse hulptroepen van de Visigoten werd veroverd, bloeide daar (en in Gallië) een nu vergeten beweging, het priscillianisme, beïnvloed door het manicheïsme en gnosticisme. Na zijn tweede veroordeling door het concilie van Braga in 572 doofde dit uit. Het arianisme daarentegen werd de hofreligie van de Visigoten, de nieuwe heersers, en leidde tot anti-katholieke “vervolgingen” onder koning Eurik (466-484). Niet dat hij martelaren maakte of de dwangbekering beoefende, maar hij ontwrichtte de Kerk door bv. de benoeming van bisschoppen te blokkeren. Ondermeer de bekering van hun noorderbuur Clovis tot het katholicisme, en de tijdelijke voogdij door Italiaans-Ostrogotische heersers, bracht zijn opvolgers weer tot een verdraagzamer beleid. Na de moord op de Ostrogotische koning Theudis in 548 verzonk het land echter in een burgeroorlog. Toen in 552 de Byzantijnse troepen in Zuid-Spanje landden, als voltooiing van hun anti-ariaanse kruisvaart, werden zij door de katholieke bevolking geestdriftig ingehaald.

De nieuwe Visigotische heerser Leovigild, die terrein heroverde op de Byzantijnen, had de steun van de katholieke bevolking nodig, en schafte alle integratiebeperkende wetten af. Alleen was het ariaanse geloof onherroepelijk verschillend van het katholieke. Hij koos dus voor een arianisme-light, en na enige wetenswaardigheden hief het Visigotische hof in 589 de ariaanse Kerk; de Visigotische natie werd katholiek. De katholieke inheemse bevolking steunde hen van dan af tegen de Byzantijnen, die, hoewel katholiek, als vreemde bezetters ervaren en tenslotte verdreven werden.  

Bisschop Isidorus van Sevilla, de “laatste Kerkvader”, werd de belichaming van de Visigotische renaissance. Hij werd vooral bekend door zijn vulgarisaties van de klassieke kennis. Toledo, dat door de pleitbezorgers van het latere islamitische Spanje om  zijn vertaalschool geprezen wordt, was reeds een centrum van geleerdheid onder de Visigoten. Spanje vervulde de rol van beschavingscentrum voor noordelijker Europa reeds vóór de komst van de moslims.

Dat de balance of power onder de Germanen uiteindelijk toch ten gunste van de Rooms-katholieke Kerk doorsloeg, was ook te danken aan de bekering van de nog heidense Frankische vorst Chlodovech of Hlodwig, best bekend onder de Latijnse vorm van zijn naam: Clovis. Zijn bekering wordt niet op het slagveld van Tolbiac (496) gesitueerd, dat zou een romantische nabootsing van het toen al klassieke verhaal van Constantijn geweest zijn (“In dit teken zult gij overwinnen”), maar als de vrucht van een geleidelijk proces beschreven, waarin Clovis’ persoonlijke devotie voor de wonderdoener Sint-Maarten doorslaggevend was. Ook politieke berekening speelde een rol:  als heiden had hij niets te maken met de theologische disputen tussen arianen en katholieken, maar als katholiek zou hij gemakkelijker de steun van de Gallo-Romeinse bevolking en de erkenning van het Oost-Romeinse rijk krijgen. Het gaf hem ook een reden om het Visigotische rijk aan te vallen, waarvan hij de hoofdstad Toulouse veroverde; hij werd er juichend door de katholieke bevolking ingehaald.

Clovis bleef een even moordzuchtige machtspoliticus na als voor zijn bekering. Het is naar hem dat 17 vorsten van het door hem gestichte Frankenrijk zich Lodewijk ofte Louis noemden. Overigens was hij ook de eerste franskiljon: een Nederlander die het Frans als werk- en huistaal koos terwijl hij zijn bestuurszetel van de taalgrensstad Doornik naar Soissons en tenslotte Parijs verlegde.



Joden

Voor de joden was de Germaanse verovering van Rome en de daaruitvolgende opdeling van het rijk in zelfstandige staten een goede zaak. In het jonggekerstende rijk bestond een grote druk op hen om zich te laten dopen, zodat het aantal joden ondanks een hoog geboortecijfer in dalende lijn ging. Het gebeurde echter nooit dat alle christelijke vorsten van de post-Romeinse Europese orde eenzelfde ijver in de kerstening van de joden aan de dag legden, dus als het in één land te heet onder de voeten werd, konden ze naar een ander uitwijken.

