vrijdag 7 december 2018

Halfweg naar de uitgang


 Doorbraak, 3 dec. 2018



Toen uitgever Karl Drabbe mij vroeg om vanaf nu aan Doorbraak wekelijks een artikel te leveren, voegde hij er een beperking aan toe: “Maar natuurlijk niet alleen over de islam.” En ik dan antwoorden: “Wees gerust, er zijn genoeg vrolijker onderwerpen.” Het wil echter zo lukken dat Doorbraak zelf mij een islamgerelateerd onderwerp aanreikt, een islamartikel dat om een respons vraagt. Denkelijk is het goed voor één keer.

Rob Lemeire vertelt in zijn artikel “De zwakheden van het mohammedanisme” (ik schrijf dat laatste woord met kleine letter, niet om een ideologische maar om een spraakkundige reden: vergelijk met “marxisme”) over een debat tussen islamdoorlichter Eddy Daniëls en islampredikant Khalid Benhaddou. Het was naar verluidt een hoffelijk debat, zowel tussen de debaters als vanwege het publiek, dat vooral uit linksen en moslims bestond. Zelfs Daniëls’ bekende kritiek op Mohammed, de “integrale mens” en rolmodel voor elke praktiserende moslim, werd geruisloos aanhoord, zo leren we, en zelfs bijgetreden door Benhaddou.

Wat beduidt dat in theorie en in praktijk? De theoretische ontleding zal de aandacht vestigen op de tegenstrijdigheid in Benhaddou’s stellingname, reeds in zijn bekende pleidooi voor een “rationele islam”, en hier in zijn keuze om een 7de-eeuwse handelsreiziger uit het verre Arabië te eren terwijl hij erkent dat die een onverdraagzame geweldenaar, slavenhandelaar en verkrachter was. Zelfs als de profeet daarnaast soms ook een toffe gast was, zoals in de deels ware en deels verzonnen anekdotes die Benhaddou aan zijn leerlingen vertelt, is er nog altijd geen reden om meer aandacht aan die man te besteden dan aan eender welke andere medemens.

Kritiek op Mohammed, hetzij op de totstandkoming van zijn nieuw wereldbeeld hetzij op de gevolgen daarvan in zijn gedrag, blijft niet zonder gevolgen. Hij was een feilbare mens in zijn inzichten en in zijn gedrag. Volgens critici was hij zelfs fouter dan de meesten in beide opzichten, maar laat dat standpunt voorbijgaan: hij was in ieder geval feilbaar, niet alleen in zijn beschreven gedrag (Hadieth) maar ook in de woordelijke uitingen die hij als openbaring verkocht (Koran). Waarom zou je zo iemand volgen? Het antwoord van gelovigen zal zijn dat, bij al Mohammeds al-te-menselijkheid, de Koranwoorden toch maar van God zelf komen,-- een volstrekt onbewezen stelling.  

De profeet was, volgens wijlen Herman Somers en steeds meer andere zielkundige onderzoekers, een geval van paranoia, met een uitverkiezingswaan (namelijk als Gods unieke en ultieme zegsman) gevoed door sensoriële hallucinaties (stemmen horen, visioen van de aartsengel Gabriël), vaak gepaard met een schuimbekkend toeval. De Koran, de verzameling van zijn “openbaringen”, was slechts een bandopnemer van de mijmeringen en verlangens in zijn eigen geest. Soms manipuleerde hij die, zoals toen hij Gods bijzondere toelating kreeg om, tegen de heersende gebruiken is, met Zainab te trouwen (zijn andere vrouwen beseften best dat dat doorgestoken kaart was), of toen hij als toegeving aan de heidenen de verering van de drie Mekkaanse godinnen toestond en daarna onder druk van puristische volgelingen weer verbood; maar doorgaans geloofde hij zelf dat een bovennatuurlijk wezen via hem sprak. Niet zo heel oneerlijk, alleen fout.

Aan die begoocheling was hij zeer gehecht. Het was zijn grootste bekommernis, en de verklaring van allerlei eigenaardigheden in de islamwet ligt dan ook hier, dat uiteindelijk elke mens op aarde zijn waan zou delen. Ziedaar de moslimgemeenschap: de miljoenen die aan een kunstmatige “folie à deux” lijden, een meespelen (tot en met verinwendigen) met de waan van de getroffene.    

Ook zijn gedrag was niet zo lovenswaardig, zelfs niet in zijn land en zijn tijd. Dacht je dat men toen roof en verkrachting normaal vond, laat staan navolgenswaardig deugdzaam? Na zijn eerste roofovervallen op Mekkaanse karavanen mobiliseerde Mekka een leger om daartegen op te treden (slag bij Oehoed); blijkbaar hadden ze er toch problemen mee. Onze kennis over de oude Arabische beschaving is beperkt, maar als we er het normenstelsel van naburige wetgevers als Hammoerabi, Manoe of Mozes bijhalen, lijkt zelfs het ontmaagden van een 9-jarige bruid niet zo vanzelfsprekend.

Wat in de wetgeving van Mozes, op wie hij zich aanvankelijk richtte (tot hij begreep dat de Joden hemzelf niet als profeet aanvaardden), alleszins wel voorkomt, is de slavernij. Die was allerminst een nieuwlichterij van Mohammed, maar die aanvaardde ze wel, en hij beoefende de slaafneming en slavenhandel op grote schaal. Het was met grote tegenzin dat het Mogol- en het Ottomaanse rijk zich door de westerse mogendheden lieten dwingen om ze af te schaffen, en de taaiste volhouders waren Saoedi-Arabië, Soedan en Mauretanië. De Barbarijse zeerovers in Algerije en de Zanzibari slavenhalers in Kongo hadden zelfs een Franse resp. Belgische militaire tussenkomst nodig om tot betere gedachten te komen.

Het gaat hier dus om een praktijk die gemeenschappelijk was aan de volgelingen (van wie goedmensen altijd zeggen dat ze “de ware boodschap van de grondlegger verkeerd begrepen hadden”) en de grondlegger: door en door islamitisch, onweerlegbaar islamitisch. Vindt Benhaddou dat deze praktijk moet hernomen en voortgezet worden? Zoals islamtheologen zeggen: de islam is geen kwestie van ‘aql (“rede”) maar van naql (“overdracht”, “nabootsing”). Het gaat niet om de rechtvaardiging die jij bij gelegenheid weet te verzinnen, maar om het nadoen van wat modelmens Mohammed heeft voorgedaan. Bij de tsjeven kan je foefelen, en andere delen van de Bijbel aanspreken wanneer je die door Mozes en Paulus gerechtvaardigde slavernij wil buiten beeld houden of afschaffen; maar bij de islam wordt zoiets echt moeilijk. Ben je tegen de slavernij, dan ben je tegen de islam; geen hervorming mogelijk.

Benhaddou lijdt zichtbaar onder die spreidstand. Als hij bijvoorbeeld, ongetwijfeld oprecht, voor goede betrekkingen met de omgevende samenleving van niet-moslims pleit, dan pleit hij eigenlijk tégen het Koranverbod op vriendschap met joden en christenen. Als hij zich hier voor integratie van de islam inzet, in plaats van voor een islamiserende machtsgreep zoals Mohammed die pleegde in zijn asielstad Medina en vervolgens in heel Arabië, dan keert hij zich paradoxaal genoeg tégen de islam. Als hij een multiculturele, pluralistische samenleving nastreeft, in schrille tegenstelling met Mohammeds levenswerk, namelijk de afschaffing van de bestaande multiculturele samenleving in heidens Arabië, dan zegt hij eigenlijk: “Mohammed was fout.” Ik wil wel geloven dat Benhaddou die avond verrassend ver is de moderne zienswijze meeging, maar durft hij dat in een volle moskee herhalen: “Mohammed was fout”?