De heidense Germanen kenden geen anti-judaïsme. Het christendom daarentegen stelt zich per definitie op als het “nieuwe Verbond”en het “ware Israël”: au fond is zijn bestaan onverenigbaar met dat van het jodendom, en de wederzijdse vijandigheid was van in het begin aanwezig. Dat de apostelen en de eerste christenen allen joden waren, pleit tegen hun fysieke uitroeiing als “oplossing” van het joodse “probleem”, en daar heeft de Kerk zich meestal aan gehouden. Maar hun voortbestaan als volk van het oude Verbond maakte wel dat zij bekeerd moesten worden. Wel minder hard dan het heidendom, dat geen faciliteiten kreeg (er waren geen getto’s voor vereerders van Jupiter of Wodan; de spreekwoordelijk geworden discriminatie van de joden vooronderstelt dat zij tenminste mochten blijven bestaan, wat de heidenen niet gegund werd), en meestal ook niet onder dwang.

Het is hier dat de Visigoten een ervaring opdeden die in de latere geschiedenis van Spanje opnieuw een rol zou spelen en de “oplossing” zou bepalen. De “katholieke koningen” Ferdinand en Isabella zouden de joden in 1492 verbannen om er vanaf te zijn, nadat het besef was doorgedrongen dat dwangbekering niet werkte. Vele bekeerde joden praktiseerden in het geheim hun oude religie, en juist tegen dat verschijnsel was de inquisitie opgericht. Deze bleef wel bestaan, en werd ondermeer tegen overblijfselen van het heidendom (“heksen”) gebruikt, ook tegen de heidenen in de koloniën (Goa), maar als wapen tegen het jodendom was zij minder effectief gebleken dan de algehele verbanning. 

Ook de Visigoten probeerden het, eerst als arianen en daarna als katholieken, met dwangbekering van de “stijfkoppige” joden. Zij stelden echter vast dat deze onder dwang bekeerde joden hun godsdienst discreet bleven beoefenen, en wantrouwden hen. De notie van een joods anti-christelijk complot dook op, en besluiten van nationale concilies rekenden ermee af. Ondermeer werden de joden op bevel over alle steden van het land verspreid. Toen de Arabieren het land binnendrongen, stonden de joden aan hun kant. Zij werden als bewakers van de steden aangesteld, in een ironisch gevolg van hun dwangvestiging over heel het land.  



Heidendom

Pierre Trouillez geeft ruiterlijk toe dat religieus fanatisme  typisch is voor de “abrahamische” godsdiensten: “Precies als heidenen koesterden de Franken  niet de rancune tegenover de katholieke Kerk die de ariaanse Germanen zo vaak tekende.” (p.160) Eens bekeerd, namen de Germanen theologische kwesties zo ernstig dat ze ervoor wilden doden. Tevoren doodden ze volgens dit getuigenis evenveel, maar dan om andere redenen. Toch vindt de auteur een christelijke houding verkieslijk boven een heidense: hij neemt als vanzelfsprekend aan dat het “heidens bijgeloof” (bv. p.148, p.196) uitgeroeid moest worden. Hij schijnt nooit geregistreerd te hebben dat de heidense wijsgeren in het Romeinse rijk juist het anti-intellectuele element in het christelijk geloof minachtten, en dit “bijgeloof” noemden. Nu nog citeren vrijzinnigen de kerkvader Tertullianus’ uitspraken: “Wat heeft Jeruzalem [= het geloof] met Athene [= de wetenschap] te maken?” en “Ik geloof omdat het ongerijmd is”, als een anti-rationele stellingname. De godsdienst van de ene is het bijgeloof van de andere.

Ook het gematigde beleid van inculturatie ziet hij als een (weliswaar onvermijdelijke) bron van problemen. Dit leidde tot een “ondergeschoven heidendom” (p.209), dat uiterlijk wel het christelijk geloof beleed maar innerlijk nog lang heidens bleef en de heidense goden bleef vereren onder gekerstende vorm. Het gevaar was dat de Kerk uit compromisbereidheid zoveel heidense praktijken zou overnemen (feestdagen, processies) dat zijn bijbelse kern ondergesneeuwd geraakte. Het protestantisme zou, niet toevallig onder de Germanen, uit dezelfde kritiek ontstaan:  het deed het katholicisme af als een crypto-heidendom en wilde eindelijk de Bijbel ernstig nemen.

Dit boek geeft een zeer goed relaas van de kerstening van de Germanen binnen Romeins bereik. De latere kerstening van de Noord-Germanen is stof genoeg voor een ander werk. De schrijver stelt zich bij zijn verhaal uitdrukkelijk op christelijk en kerkelijk standpunt. Het enige dat dan ook ontbreekt is hetzelfde verhaal maar dan vanuit het gezichtspunt van de heidenen: hoe hun religie ten onder ging, en hoe elementen van die religie in het nieuwe geloof binnengesmokkeld zijn en daar op die manier overleefden.



Pierre Trouillez: De Germanen en het christendom. Een bewogen ontmoeting 5de-7de eeuw. Davidsfonds, Leuven 2010.

maandag 14 augustus 2017

België weer eens gesplitst





(De Bron, 15 juli 2017)


In een zaal van het Vlaams Parlement verwelkomde Jan Peumans de Waalse germanist prof. em. Jules Gheude ter gelegenheid van de verschijning bij Doorbraak van een vertaling van diens nieuwe boek: Waals Testament. We hadden gehoord dat hij in de Waalse media voor “verrader” uitgescholden was, dus we zaten met een gunstig vooroordeel.



Perin

Gheude, 71, bezielt sinds 2010 het Gewif, een studiecentrum voor de aanhechting van Wallonië bij Frankrijk. Hij was hoogleraar aan de Luikse universiteit en in de jaren 1970 kabinetsmedewerker van François Perin, toen minister voor Institutionele Hervormingen. Perin was leider van het Rassemblement Wallon en meesterdenker van het rattachisme, de gedachte dat Wallonië niet bij l’état belgo-flamand maar bij Frankrijk behoort.  

In dit boek steekt Gheude zijn blijvende bewondering voor Perin niet weg. Die was inderdaad een briljante en veelzijdige geest, mentor van wijlen interimpremier Jean Gol en ondermeer ook een voorman van het nieuwheidendom. Over de aard van de communautaire problemen sprak hij zonder complexen, niet met de felheid van een Karel Dillen, maar met een welhaast humoristische vanzelfsprekendheid. En hij bereikte er meer mee voor zijn Wallonië.

Ruim 20 jaar geleden voorspelde VVB-voorzitter Yvan Mertens dat de Belgische constructie geen vijf jaar meer zou duren. Dat was dus een typisch Vlaamse inschatting: kinderachtig en zonder voeling met de wereld van de macht. Er was ook toen geen ernstige reden om een spoedig verwezenlijkte Vlaamse onafhankelijkheid te verwachten. Noch in Vlaanderen noch in Wallonië besteedde men aandacht aan zijn (als staatsgevaarlijk bedoelde) voorspelling, tenzij om ermee te lachen: “Waar lopen die grote woorden met dat ventje naartoe?” Ze was van hetzelfde gehalte als de ronkende maar machteloze retoriek die men toen van de Yzerbedevaarten gewend was.

Nochtans waren de factoren, hoewel nog niet de machtsverhouding, al in voege die ooit tot de splitsing moeten leiden. Dat vond althans  François Perin, die vaststelde dat de Vlamingen een eigen natie aan het vormen waren. Die indruk nam alleen maar toe, zodat een RTBF-ploeg die trend ging doortrekken naar een verrrassende eenzijdige Vlaamse onafhankelijkheidsverklaring: Bye bye Belgium (2007).



Waarom vandaag?

Alain Mouton interviewde Gheude, die hem graag uitlegde waarom hij dit boek geschreven had, en waarom nu. Dat Vlaanderen in de feiten een aparte natie vormt en de Walen zich vooral op Frankrijk richten, beschouwde hij als afdoende bewezen: daarvoor waren geen verdere argumenten of belgicistische achterhoedegevechten meer nodig. Op sommige momenten hebben Vlaamse politici die zich nu als gematigd (= toegeeflijk) presenteren, zich als separatist-onder-zekere-voorwaarden laten kenen, bv. Wouter Beke tijdens de zesde staatshervorming. De huidige communautaire wapenstilstand die de N-VA in acht neemt, wekt de indruk dat België gered is, maar die is bedrieglijk. Onder al die Vlaamse gematigdheid gaat nog altijd de bereidheid om België te splitsen schuil. Juist de officieel afgekondigde communautaire stilstand brengt de onvermijdelijkheid van separatisme scherper aan het licht, stelt Gheude. 