Op het antwoord zal ik voorlopig niet wachten. Ik heb best begrip voor Benhaddous dilemma: het van kleinsaf meegekregen geloof trouw blijven, of onverkort voor de rede kiezen? Let wel, afvalligheid uit de islam hoeft hier niet eens een breuk met de religie te betekenen. Verlichting hoeft geen atheïsme te zijn, of zo althans hebben generaties christelijke hervormers hun godsdienst met de moderniteit trachten te verzoenen. Maar stemmenhoorderij, sluipmoorden op hekeldichters of een vrouw je harem in dwingen nadat je haar mannelijke gezinsleden hebt terechtgesteld, dat kan werkelijk niet aanvaard worden, laat staan tot voorbeeld gesteld (een voorbeeld dat we pas nog verwerkelijkt gezien hebben in Islamitische Staat). Mohammed was zonder enige twijfel fout; maar wat te doen als je dat begint onder ogen te zien en hem toch trouw wil blijven?

Ik heb sympathie voor de verscheurde Benhaddou omdat ikzelf, net als miljoenen anderen, door dezelfde fase gegaan ben. Ik heb nog aan den lijve ondervonden wat het is, gelovig te zijn; en ik heb de beginnende twijfel meegemaakt, de onhandige pogingen om water en vuur te verzoenen, de worsteling naar de uitgang, het besef van een voltrokken geloofsafval, en later nog de opruiming van reflexen die je aan het geloof hebt overgehouden. Ik herken die halfweg-mechanismen, van “de Bijbel op mijn manier lezen”, van “ja aan Jezus maar nee aan de Kerk”. Een verschil tussen christendom en islam is juist dat het christendom, gericht naar de geest en weg van de letter, zich veel meer tot zoiets leent dan de islam; maar zelfs het christendom is er uiteindelijk niet in geslaagd, zovele miljoenen twijfelaars definitief aan zich te binden.

Je zal in een wegdeemsterende islam dus verschillende formules vinden om het onvermijdelijke inzicht dat Mohammed fout was, te omzeilen of op afstand te houden. Het eindresultaat is wiskundig zeker, namelijk het oplossen van de islam, maar de manier waarop zal een regenboog zijn. Met name zullen velen, en wel die strekking die demografisch het felst groeit, nog een tijd de zuivere islam volhouden (en dat maakt een specifiek beleid tegenover het islamprobleem nog steeds nodig). Aan de andere pool hebben we een Hafid Bouazza of een Taslima Nasreen, die hun besluit al lang genomen hebben: “De moslimwereld heeft niet zozeer ‘gematigde moslims’ nodig, maar ‘ex-moslims’.” En daartussenin krijg je een waaier van halfslachtige oplossingen, hier vertegenwoordigd door Benhaddou.  Het is een overgangsfase op weg naar de uitgang.

Althans als het proces in vrijheid zijn natuurlijke verloop kan kennen. Want de zuiverder islamstrekking zal nog steeds veel doen om stappen naar geloofsafval te beletten. En Europese kerstekinderen die het tot minister gebracht hebben, zullen nog een tijdje doorgaan met de islamisering van “moslimkinderen” (zijnde kinderen van moslims, aan wie echter niets van nature moslim is) via gesubsidieerde islamscholen. In de plaats daarvan moeten we in de voetsporen van de natuur stappen en het normale moderniseringsproces laten spelen, wat voor onze politici ook betekent: het ontgroeien van de islam faciliteren.


donderdag 6 december 2018

Sint en Piet, de blanke meester en zijn zwarte slaaf?








(Doorbraak, 6 december 2018)



Vandaag over Sint en Piet spreken brengt onvermijdelijk het hele politieke vertoog over slavernij en kolonisatie op gang. Laten we de feitelijke basis van die herrie eens rechttrekken: zowel de oorsprong van die feesttraditie als de waarheid over de koloniale slavernij.



Zwarte slaven?

Wie zijn blik tot het onderwerp “zwarte slaven” laat vernauwen, moet eerst een onderscheid maken tussen de Hollands-Zeeuwse en de Vlaamse situatie. Nederland speelde een vooraanstaande rol in de Transatlantische slavenhandel; de Vlamingen niet. Het enige wat zij met de slavernij te maken hebben, is dat ze ze in Kongo bestreden en na een gewonnen oorlog “tegen den Araabschen slavendryver” afgeschaft hebben (Manyiema 1894, vereeuwigd in het Vinçotte-gedenkteken in het Brusselse Jubelpark). De Belgische koning Leopold II, overigens geen Vlaming, verving de slavernij wel door de brutaalste kapitalistische uitbuiting, vaak met de vroegere slavendrijvers als opzichters (vandaar de afgehakte handen bij het niet opleveren van de productiequota, zijnde de islamstraf voor diefstal). Toen in 1909 de Belgische staat Leopolds privébezit, de Kongo Vrijstaat, officieel tot kolonie maakte, heerste er een neerbuigend paternalisme, dat bij al zijn voorgegeven goedaardigheid nog altijd steil racistisch was.

Tot daar zijn de historische grieven van zwarten wel gerechtvaardigd: slavenhandel of tenminste kolonialisme, wij Nederlandstaligen hebben in dat opzicht ondanks detailverschillen allemaal boter op het hoofd. Of althans onze voorzaten. Want de grieven zijn alleen plaatsvervangend: zelf hebben de klagers daarvan niets meegemaakt. Integendeel, door hier terechtgekomen te zijn, zijn ze zeer bevoorrecht tegenover hun in Afrika achtergebleven kozijns.

De geschiedenis leert dat raciale slavernij de uitzondering was: meestal trof de slavernij rasgenoten van de slavenhalers, bv. bij de oude Romeinen. Het waren de Arabieren, de voorouders van Dyab Abou Jahjah, die in de 7de eeuw de zwarten als natuurlijke slaven brandmerkten, en dat werd uitdrukkelijk zo gescheven door Ibn Chaldoen, de Arabische “vader van de sociologie”. Niet dat Abou Jahjah voor zijn stamboom verantwoordelijk is, maar het is zijn soort andersracisten die Europeanen voor de echte en vermeende daden van hun voorouders verantwoordelijk houden. Ook in Arabië was er weliswaar al eens een zwarte vrijgelatene, net als in de prille VS op het hoogtepunt van de slavenhandel. En vooral werden er daar naast zwarten ook miljoenen donkerblanke rasgenoten en Europese blanken tot slaaf gemaakt, bv. de Poolse Roxelena die de favoriete van Ottomaans kalief Suleiman de Prachtlievende werd, of in de literatuur de Vlaamse Blancefloer.



Zwarte slavenhandel

Omgekeerd werden de zwarte slaven eerst diep in Afrika door hun rasgenoten aan bezoekende Arabische handelspartners en, na ruim 8 eeuwen, ook aan nieuwgekomen Europese slavenhandelaren doorverkocht. Een handvol Arabische of Europese slavendrijvers was in verre Afrikaanse streken niet in een positie om slaven te vangen en in rendabele aantallen veilig naar de havens te brengen, althans niet indien de inheemsen daar vijandig tegenover zouden gestaan hebben. Er waren dus inheemse elites die goed verdienden aan het verkopen van rasgenoten, vaak lastpakken en politieke tegenstanders uit de eigen stam, maar vooral gevangen leden van rivaliserende stammen. Voor ons zijn alle zwarten zwart, maar een Ashanti zag meteen het verschil met een Yoruba, dus in die zin kan je de inter-zwarte slaafneming ook “racistisch” noemen. Alleszins, de stammen aan het winstnemende eind stuurden na de Britse afschaffing van de slavernij delegaties naar Londen (en te onderzoeken: ook naar Amsterdam?) om die winstgevende handel in ere te herstellen.

Het waren blanken die de slavernij afschaften (en er soms hun leven voor overhadden, zoals in de VS-Burgeroorlog) en zwarten die ze verdedigden. De schuldvraag is dus heel wat complexer dan de andersracistische zeurpieten en hun “witte” meelopers willen doen geloven.

Omdat machtsverhoudingen wel eens wisselen, waren de slachtoffers van de slavenhandel met de Nederlanders in West-Afrika vaak zelf weer afstammelingen van slavenhalers die zichzelf op de rug van minder fortuinlijke rasgenoten verrijkt hadden. De zwarte andersracisten die nu via positieve discriminatie van het lijden van hun tot slaaf gemaakte voorouders trachten te profiteren, zijn, als je enkele generaties verder graaft, vaak ook weer slavenhalersgebroed. President Barack Obama deelde niet in de collectieve ervaring van zijn kiezers als afstammelingen van zwarte slaven; hij behoorde langs vaderskant tot de Luo-stam, handlangers van de Arabieren (alleen in de Ierse tak van de stamboom van zijn blanke moeder komen slaven voor). Hij kreeg de stemmen van de zwarten niet vanuit een gemeenschappelijke achtergrond inzake de slavernij, maar alleen omwille van de raciale overeenkomst.

Degenen die Zwarte Piet tot symbool van het slavernijverleden willen herleiden, kennen de geschiedenis van de slavernij niet, of willen ze niet kennen. Heel narcistisch focussen zij in die duizendjarige universele geschiedenis alleen op het deeltje dat hen van pas komt. Wanneer bv. de Kongolese Batetela massa’s even Kongolese Baluba gevangen namen om hen dan aan de Arabieren te verkopen, dan kan je daarop moeilijk eisen jegens de Belgische samenleving baseren. Uiteraard bestond Sinterklaas al lang voor de Belgen Kongo koloniseerden, en zelfs lang voor de Nederlanders aan slavenhandel begonnen te verdienen.





Sint-Nicolaas

De historische Sint-Nicolaas, de bisschop van Mira in Anatolië, was burger van het Byzantijnse rijk, eeuwen eerder dan de koloniale slavernij. De Byzantijnen kenden die instelling ook wel, hoewel niet raciaal opgevat. Zij spanden zich in om de slaafneming tot niet-christenen te beperken, dus gingen zij op slavenjacht bij hun heidense buren, met name bij de  Slaven. Deze volksnaam betekent eigenlijk “roemrijk”, maar werd daar en dan door associatie het gewone woord voor “slaaf”. Daarover gaat de legende van Sint-Nicolaas echter niet. Dat is nog zo’n probleem met onze zeurpieten: heel ééndimensionaal herleiden zij het hele verleden tot hun geliefde slavernij, terwijl zelfs de premoderne niet-egalitaire mens ook nog wel andere dingen aan zijn hoofd had, zoals in het geval van de Sint en zijn volgelingen: vroomheid en menslievendheid.

Die Sint-Nicolaas werd geïntegreerd in een familie van heidense mythen en de bijhorende gebruiken en feesten. Critici van het christendom wijzen vooral op de gevallen van geweld in de kerstening en ontheidensing, van het lynchen van de Neoplatoonse filosofe en wiskundige Hypatia; via het “kop af of kop onder [voor het doopsel]” van Clovis tot zijn soldaten; tot de afslachting van de heidense Saksische adel door Karel de Grote. Maar doorgaans hadden de kerstenaars dergelijke militaire middelen niet, te beginnen bij hun ontstaan als marginale sekte binnen het machtige Romeinse rijk. In de plaats daarvan deden zij het met slechts een klein beetje geweld of de dreiging ermee (de IJslanders bv. bekeerden zich onder dreiging van verovering door de gekerstende koning van Noorwegen), maar vooral met een geslepen strategie van inculturatie.

Zo werden heilige plaatsen niet vernield maar overgenomen, zodat de heidenen naar dezelfde plaats konden blijven komen voor hun devoties, al werden die nu tot Jezus gericht. Oude mythen en legenden werden gekerstend. “Toen de dieren nog spraken” werd “toen Onze Lieve Heer nog op aarde liep”; de Drakendoder (de Griekse Zeus, de Perzische Verethragna, de Germaanse Siegfried of Beowulf) werd Sint-Michiel of Sint-Georges; en Sint-Nicolaas werd in onze streken gepopulariseerd als een variant op Wodan. Het is overmatig simplistisch om te zeggen: “Sinterklaas is eigenlijk Wodan”, zoals je wel eens hoort, maar het is een onhandige samenvatting van een ingewikkelder werkelijkheid.



Roedra en de Maroets

We laten de weetjes over deze heidens-christelijke overgangsperiode verder terzijde om ons te richten op de echte oorsprong van Sinterklaas en zijn Zwarte Pieten, voorzover in dat nog verdere verleden iets ooit echt als “oorsprong” kan gelden.

In de Indiase Veda’s vinden we de figuur van de stormgod Roedra (“de bruller”) en zijn leger van Maroets. Zij werden vaak afgebeeld als stralende viriele jongemannen, met gouden versierselen. Hollandse Zwarte Pieten werden vaak met gouden oorringen afgebeeld, wat vreemd genoeg als een recent slavernij-attribuut gebrandmerkt wordt en gebeurlijk door de slavernij-omstandigheden zou kunnen beïnvloed zijn, maar die glitter hoort al duizenden jaren bij het personage. Zij rijden op een gespikkeld paard door hun natuurlijke habitat, de atmosfeer.

Uit het hooggebergte brengen zij geneeskrachtige planten mee, om je uit uitzichtloze probleemsituaties op te tillen. Tegelijk inspireren zij vrees, want zij behoren tot de andere wereld. Zij doen je verschieten als je hen te zien krijgt, maar vaak omdat je op het goede zelfs niet meer had durven hopen.






Leven en Dood

Roedra is een god van Leven en Dood, iets wat je terugvindt in een populaire Nicolaaslegende, waar de goedheiligman drie gedode kinderen weer tot leven wekt. Omdat verrijzenis ook een christelijk thema bij uitstek is, werd het motief vlot in de christelijke cultuur geïntegreerd, maar het is ouder. Roedra geldt als wit, zeker onder zijn bekendere benaming Sjiva (“de goedgunstige”, een vleinaampje voor een gevreesde heerser), zoals de maan. Onder de Germaanse goden komt hij het meest overeen met Wodan, “de woeder”. Net als Sjiva heeft Wodan een bijzonder oog, het “derde oog”, alleen is dat beeld bij hem verruwd tot een enig oog. Hij wordt met het runenschrift geassocieerd van zodra dat uitgevonden werd. Ook Sinterklaas ziet alles, om het dan op te schrijven in zijn grote boek.

Ook Roedra’s wilde heir van Maroets wordt soms als rood afgebeeld, wegens hun vurigheid; als donker, als donderwolken; maar in India soms evengoed als wit, want evengoed als zwart is dat een symbool van de dood (en dus van de doden die naar de wereld van de levenden terugkeren). Bij een donkere kleur ligt dat voor de hand; bij wit kan je denken aan “lijkbleek”, de kleur van het geraamte, de teint van ziekelijke mensen, de haarkleur van bejaarden die de dood naderen. In India dragen weduwen wit, in Japan is het de begrafeniskleur. Maar we hoeven achter die kleuren geen te diepe theologische betekenis te zoeken, het geheel is vooral een feest om te dóen.