Aanleiding vandaag is het verder uiteendrijven van zowel de openbare mening als de economische toestand in Vlaanderen en Wallonië. De PS en de belgicistische media maken de Walen al twintig jaar wijs dat er een herleving van de Waalse economie bezig is, maar er zijn nog steeds geen resultaten. Door de opleving in de buurlanden daalt de werkloosheid ook in Wallonië wat, maar alweer minder dan in Vlaanderen. Je kan er niet naast kijken dat de Walen meer dan ooit op Vlaamse overdrachten teren.

De weg voorwaarts ligt dus in de splitsing. Het uiteenvallen van België is geen apocalypse, aldus Gheude. Brussel kan een stadsstaat worden, een Washington aan de Zenne, een heuse jackpot voor de stad. Het Vlaamse publiek hoort het hem graag zeggen, want het impliceert ook een splitsing tussen Wallonië en Brussel. De mogelijkheden en logische lotsbestemming van Wallonië en Brussel zijn immers verschillend, dus de belangrijkste stap voorwaarts is om die twee uit elkaar te halen. Brussel krijgt dan een eigensoortig statuut waarin een band met Vlaanderen mogelijk blijft, althans voldoende om de Vlaamse bestuursinstellingen in Brussel redelijkerwijze te kunnen handhaven.

Daarna kunnen Vlaanderen en Wallonië ongehinderd hun eigen weg gaan. En daartussen is geen symmetrie. Natuurlijk is Vlaanderen een natie in wording, en natuurlijk zijn de Walen dat niet, dus de splitsing zal asymmetrisch zijn. In plaats van zich aan België vast te klampen, moeten de Walen niet van een onrealistische onafhankelijkheid dromen, maar erkennen ze beter gauw dat ze bij Frankrijk horen.



Maar

Met talloze citaten, van Charles de Gaulle en anderen, toont Gheude aan dat Frankrijk bereid is om Wallonië te omarmen. Ook de Waalse openbare mening is (blijkens een peiling in Le Soir) er al voor de helft voor gewonnen om heim ins Reich “terug” te keren.  Dat was overigens van in het begin de bedoeling: de revolutionairen die het historisch accident van 1830 op gang brachten, wilden niet alleen de Nederlanders buiten, maar wilden ook bij Frankrijk aansluiten. Economisch gezien betekent dat een extra last voor Frankrijk, reden waarom sommige Vlaamse kruideniers beweren dat de Fransen dat nooit zullen willen. Maar voor dat beetje grandeur hebben die wel degelijk een prijs over.

Wel zal Wallonië slechts eenmalig van zijn schulden ontheven worden: van dan af zal het de tering naar de nering moeten zetten. Dat juist is de reden waarom de meeste Walen het rattachement toch maar als een tweede optie achter de hand houden. Zolang het maar kan, willen zij van de Vlaamse goedigheid blijven profiteren. Niemand anders is zo onnozel: de EU niet, ook Frankrijk niet, alleen de Vlamingen. Alleen daar blijft een politieke meerderheid (en een grote meerderheid in de mediatieke en culturele sector) het als een teken van morele superioriteit voorstellen om zich te laten bestelen.

Daarom staat Gheude alleen. Natuurlijk is er een Waal te vinden die waarheden wil verkondigen die voor zijn volksgenoten als verraad gelden (aan Vlaamse kant zijn er zo zelfs meer dan anderen), maar Wallonië als geheel is nog lang niet aan een Belgische boedelscheiding toe. Daarom heeft Gheudes dissidente stem uiteindelijk niet meer impact dan de protserige oekazen van de feestredenaar op wijlen de Yzerbedevaart.


Jules Gheude: Waals Testament. Ongemakkelijke waarheden over de toekomst van België, Doorbraak, Antwerpen 2017 (vertaald door  Marc Vanfraechem uit Un testament wallon – Les vérités dérangeantes), ISBN 978-90-82567-39-7.