De Veda’s zijn daarover de oudste bron, daarom citeer ik ze hier, maar we vinden de traditie in de hele Indo-Europese wereld. In Iran bijvoorbeeld hebben ze een roodgeklede zwarte figuur, die sinds de Middeleeuwen Hadji Firooz genoemd wordt. Om hem te verbeelden verft men zijn gezicht zwart (blackface), net zoals om bij ons Zwarte Piet te worden, echter zonder enig racismegeschreeuw. Net als Nederland heeft Iran een periode van negerslavernij doorgemaakt (maar anders dan de Europeanen in de Nieuwe Wereld heeft het zijn zwarte bevolking wel doen uitsterven), dus de uitbeelding van de figuur kan daardoor beïnvloed zijn; maar de figuur zelf is veel ouder. Hadji Firooz behoort tot het UNESCO-werelderfgoed.

Elders in Europa is het naast het guitige vooral het opschrikkende en vreeswekkende van dit wilde heir rond Roedra/Wodan dat tot ontwikkeling komt: de Perchten of Krampussen, die dierlijke attributen hebben, zoals hoorns en dierenvellen, of met dieren als gezelschap. Zij kunnen qua uitzicht echt niet met de gemiddelde zwarte verward worden, daarom zoeken sommigen in dat soort boemannen de uitweg voor de Nederlandse commotie rond Zwarte Piet.  






Besluit

Wie van de onschuldige tradities rond Sint en Piet een projectiescherm voor zijn eigen obsessies met ras en het slavernijverleden maakt, bewijst alleen zijn onwetendheid. Deze figuren zijn veel ouder dan de koloniale slavernij en hebben niets met ras te maken. “Jamaar”, zeggen gekleurde woelgeesten en hun witte heir, “ik voél me gekwetst door dit vieren van negerslavernij!” Tja, dat gevoel is dan een gevolg van een begoocheling die een afgrond aan onwetendheid is komen opvullen. Het duizendjarige Sinterklaasfeest (en alle varianten) gáát nu eenmaal niet over de koloniale slavernij, en zoiets blijven herhalen zal het nog niet tot waarheid maken. Wie onwetend is, moet geen toegevingen aangeboden krijgen, maar moet naar de schoolbanken teruggewezen worden. Hij heeft blijkbaar iets gemist in zijn onderwijs, en kan dat goedmaken door te leren: “Saint-Nicolas, patron des écoliers...”

dinsdag 4 december 2018

Marrakesj en de toekomst van België







(Doorbraak, 4 dec. 2018).


Het Marrakesj-debat brengt twee grondvraagstukken op de voorgrond, van de politieke besluitvorming in het algemeen en van de Belgisch politiek in het bijzonder.



Volgens Wouter De Vriendt van Groen, tijdens het Kamerdebat over het Verdrag van Marrakesj, is het "goede democratische nieuws" dat er in het parlement een ruim draagvlak pro Marrakesj bestaat. Hij stelt een wisselmeerderheid voor, tegen de akkoorden tussen de regeringspartijen in, maar trouw aan de parlementaire machtsverhoudingen. Peter De Roover van de N-VA stelt daarentegen de eensgezindheid van de regeringspartijen voorop, dus het vetorecht van zijn partij tegen Marrakesj.



Beiden beroepen zich op particratische mechanismen waarin het beslissende democratische element ontbreekt: de wil van het volk. Parlementaire meerderheid al wat je wil, maar bij de bevolking is hiervoor zeker geen draagvlak. Hoewel zij iets anders pretenderen, “vertegenwoordigen” de gekozenen hun kiezers niet. Hier zie je in volle glorie de tegenstelling tussen de elitaire vertegenwoordigende "democratie" en de rechtstreekse democratie via volksraadpleging.


Je kan natuurlijk zeggen dat de bevolking er niets van begrijpt en onbekwaam is tot politieke besluitvorming. Dat argument hoor je ’t allen kant in het hedendaagse debat over rechtstreekse democratie, vooral over het Brexit-referendum. Men schijnt daarbij uit het oog te verliezen dat precies hetzelfde argument al sedert Plato gebruikt wordt tegen de democratie als zodanig. Wie tegen de volksraadpleging pleit, schrijft zich in in een duizendjarige antidemocratische traditie. Een doorgaans fatsoenlijke traditie, en ik wil hier zelfs niet uitsluiten dat ze haar deel van het gelijk heeft, maar noem ze dan eerlijk bij de naam: antidemocratisch. 



In het Belgische kader geldt als bijkomend argument dat het referendum de eenheid van het land bedreigt door de Vlaams-Waalse tegenstellingen op de spits te drijven. Dat is inderdaad gebeurd bij het enige Belgische referendum ooit, over de terugkeer van Leopold III op de troon: Vlaanderen stemde voor, Wallonië (althans Luik en Henegouwen) stemde tegen en aanvaardde de “Vlaamse” keuze pro de koning niet. Die tegenstelling was er toen, maar geldt niet noodzakelijk bij elke Belgische volksraadpleging überhaupt. Na referenda in Frankrijk en Nederland over de EU-grondwet was er even sprake van een Belgisch referendum. Dat was onder Guy Verhofstadt, de enige premier die, ere wie ere toekomt, zich ooit vóór rechtstreekse democratie uitgesproken heeft. Daarin zouden volgens alle aanwijzingen de Vlamingen zoals de Nederlanders en de Walen zoals de Fransen gestemd hebben, namelijk allebei tegen.



(Bij de parlementariërs waren beide kampen, voor en tegen zo’n referendum, ongeveer even sterk. Het was Spirit, de linkse afsplitsing van de Volksunie, die de beslissende tegenstem leverde. Dan wilde men op Vlaams niveau een gelijkaardig referendum, en in dezelfde krachtsverhoudingen was het de N-VA die de kantelstem tegen het referendum leverde. Dat de Vlaamse Beweging via twee van haar geledingen bij zulke gouden gelegenheid de volkssoevereiniteit geblokkeerd heeft, is mijns inziens niets om fier op te zijn.)



In een gebeurlijk Marrakesj-referendum daarentegen is het opnieuw mogelijk dat het de Vlaams-Waalse tegenstelling zal uitvergroten. We stelden zojuist dat er bij de bevolking volstrekt geen draagvlak bestaat, maar dat geldt in Vlaanderen. Ik heb mijn vinger niet op de pols van de Waalse openbare mening. Enerzijds is de migratiekritische stroming er sterker dan uit de parlementaire zetelverdeling blijk, gezien bv. de gemeten populariteit van Theo Francken. Anderzijds zal die stroming toch minder zijn dan in Vlaanderen, en bovendien keren vele Walen zich, ongeacht de grond van de zaak, tegen al wat met de gehate N-VA te maken heeft. Zo blijkt uit peilingen dat de afgetekende daling in de keuze van Waalse leerlingen voor Nederlands als tweede taal te wijten is aan de hernieuwde vereenzelviging van Nederlands met Vlaams-nationalisme, met name door de machtsdeelname van de NVA.



Een referendum zou dus kunnen aantonen dat Vlaanderen en Wallonië inderdaad twee democratieën zijn, twee maatschappijen die qua cultuur weinig raakvlakken hebben, qua politieke cultuur ook uiteengroeien (zie de toenemende Vlaamse “regelneverij” naar het model van de Hollandse keurigheid), en vooral qua politieke oriëntatie een heel verschillende kant op willen: het zelfbeschermende Vlaanderen tegen het opengrenzengezinde Wallonië, “terre d’acceuil”. Vlaanderen en Wallonië die hun eigenheid demonstreren en verder uiteendrijven: dat kan voor een Vlaamse onafhankelijkheidspartij toch geen probleem zijn?

  

Maar zelfs zonder referendum is dat uiteengroeien evident. Behalve mogelijk een minderheid binnen de MR (en die parlementariërs zijn gezien de particratie veel gedisciplineerder en minder onafhankelijk dan bv. in het Verenigd Koninkrijk) is heel politiek Wallonië verenigd pro Marrakesj. De tegenstand onder de mandatarissen zit uitsluitend aan Vlaamse kant. De Waalse fans van Theo Francken vinden geen Waalse tegenhanger. Een alerte Vlaamse Beweging zou haar kans grijpen.



Nogmaals: de wegdeemsterende en weinig strategisch denkende Vlaamse Beweging zal de Vlaamse onafhankelijkheid niet bewerken; maar een ingevangen rugwind vanwege een internationale ontwikkeling zou er wel toe kunnen leiden. Hier heb je zo’n internationale kwestie die de samenstellende delen van dit koninkrijk uit elkaar kan drijven. Maar is er onder de Vlaamse slaapwandelaars een alerte geest die deze open doelkans grijpt? 

donderdag 11 oktober 2018

Wodan de Batman

(Nieuwsbrief Werkgroep Traditie, wijnmaand/oktober 2018)




Het nu volgende artikel is getriggerd door een lezing van Vincent Ongkowidjojo voor de Gentse werkgroep De Ronde Tafel op 29 september 2018. Zoon van een Chinees-Indonesische vader en een Vlaamse moeder is hij  oriëntalist gespecialiseerd in de Mesopotamische geschiedenis en filologie, maar ook auteur van enkele boeken over de Edda. Hij had het over onder meer de stunts van Wodan die deze tot boomhanger en eenoog maakten. Ik beveel hem zeer aan als spreker voor nieuwheidense en eigenlijk alle levensbeschouwelijke verenigingen.

We verschilden echter lichtjes van mening over de herkomst en betekenis van het Wodan-personage. Hier dus zeer beknopt mijn eigen zienswijze op de eenogige.  



Ondersteboven hangen

Wodan hing negen dagen en nachten aan de wereldboom. Volgens de Edda (Havamal 138-9) offerde hij daarmee “zichzelf aan zichzelf”. Bovendien offerde hij bij de wijsheidsbron één oog om in ruil de wijsheid te verkrijgen, zodat hij altijd afgebeeld wordt als een eenogige, vaak ondersteboven aan een boom hangend.

Negen is een gewijd getal in heel noordelijk Eurazië, van IJsland tot Japan, en ook in India belangrijk: als drievoud van drie en als magisch vierkant. Vandaar dat het feest van de godinnen Navarâtri heet, “de negen nachten”, en dat godinnen soms als negenvoud verschijnen, net als de Griekse muzen. Als weinig esoterisch voorbeeld mag ook gelden dat de Vedische voormoeder Ilâ verklaart, net als de Homerische ziener Teiresias (beiden hadden volgens de mythe en als man en als vrouw geleefd), dat de vrouw uitgerekend negen keer zo intens van de geslachtsdaad geniet als de man. Zodus, dat bijzondere getal negen beklemtoont hier het sacrale, uitzonderlijke van dat boomhangen.

Dat hij ondersteboven hing, staat er bij mijn weten niet uitdrukkelijk, maar hij wordt doorgaans zo afgebeeld. Het klopt ook met het offerkarakter van dat boomhangen, als een kruik die omgekeerd en uitgegoten wordt. Een van de oudste ascetische praktijken van Indiase yogi’s is: ondersteboven in een boom hangen, de zogenaamde “vleermuispraktijk”, in het Engels de “bat practice”. Hij is dus Batman, en Batman waakt!

“Zichzelf offeren aan zichzelf”: dat is een uitdrukking die ook bekend is uit de Vedische schriften. Het beduidt het doel van yoga: het dagdagelijkse zelf (de persoonlijkheid, het ego) laten wegdeemsteren om in het werkelijke (“diepere”, “hogere”) Zelf op te gaan. De tegenstelling tussen het dagdagelijkse veranderlijke zelf een het zuivere absolute Zelf is al in de oudste laag van de hindoeteksten beschreven, verzinnebeeld door twee vogels: de ene werelds gericht, van de bessen aan de boom etend, terwijl de andere alleen observeert.



Wortels van yoga

Het geval Wodan is een sterk voorbeeld van de stellingname van prof. Nick Allen uit Oxford: de wortels van yoga zijn Indo-Europees. (Allen, Nicholas: “The Indo-European prehistory of yoga, International Journal of Hindu Studies 2 (1):1-20 (1998), en: “Cyavana helps Aśvins, Prometheus helps humans: a myth about sacrifice”, Comparative Mythology 1, Harvard, Cambridge 2015.)




Allen begint met het bekende feit te beamen dat er tussen de takken van de Indo-Europese boom vele mythen verwant zijn, variaties op wat oorspronkelijk één thema moet geweest zijn. Een heel-Indo-Europese mythe (die ook elders voorkomt, onder meer in het Gilgamesj-epos) is bv. die van de drakendoder. De dondergoden Indra, Zeus, Jupiter, Donars zoon Siegfried, en Vidar en Beowulf, allemaal verslaan ze een draak, slang of “worm”, die doorgaans met water en met zijn moeder geassocieerd wordt.

Een andere voorbeeld betreft de man die een vrouw wint of herwint door een bijzondere boog te kunnen spannen: het overkomt Rama in de Râmâyana, Arjuna in de Mahâbhârata en Odysseus in de Odyssee. Of nog, een man gaat zijn ontvoerde vrouw terughalen: de raamvertelling van zowel de Ilias als de Râmâyana. Of een ziener, Teiresias of Pandu, wordt vervloekt nadat hij een parend dierenkoppel gedood heeft. Of ook, een pasgeborene wordt ondergedompeld in een vloeistof die ontkwetsbaar maakt, maar zijn moeder moet hem wel ergens vasthouden, en die plek blijft kwetsbaar: de hiel in het geval van Achilles; de dij (eufemisme voor een nabij lichaamsdeel) bij Duryódhana, de slechterik uit de Mahâbhârata; of bij de schouder voor Siegfried.

Bij al dergelijke gelijkenissen valt echter een stelselmatig verschil op: episodes die in India een yogisch element hebben, ontberen dat in Europese versies. Allen vergelijkt een deel van Odysseus’ omzwervingen, namelijk zijn beproevende reis (van, jawel, negen dagen) naar en verblijf bij Calypso in het paradijselijke Ogygia en zijn reis in het schip van de engelachtige Faiaken naar huis, met een reis van Arjuna naar de Himâlaya en naar het rijk van zijn hemelse vader Indra. De parallellen zijn talrijk, bijvoorbeeld dat beide helden een naar hun liefde smachtende vrouw achterlaten wanneer ze (allebei op aangeven van een boodschapper) uit het paradijs vertrekken; of dat beiden door een godheid tegengewerkt worden, Poseidon resp. Sjiva, allebei met drietand; of dat beiden van hun gastheer een bovennatuurlijk geschenk krijgen, resp. een Faiakenschip dat louter via gedachtenkracht bestuurd wordt, en toverwapens die Arjuna op het slagveld nog van pas zullen komen.

Maar het verhaal van Odysseus ontbeert de yogische elementen die bij Arjuna wel voorkomen. Zo onderwerpt Arjuna zichzelf aan yogische proeven en hoogstandjes van ascese, terwijl Odysseus alleen door Poseidon op de proef gesteld wordt. Zichzelf yogisch testen is hetzelfde als getest worden door Sjiva, die niets anders is dan de verpersoonlijking van yoga, de archetypische yogi. In Arjuna’s geval is de belangrijkste lichamelijke oefening niet het omgekeerd in een boom gaan hangen, wel een maand lang rechtop op de tippen van zijn tenen gaan staan.