Rechts, vunzig, en zot








Rechts, vunzig, en zot

('t Pallieterke, februari 2007)




Het VB mag de politie en haar voogdijminister Patrick Dewael wel dankbaar zijn. Stel je voor dat die neonazistische militairen echt werk hadden kunnen maken van hun plannen voor aanslagen, één halfgeslaagde moordaanslag zou al volstaan. Dat zou geen losgeslagen zelfmoordenaar zijn die ten persoonlijken titel nog wat negerinnen in zijn dood wil meesleuren, maar een expliciet politieke daad van een groep waarvan allicht wel aan enkele leden wel één of andere band met het VB kan toegeschreven worden. De kiezers hebben het VB al veel vergeven, maar daar zou toch een grens overschreden zijn. En het repressie-apparaat zou in actie komen.

Degenen die eraan herinneren dat de islam niet de enige ideologische voedingsbodem voor terreur is, hebben natuurlijk gelijk. Het kan niet genoeg herhaald worden: de lijn tussen goed en kwaad loopt doorheen elke mens, en het kwaad in de islam is maar één actualisering van een universeel kwaad, dat ruim vóór de islam reeds bestond en allicht ook het nakende einde van de islam zal overleven. Geen tijd dus voor zelfgenoegzaamheid: wanneer je je moreel superieur begint te voelen omdat je in het vijandige kamp verwerpelijke tendenzen ontwaart, kijk dan maar eens rond in eigen kring, misschien ontwikkelt zich daar wel iets gelijkaardigs.

Toch heeft elk kamp zo zijn eigen kenmerken. Laat ons eens het extremisme van links met dat van rechts vergelijken. Het eerste wat opvalt is het enorme verschil in doelgerichtheid. In de jaren ’70 ontvoerde en vermoordde de Rote Armee Fraktion (RAF) grootkapitalisten, de Cellules Communistes Combattantes (CCC) vernielden in 1984-85 eigendommen van banken en multinationals, kortom: links richt zijn kogels op zijn vijanden. De vermeende blanke racist Timothy McVeigh daarentegen blies in 1995 een gebouw op in één van de blankste steden van de VS en doodde in het wilde weg meer dan honderd leden van het ras dat hij meende te verdedigen. Idem voor de aan neofascisten toegeschreven bomaanslag op het station van Bologna in 1980. Rechts geweld heeft iets benevelds en suïcidaals, links geweld is in zekere zin nuchter en rationeel.

Nog zo’n verschil betreft de doeltreffendheid. Groenlinks militant Volkert van der Graaf besloot in mei 2002 om Pim Fortuyn te vermoorden, dus hij schoot hem op een rustig plekje van dichtbij dood, en het had weinig gescheeld of hij was nog ongemoeid weggeraakt ook. Twee maanden later fantaseerde de Franse nationalistische militant Maxime Brunerie erover om president Jacques Chirac te vermoorden, dus nam hij een oud geweer, ging op veel te grote afstand tussen een massa mensen staan, schoot er compleet naast en werd meteen overmeesterd. Links schiet met scherp, rechts met stomp.

We kunnen ook de achterliggende denkwereld vergelijken. Tegenwoordig maakt het internet het gemakkelijk om over de schouder van de betrokkenen mee te lezen in hun onderlinge gedachtenwisselingen. Neem nu de parameter “haat”. Links is vervuld van haat tegen zijn politieke opponenten en tegen rivaliserende linkse scholen. Een psychologisch voordeel is dat dit een maatschappelijk aanvaard soort haat is, één waartegen geen wetten afgekondigd worden. Dat helpt verklaren waarom die haat meestal erg rationeel tot uiting komt: in scheldpartijen met ideologisch karakter (“lepe trotskist!”).

De haat in het rechtse kamp neemt gedrochtelijker vormen aan. Voor een deel komt dit door het gevoel van vervolging, wat leidt tot allerlei vermommingen in de meningsuiting (“ik ben geen racist, maar…”), die dan na een borreltje of drie gecompenseerd worden in extra cruë scheldtirades. Een ander verklarend verschil is dat echte haat normaal een reactie is van slachtoffers op reëel leed. Links teert verder op de begrijpelijke haat van de 19de-eeuwse verworpenen der aarde tegen hun uitbuiters, maar vandaag is dit een luxehaat geworden: de linkse woordvoerders behoren zelden tot de klasse die echt afziet. Degenen die ondanks het vooruitzicht van ostracisme het extreemrechtse kamp vervoegen, hebben veelal echt iets “meegemaakt”: afgetuigd door vreemdelingen bijvoorbeeld. Wraakzucht is een veel sterkere factor van haat dan de waan van morele superioriteit waarin links baadt. In die zin is het vandaag niet onjuist om haat eerder met rechts te associëren.

Maar er is nog meer aan de hand. Op rechts-nationalistische forums vind je veel vileine aanvallen van persoonlijke aard, zie bv. de drukbezochte webstek www.thebirdman.org van John Bryant. De man is wetenschapper, rond de zestig en lid van Mensa, dus je zou denken dat hij weet wat hij doet. Welnu, hij “onthult”, tussen alle verhalen over het “bedrog” van 11 september door, dat mede-revisionist David Irving (twee maal getrouwd, vader van vijf) homo is, en erger nog, dat zijn moeder joods was. Verder is de Vogelaar gastheer voor andere rechtse rakkers die mekaar beschuldigen van seksueel en financieel wangedrag, of dat ze infiltranten van de politie of de joodse lobby zijn. Een afvallige uit een neonazi-clubje getuigt er: “Ik was daar de enige met een normaal gezinsleven. De ene helft was homo, de andere bleef maar vragen hoe mijn vrouw in bed is.” Zoiets heb ik nog nooit gehoord van een ex-lid van pakweg Amada (nu de Belgische Partij van de Arbeid) waar een partijmilitant statutair “van onberispelijk moreel gedrag” moest zijn.

Minder pikant maar toch wel tekenend is een mail die ik recent van een ex-NSV-er ontving: “Wat nu NSV en mezelf betreft: een jaar geleden heb ik volledig gekapt met ‘de beweging’. Ik ben inhoudelijk opgeschoven naar het centrum en ben gaan inzien dat de wereld wat groter is dan de Vlaemsche zaak alleen. Bovendien heb ik geleerd dat de zogenaamde beweging afgeladen vol zit met sektarische gekken en andere smeerlappen -- de uitzonderingen niet te na gesproken -- die maar al te graag ‘afvalligen’ nog wat dieper in de str… duwen.”

Ik zou hieruit vooral onthouden dat het rechts-nationalistische milieu vol zit met “gekken”. Dat verklaart namelijk het zopas opgerolde complot. Links heeft ook zijn gekken gehad, de anarchisten die een eeuw geleden heel wat gerichte moorden pleegden, echter zonder het Systeem ten val te brengen. Een tsaar vermoorden is gemakkelijk, het tsarendom opblazen nog wat anders. Datzelfde zien we nu bij rechtse samenzweerders: ze zouden eens een paar moorden gaan plegen om België te “destabiliseren”,-- en dan? Welk doel wordt daarmee verwezenlijkt behalve treurnis bij de nabestaanden en gegarandeerde repressie tegen je eigen kringen? Staat de massa klaar om op het signaal van de terreuraanslagen een revolutie te ontketenen? Ik zie daar bij de “volgevreten Vlamingen” (dixit Karel Dillen) geen teken van.

In de jaren ’70, toen ik een leergierige tiener en meeloper van extreemlinks was, woedde er daar een levendig debat over het terrorisme van de RAF. Ik had wat gewetensproblemen met die linkse doctrine van het “rechtvaardig geweld”, en het stelde me tevreden dat de linkse tenoren althans het terrorisme duidelijk afwezen. Dat bleek eigenlijk in de marxistisch-leninistische traditie te passen: tijdens de revolutie en na de machtsovername werd er niet op een miljoen doden meer of minder gekeken, maar in de jaren van voorbereiding duldde men geen contraproductieve terreuracties, een geval van “links deviationisme”, die “kinderziekte van het communisme”. De Chinese communisten hadden meermalen de gelegenheid om Tsjiang Kaisjek om te brengen, maar ze lieten hem ongemoeid, wat hen niet belette om hem China afhandig te maken. De Russische dissident Aleksandr Solzjenitsyn was in Rusland en zelfs in ballingschap in de VS zeker binnen bereik van KGB-moordenaars, maar hij werd nooit op die manier verontrust.