Nick Allen zelf trekt het besluit dat ofwel de Europeanen een oorspronkelijk yogisch element kwijtgeraakt zijn, ofwel de Indiërs dat element apart ontwikkeld (danwel van nog anderen overgenomen) hebben; en dat het eerste scenario waarschijnlijker is. Inderdaad, als de IE-sprekende Indiërs de kennis van yoga van anderen zouden overgenomen hebben, dan hadden ze dat normaliter in eveneens overgenomen verhalen ingekleed, eerder dan hun oude verhalen een nieuwe yogische inhoud te geven. Voeg daarbij een zeer waarschijnlijke theorie die Allen niet bespreekt, namelijk dat de IE Oerheimat zich in Noord-India bevond; dat de Indiërs gewoon thuis bleven maar de Grieken en Germanen over duizenden mijlen uitgeweken waren; en dat de stabiliteit van een thuissituatie het bewaren van een traditie vergemakkelijkt terwijl een migratie (en in Germanië, het klimaat) weinig bevorderlijk zijn om de subtielste en kostbaarste elementen in stand te houden.

Slotsom: de Grieken, en gelijkaardig de Germanen, hadden nog slechts een zeer verbasterde herinnering aan yoga, dat hun ooit wel bekend geweest was. Dat verklaart dat (1) de cruciale fase in Wodan’s prise de conscience een yogische praktijk was, die van de vledermuis; (2) zijn hogere bewustzijnstoestand yogisch gesymboliseerd wordt door een enkelvoudig oog, zijnde het “derde oog”; maar (3) de dichters tijdens de drieduizend jaar tussen de Germaanse vestiging in Noordwest-Europa en het neerschrijven van de hymnen, deze yogische kennis en beeldentaal vergaten en dus van een gebrekkige uitleg voorzagen, namelijk dat Wodan enkel-ogig was omdat hij een oog opgeofferd had. En dan nog viel de Germaanse appel niet ver van de Indo-Europese boom: ook een yogi moet veel van zijn gewone leven opofferen om zijn doel te bereiken.



De driekleur

Een bekend verhaal uit de Edda-hymne Rigsthula is de verdeling van de samenleving in een witharige bovenklasse van geletterden en ingewijden, een roodharige middenklasse van krijgers en ondernemers, en een zwartharige onderklasse van dienaars. Dat is niets anders dan een plaatselijke toepassing van een driepolig wereldbeeld, met als symboolkleuren wit voor het lichte, rood voor het vurige, zwart voor het zware. Men noemt het vaak Indo-Europees, maar zelfs buiten die taal- en cultuurfamilie vindt men er sporen van, bv., de Turkse mythe van Boğac Han verhaalt hoe zijn vader hem verwekte nadat die als kinderloze man tijdens een feest een zwarte tent toegewezen kreeg; terwijl wie alleen dochters had een rode kreeg; en wie zonen had, een witte: het is nog niet dezelfde driepool, maar daar is reeds het idee van wit boven, zwart onder, en rood daartussen.

In de hindoe-wijsbegeerte werd die driepool de kern van een heel wereldbeeld, namelijk Sânkhya, “opsomming” van de elementen die samen de wereld vormen. Daarvan vormt yoga de praktische toepassing. Zo is onder de bewustzijnstoestanden de slaap duister, de droom vurig (alles is er mogelijk), de waaktoestand licht, evenwichtig. De meditatietoestand is ook een waaktoestand, maar die niet op de wereld doch op het bewustzijn zelf gericht is. Hij verhoudt zich tot de gewone buitenwaartse waaktoestand als deze laatste tot de droom. Vanuit de meditatietoestand is het wereldse waken een soort droom, waaruit men kan ontwaken. Dat ontwaken heet Bodhi, vanwaar Boeddha, “de ontwaakte”. De wereld is een samenstel van drie basiskleuren, het zuivere bewustzijn dat men in de meditatie vindt, is kleurloos.

Evenzo in de maatschappij. In India is de categorie van de wereldverzakers, die zich volledig aan de geestelijke weg wijden, “kleurloos”, met een inwijdingsnaam die niets over hun herkomst zegt. In de wereldse samenleving heeft men daarentegen een klassebepaalde naam waaruit kenners je aardrijkskundige en maatschappelijke herkomst kunnen opmaken. Zij bestaat uit een ingewijde bovenklasse, de brahmanen, gesymboliseerd door wit; een krijgersklasse, rood; en een volksklasse, oorspronkelijk zwart, hoewel ze nadien gesplitst is in een gele handelaarsklasse en een zwarte dienaarsklasse (zoals na de Franse Revolutie de “derde stand” gesplitst is in de bourgeoisie en het proletariaat). Voor zover bekend was er bij de Germanen geen klasse van (of mochten ze bestaan hebben, geen apart statuut voor) wereldverzakers, dus iedereen behoorde tot één van de drie klassen die door een kleur aangeduid werden: wit, rood en zwart.  



Eénoog

Ongkowidjojo meende dat dat ene oog de zon voorstelde. Waarom niet, natuurlijk? Het andere oog, de maan, verdwijnt aan de hemel soms uit het zicht, dus de kosmische mens die twee hemellichten als ogen heeft, wordt periodiek eenogig. Het is een voor de hand liggende uitleg die je kan verzinnen wanneer je vanwege de vorige generaties het beeld van een eenogige hemelgod voorgeschoteld krijgt. Een interessant thesisonderwerp zou dan ook zijn: het verband tussen het personage Wodan en de samenstand van zon en maan tijdens de donkere nachten wanneer deze laatste onzichtbaar is.

Tegen de tijd waarin de Edda-hymnen op schrift werden gesteld, zal dat de gebruikelijke duiding van Wodans eenogigheid geweest zijn. De yogische betekenis van de eenogigheid was toen een schemerherinnering geworden.

Wat er in de paar duizend jaar vóór de Edda aan mythen bestond, kunnen we niet verifiëren. Ik opper dat het hier om een “mythe van de tweede generatie” gaat. Eerst heb je mythen met een ernstige metafysische inhoud, zoals de scheppingsmythen, de kosmische mens (wier schedel het hemelgewelf wordt, de ogen tot zon en maan, de beenderen tot bergen, het bloed tot rivieren enz.), de drakendoder e.a. Maar eens een godheid in de gevestigde mythologie een bepaalde reputatie heeft, gaan dichters daarop variëren, en het resultaat zijn luimige verhalen die slechts oppervlakkg tot dezelfde categorie als de autentieke mythen behoren.

Bv., de dondergod Indra is net zoals zijn Griekse of Germaanse evenknie een toonbeeld van mannelijkheid. Dat wordt geïllustreerd door zijn onstilbare libido en talloze affaires, ook overspelige. Maar daardoor wordt zijn mannelijkheid ook de inzet van grappen en omkeringen, met de zich vermenigvuldigende verhalen over Zeus’ promiscuïteit als nog de minste. Zo moet Donar/Thor zich op zeker opgenblik als vrouw verkleden om zijn geduchte hamer terug te krijgen, en Indra’s zoon Arjuna moet zich een jaar vermommen als vrouwachtige dansleraar.  

Wanneer dan Indra de vrouw van een brahmaan verleidt, vervloekt deze hem om 1000 vagina’s te krijgen. Prompt ontstaan op zijn lichaam duizend sappige openingen. Hij gaat zijn beklag doen bij Brahma, maar die moet hem teleurstellen: een brahmaan spreekt altijd de waarheid, dus als hij een toekomstvoorspelling doet, zal ze uitkomen, en als hij iemand vervloekt, is die vloek trefzeker en onherroepelijk. Maar wat hij nog wel kan doen, is in elke opening een oog stoppen. Zo wordt de dondergod “Indra met de duizend ogen”, wat toch al beter klinkt dat “Indra met de duizend poesjes”. Welnu, dat is een achteraf bedachte schalkse verklaring (een mythe van de tweede generatie) toegevoegd aan een al veel eerder bestaand beeld van “Indra met de duizend ogen”.