In het annus mirabilis 1989 had ik de eer om Sita Ram Goël te leren kennen, de Indiase Solzjenitsyn; hij had in de jaren ’50 en ’60 regelmatig waarschuwingen over een aanslag wegens zijn anti-communistische geschriften afgewimpeld: “Ik heb mijn Lenin gelezen, dat is gewoon hun methode niet.” Hij is in 2003 op 82-jarige leeftijd vredig in zijn bed gestorven. Maar de doortastende Indiase communisten hebben zonder geweld wel een onaantastbare machtspositie verworven in de culturele en menswetenschappelijke sector en in het bestuur van enkele deelstaten.

In de jaren ’70 maakte de analyse van Herbert Marcuse veel indruk: terreur kan gerechtvaardigd zijn in een prerevolutionair klimaat om een reeds wankelend Bestel een duwtje te geven; maar in de huidige situatie zou ze het Bestel alleen versterken. En als onze neonazi’s niet naar die joodse prof willen luisteren, probeer het dan eens met Horst Mahler, vandaag neonazi, toen RAF-militant en in de cel. De “tweede generatie” van de RAF trachtte hem in ruil voor gijzelaars vrij te krijgen. Hij weigerde de vrijlating en mocht in een TV-rede uiteenzetten waarom. Hij was inmiddels tot de maoïstische Kommunistische Partei Deutschlands toegetreden, die terreuracties afwees en geweld slechts juist achtte op het geschikte tijdstip en dan als massabeweging planmatig gegidst door de voorhoedepartij. Hij besloot zijn charismatische rede met een oproep tot discipline: “Vorwärts! mit der KPD.” Adembenemend vond ik dat.

De KPD-revolutie is er nooit gekomen, maar niet-terroristisch links heeft via de lange mars door de instellingen toch een enorme macht veroverd. De RAF daarentegen is roemloos ten onder gegaan, en ook onze CCC hebben niet veel bereikt. Maar toch dit ene: ze hebben bewezen dat een gedisciplineerde groep een jaar lang aanslagen kan plegen zonder opgerold te worden. Daarin zijn de lallende rechtse complottisten alvast niet geslaagd.



(Tot zover vunzig klein-rechts. Geldt zoiets ook voor het VB? Komt en leest daarover volgende week!)



De kikker en de schorpioen



Geert van Cleemput heeft het nieuws gehaald met de voorstelling van zijn afrekening met het VB, Vlaams Geblokkeerd. De boekhelft over ideologische kwesties, waarin hij ondermeer zijn argumentatie tegen het neo-belgicisme herneemt, is warm aanbevolen, maar de kranten hebben zich op de andere helft gestort: het relaas van intriges binnen de partij.

Wie verlekkerd is op pikante onthullingen over vunzigheid van het soort dat je in de echt extreemrechtse zelfkant wel aantreft, zal echter teleurgesteld zijn. Onder de uittreksels die de kranten gretig afgedrukt hebben, stond dus niet: “Senator X is goed bekend bij de hoeren van Brussel-Noord”, met als staartje om de VB-ers te treiteren: “…vooral bij de negerinnen.” Nee, bij de fletse anekdotes over de seksistische praatjes van sommige kopstukken rijst eerder de bedenking dat het ten kantore van Vandela niet heel anders zal zijn, om van de partnerruilende VLD-top maar te zwijgen. Het VB mag dan wat “tuig van de richel” aangetrokken hebben, het blijft wel teren op de oude traditie van deugdelijk flamingantisch idealisme.

Pijnlijker is het ellebogenwerk tussen de verschillende groepen, gedefinieerd naar ideologische kleur of naar loyauteit aan een leidersfiguur. Van Cleemput schetst ons een machtsstrijd tussen een racistische macchiavellist en een flamingantische voddenvent, die de achtergrond vormt van zijn eigen opkomst en ondergang in de partij. Hij vermeldt ook enkele pesterijen vanwege rabiate vrijzinnigen jegens de katholieke tenoren. Merk op dat het hier louter om persoonlijke twisten gaat, niet om een ideologische tweestrijd over de partijlijn, zoals men zich die toch had kunnen voorstellen naar aanleiding van bv. de legalisering van euthanasie, de “Romeinse dood” aanbevolen door nieuwrechts idool Friedrich Nietzsche.