Zo ook is een uitleg voor het ene oog van Wodan mogelijk een achteraf bedachte verklaring, weliswaar in eenklank met het mythisch wereldbeeld, maar die eigenlijk de werkelijke oorsprong verhult. Die oorsprong ligt in een traditie die tijdens de migratie van India naar Europa gaandeweg vergeten was geraakt, namelijk yoga. Die praktijk was gericht op wat men “het openen van het derde oog” noemde, waartegen het gewone waakzicht met de twee lichamelijke ogen in het niet verzonk. Het “derde oog” is in die zin eigenlijk het “ene oog”.


Besluit

Naar mijn onderbouwde mening is Wodan een evoluut van Sjiva als archetypische yogi.

vrijdag 14 september 2018

Nieuwe trends in het eenheidsdenken


('t Pallieterke, 9 augustus 2018)



Sid Lukkassen is het debuutstadium voorbij. Zijn debuut, Avondland en identiteit, over het cultuurmarxisme, maakte veel reacties los en verkocht goed. Hij bracht zijn boodschap met intellectueel niveau en plaatste zichzelf op de kaart als één van Nederlands nieuwrechtse denkers. Nu trekt hij opnieuw de aandacht met de boekvorm van zijn doctoraatsverhandeling: De democratie en haar media, en met een vervolgboek over het cultuurmarxisme: Levenslust en Doodsdrift (allebei De Blauwe Tijger, Groningen). Dat laatste heeft de vorm van een bundel aparte stukken over uiteenlopende aspecten van de nog steeds stand houdende cultuurmarxistische dominantie.

Tegen een skeptische Rob Wijnberg van De Correspondent, die “geen enkel voorbeeld” zegt te kennen van de Orwelliaanse onderdrukking door de cultuurmarxisten van afwijkende gedachten, schudt hij bladzijdenlang tientallen voorbeelden uit de mouw. En het hadden er “honderden” kunnen zijn, zegt hij zelf en kan elke waakzame collega bevestigen.

Hij ontwikkelt de stelling dat kapitalisme en cultuurmarxisme aan hetzelfde zeel trekken. Ze werd meteen bevestigd door de Facebook-privatisering van censuur en fichering. Zoals Karl Marx al schreef, breekt het kapitalisme de premoderne gezinsverbanden, erfelijke loyauteiten en hiërarchische gezagsverhoudingen af. Het geatomiseerde individu kan dan optimaal herkneed worden; de ontwapenende onnozelheid waarmee talloze jongeren de nieuwe ordewoorden, hoe absurd ook, napraten, getuigt daarvan. Er is eigenlijk een “langdurig huwelijk tussen cultuurmarxisme en consumptiewaanzin” (p.233) tot stand gekomen.

Zijn uitweiding over het nieuwe seksuele landschap maakt het voor zijn vijanden wel gemakkelijk, hem weg te zetten als woordvoerder van mannelijke frustratie bij de inheemse bèta-mannetjes voor wie de nieuwe situatie met enerzijds geëmancipeerde/verwende vrouwen en anderzijds een toevloed aan exotische mannetjes een bedreiging vormt. Ondermeer De Standaard heeft al de draak gestoken met de nieuwrechtse kritiek op trends als de normalisering van porno of de inhoudelijke feminisering van het onderwijs. Dat “ideologische feministen dikwijls opgewonden worden van vernederende seks” (p.226), zal wel juist opgemerkt zijn, maar is een wat frivool aandachtspunt in verhouding tot de ernst van de situatie. Het laatste woord is voorlopig nog aan de sneeuwvlokjes die het nieuwe waardenpatroon opleggen, gebaseerd op antiwetenschappelijke sprookjes als het “onbeschreven blad”.

Lukkassen doet vanuit zijn eigen leefwereld trouwens opmerkingen die vele rechtse lezers minder zullen smaken. Neem nu: “De natuur heeft vele mensen monogaam gemaakt maar velen ook niet” (p.227), wat overgaat in een soort pleidooi voor polyamorie. En dat temidden van de strijd voor het behoud van het Avondland? Het is waar dat de neergang van Rome niet lineair met losse zeden samenhangt: nadat Augustus daar al vergeefs tegen streed, hield het Rijk nog eeuwen ongeschonden stand, terwijl zijn uiteindelijke ontbinding pas na een eeuw christendom en “gezinswaarden” kwam. Toch zullen velen het een groenlinkse wanklank vinden.

Een constructief, zelfs baanbrekend idee is “de nieuwe zuil”. Naast de aloude evangelische en de onder onze ogen tot stand komende islamitische zuil kent Nederland alleen nog de amorfe massa, maar laat het structureel wel ruimte voor een nieuwrechtse zuil; van die kans moeten we gebruik maken. We blijven wel benieuwd naar zijn succesformule voor “seksualiteit en demografie in de nieuwe zuil” (p.223).

Alleszins, daar aan de broodroof van geafficheerd niet-linkse mensen door extreemlinks annex bourgeois meelopers maar geen einde komt (Lukkassen is ervaringsdeskundig), is het belangrijk om collectief zelfbedruipend te zijn. Niet dat verzuiling de wenselijkste uitkomst is, maar door een islamzuil te patroneren heeft het Bestel een voldongen feit geschapen waarop zij een antwoord vormt.

Qua politieke standpunten zit Lukkassen goed, maar voor wie het slagveld overschouwt, ontbreekt er iets. Vanuit hun comfortabele positie doen de cultuurmarxisten het strategisch nodige: zij strijden tegen de dissidenten, ondermeer met beproefde middelen als straatgeweld, gezagsinstanties tot repressie dwingen, en onverwoestbare scheldwoorden als “fascist” herhalen, die de goedmens meteen in de houding doen springen. (Een recent voorbeeld is een opgemerkt scheldartikel tegen de bezadigde Canadese psycholoog Jordan Peterson door Pankaj Mishra in de invloedrijke New York Review.) Zij onderbouwen dat door hun vijand stelselmatig in kaart te brengen, bv. in het nieuwe EPO-boek van Ico Maly: Nieuw Rechts. Wel partijdig, maar nuttig als wapen, en voorlopig zonder rechtse evenknie. Er is dus een open vacature. Na Lukkassens onderhavige tour d’horizon van de socio-politieke tijdsgeest, is hij goed geplaatst om zulke doorwrochtere ontleding te maken, met opsomming en ontleding van alle ijkpunten in de cultuurmarxistische Werdegang.


zondag 9 september 2018

Raciaal correcte boekverbranding


('t Pallieterke, 5 sep. 2018)



Het boek Fahrenheit 451 van Ray Bradbury, 1953, dat naar de verbrandingstemperatuur van papier genoemd is, beleeft nogmaals een verfilming: na die door François Truffaut uit 1966, nu één door de Perzisch-Amerikaanse regisseur Ramin Bahrani. Het gaat over een regime dat boeken verbrandt en de jeugd ook opvoedt met een haat tegen boeken. Blijkens een getoonde flashback is dat op de bekende boekverbranding door nazi-studenten gebaseerd, maar het zou evengoed, of zelfs beter, naar de Culturele Revolutie of naar Pol Pot kunnen verwijzen. Al geldt Mao’s Rode Boekje in deze nieuwe versie juist als voorbeeldboek dat cultuurmensn van de ondergang willen redden, gezien verheffende frasen als: “Een revolutie is geen etentje met vrienden.”

Op een keer spreken de leider van de anti-boekencampagne (Michael Shannon) en zijn luitenant (Michael B. Jordan) een hal vol tieners toe. Wanneer de luitenant er één laat zien, ook al is het dan educatief materiaal om hen beter tégen boeken te wapenen, barsten ze uit in gejouw. En dan in gejuich bij de demonstratieve verbranding ervan. Hun “twee minuten haat”, zoals George Orwell het noemde. De jongeren krijgen van hun mentor de plechtige verzekering dat het allemaal maar voor hun “veiligheid” is. (Boeken zijn immers een bron van “polarisering”, zoals godsdienstoorlogen.) Of in eigentijdse taal: het is hier één grote “safe space” waar niemand aanstoot hoeft te nemen aan zoiets confronterends als boeken.