Binnen het VB is het geruzie om postjes zo bitter omdat de partij haar mensen uit eigen middelen moet belonen terwijl andere partijen elders baantjes en profijten kunnen verdelen. Maar dat in acht genomen, is het slangenkuilgehalte van het VB niet veel hoger dan in de partijpolitiek als geheel. De fouten van het VB zijn voor een Vlaams-nationalist als Van Cleemput alleen erger dan die van anderen omdat ze de Vlaamse zaak schaden. Na dit getuigenis van iemand die er alle belang bij had om de VB-politici zo negatief mogelijk voor te stellen (zeker na alle laster die partijleden over Van Cleemputs eigen academisch palmares en liefdesleven rondgestrooid hebben), zou ik zeggen: is het dat maar?

Blijft echter de kritiek op de politieke lijn van de partij. Van Cleemput gaat zijns ondanks een eind mee met zijn oude vijand Marc Spruyt in de stelling dat vele fatsoensbevorderende maatregelen van de partij louter kosmetisch zijn. Zo zouden gênante figuren met criminele of nazistische banden eerst luidruchtig buitengegooid worden maar nadien discreet toch weer binnen gehaald. Er blijkt een grijze zone te zijn van personele overlappingen tussen VB-randorganisaties en groupuscules waarmee de partijtop liever niet op de affiche wil. Daar kan de partij toch best eens klaarheid scheppen, al geldt natuurlijk het excuus dat de top van SP.a en Groen! evengoed vol “ex”-communisten zit.

Maar men hoeft niet eens te snuffelen in het vermeende VMO-verleden van obscure partijleden, er zijn nu eenmaal de politieke daden gesteld door of met goedkeuring van de partijleiding. Na het proces dat de partij tot ontbinding en herstichting noopte, leende Gerolf Annemans zich tot dramatische verdenkingen met zijn mededeling dat hij de rechters “niet vergeten” zou. Hij moet toch geweten hebben dat men dit als een maffieus dreigement zou opvatten?

Telkens wanneer de waarnemer ervan overtuigd raakt dat het VB eindelijk fatsoenlijk geworden is, komt er wel een dergelijke uitspraak uit een leidersmond gerold, bijvoorbeeld die van Dewinter over het treurige lot dat verkrachters te wachten staat onder een regime van lynchjustitie. Of er wordt wel een herdenking voor Staf De Clercq op touw gezet om de uitdovende collabo-link nieuw leven in te blazen. Goed, die man behoort tot de geschiedenis van de Vlaamse beweging, inderdaad heel eerlijk om dat zo te zeggen, maar de socialisten houden toch ook geen hulde voor Hendrik De Man, evenzeer een collaborateur uit hun geschiedenis?

Bekijk het ook eens vanuit het standpunt van de buitenstaanders die hun nek uitsteken voor het VB, bv. prof. Erik Suy die een voorwoord schrijft bij het Turkije-boek van Koen Dillen en Philip Claeys, of prof. Matthias Storme die het gerechtelijk partijverbod juridisch de grond in boort. Ik neem aan dat die mensen zich door zulke misstappen wat in de rug geschoten voelen. Waarom kan het VB het niet laten om zijn potentiële bondgenoten en zichzelf te beschadigen?

Misschien heeft een linkse blogger wel de verklaring gegeven met zijn verwijzing naar de fabel van de schorpioen die een kikker vroeg om hem de rivier over te brengen. Hij verzekerde hem dat hij niet zou steken, “want als jij sterft, dan verdrink ik zelf”. Maar halfweg de oversteek voelde de kikker een prik, en beide verdronken. Met hun laatste adem wisselden ze nog deze woorden: “Je had toch gezegd dat je niet zou steken?” – “Ja, maar het was sterker dan mezelf, het is nu eenmaal mijn aard.” Het is blijkbaar de onvervreemdbare aard van het beestje die zich doorzet wanneer het VB zich op foute uitspraken laat betrappen.

Sommigen doen aan politiek om zich uit te leven, anderen om een doel te bereiken. Wie echt de zege wil, moet zichzelf heruitvinden en de juiste gedaante aannemen om maximaal doeltreffend te zijn, dus niet toegeven aan ingeroeste doe- en denkgewoonten. Als het VB die sprong niet kan maken, zal het toch eens een noodlottige fout maken. Tenzij de etnische spanningen zodanig escaleren dat de kiezer zich zonder omzien achter de strijdbaarste partij schaart, ongeacht de vlekken op haar blazoen.