Zoals 1948 een aanklacht tegen Stalin was, zo had deze film een parodie op het eenheidsdenken op hedendaagse campussen kunnen zijn. Maar daarvoor was geen nieuwe verfilming nodig: de oude versie had als aanklacht tegen de huidige taal- en gedachtencontrole ruim volstaan. Niets nieuws onder de zon, en de passief-agressieve sneeuwvlokjesgeneratie moet zeker niet denken dat ze origineel is.

Dat er een nieuwe versie kwam, was om een andere reden: destijds was heel de cast blank. Dat nooit meer. De raciale boodschap is niet al te kras verpakt, daardoor zal ze des te beter bij het publiek naar binnen glijden. De boekverbrander tot het bittere einde en zelfverklaarde pervert, dat is natuurlijk een blanke heteroman van middelbare leeftijd, het soort waarvan we best zo snel mogelijk een dead white male maken. Zijn luitenant daarentegen krijgt een gewetenscrisis, wat hem tot de echte held van het verhaal maakt. Hij behoort tot de top van de deughiërarchie, namelijk de zwarte man.

Er is ook een clandestiene oppositiebeweging die de boeken probeert te redden: niet de fysieke exemplaren, want die zijn vogelvrij verklaard, maar de teksten, namelijk door ze van buiten te leren. Het is een bont gezelschap, met zelfs een paar witte mannen in, maar dan alleen als volgzame meelopers. De leidster is gemengdrassig, “mesties” zouden we dat ooit genoemd hebben, eerder Amerindiaans, dus een mild soort van wijs. Nu TV-films van de BBC zwarten als ridder of Romein inhuren, had het nog krasser gekund. En natuurlijk is zulke rasverdeling altijd mogelijk: ze zou van geen belang moeten zijn, maar in deze context is ze niet zo onschuldig.

Er is wel een blanke man die iets heel nuttigs doet, namelijk getuigen van de tijd toen boeken nog normaal waren. Maar ook hij voldoet aan de neoracistische canon: omdat blanken het uitstervende ras zijn, betreft het een ouderling. Blanke vrouwen, dat kan wel, hoewel niet in leidersrollen. Eén oudje steekt bij een boekverbranding zichzelf in brand, om waardig en zonder een krimp te sterven. Al het sterven wordt hier door blanken gedaan. Er is ook een jonge blonde griet die tot de oppositie behoort, en via haar charmes turnt ze de neger om; maar ze eindigt wel in zijn armen, en dat is voor neoracisten waar het hem om gaat.

Nu het blanke ras numeriek en in status bergaf gaat, is er een versnelling van de drang om het  te doen verdwijnen. Blanke koppels krijgen nu openlijk de oproep om geen kinderen te hebben maar kleurlingetjes te adopteren. Racisme heet nu een raskenmerk, jawel, één waar de Vlamingen mee behept zijn (aldus Bert Bultinck in Knack), en daar is een eugenetische oplossing voor. Wie zich aan volwassen taken en onderwerpen wijdt, kijkt vreemd op bij het stijgend belang dat nu aan huidskleur gehecht wordt, namelijk door luidruchtige nulliteiten, wier macht echter toeneemt.

Zodus, ook anti-totalitaire literatuur is in handen van links terecht gekomen. Na Donald Trumps verkiezing zwaaide links Amerika, kampioen van deugvertoon en desinformatie, warempel met George Orwell, alsof zijzelf de niet in vraag te stellen herauten van de waarheidsliefde waren. Hoewel, “alsof”: zij zijn inderdaad agenten van het Ministerie van Waarheid. Logisch dus dat er nu een film is tegen boekverbranding vanwege de voorttrekkers van het taboe op onafhankelijke meningen. Dat heet: de wapens van de vijand overnemen en ze van hun kritische angel ontdoen.

vrijdag 31 augustus 2018

Cultuurmarxisme: begripsverheldering




('t Pallieterke, 23 aug. 2018)


Paul Cliteur heeft een boek geredigeerd met 13  bijdragen over een vrij nieuw begrip in ons politieke vertoog: Cultuurmarxisme. Er waart een spook door het Westen (Aspekt, Soesterberg 2018). Onder hen ook van de Vlamingen Wim Van Rooy en Maarten Boudry en Nedervlaming Derk-Jan Eppink; en Sid Lukkassen. Die had het begrip “cultuurmarxisme” op de kaart gezet; in het onderhavige boek volgt een grondige begripsverheldering.

Cultuurmarxisme is een omstreden term. Zoals inleider Cliteur uitlegt, lijkt hij een oxymoron: het marxisme herleidt de cultuur juist tot louter “bovenbouw”, een neveneffect van de productieverhoudingen. Maar belijdende marxisten als Theodor Adorno (Frankfurter Schule) en Antonio Gramsci dongen af op dat primaat van de economie. Na de mislukking van alle revoluties buiten Rusland rond 1920 besloten zij dat de cultuursfeer daarin een doorslaggevende negatieve rol gespeeld had. Zij stelden dat het proletariaat minder massaal en minder actief dan verwacht de revolutie gesteund had omdat de bourgeoisie het gehypnotiseerd had via de heersende cultuur. Dus moest het eerst de culturele sfeer veroveren om dan de politieke revolutie te verwezenllijken.



Orthodoxe marxisten dachten er het hunne van en spraken schamper van “cultuurmarxisme”. De term is dus geen samenzweringstheorie van extreemrechtse trollen, zoals de linkerzijde het voorstelt, maar een linkse omschrijving van een ontwikkeling binnen het eigen kamp. Dit hele boek is trouwens een vernietigend antwoord op de linkse kleinering van deze juiste analytische term.



Wel heeft deze nieuwe stroming zich gaandeweg van de marxistische orthodoxie verwijderd, vooral na de implosie van het Oostblok: het ideaal van de proletarische revolutie en de socialistische staatsinrichting verdween uit het zicht, de cultuurstrijd is een doel op zichzelf geworden. Wel marxistisch bleef het model van een klassenstrijd, met nu verschillende nieuwe minderheden als revolutionair geachte klasse. De om zich heen grijpende cultuur van haat (nu vooral tegen “witten”), verdenking wegens het minste, overerving van schuld, zelfbeschuldiging en door het stof kruipen is, zoals hier door socioloog Eric Hendriks aangetoond, een nauwkeurige herspeling van Mao’s Culturele Revolutie.



Krijgshistoricus en uitgever Perry Pierik erkent dat links een punt heeft waar het zegt dat “cultuurmarxisten niet bestaan”. Aangezien de term begon als een scheldwoord voor een rivaliserende strekking binnen het marxisme, dus voor anderen, noemt niemand zichzelf cultuurmarxist. Zoals ook niemand zichzelf van “desinformatie” (vulgair: “nepnieuws”) beschuldigt, terwijl ze nochtans een realiteit is.



De gedaante van het cultuurmarxisme die het vaakst het nieuws haalt, is de repressieve discours-controle bekend als “politieke correctheid”. Die term wordt zonder meer overgenomen, hoewel hij eigenlijk niet juist gebruikt wordt. Hier beduidt hij de houding van links tegenover rechts (ruwweg), maar oorspronkelijk beduidde hij, ook in de Sovjet-Unie, de kritiek van slim links op dom links, van de beginselvaste revolutionairen op de met kleinigheden af te kopen reformisten. Maar soit, de term is nu ingeburgerd.



Een heuse omkering van waarden heeft zich onder cultuurmarxistische impact voorgedaan ten aanzien van een begrip dat vroeger bij uitstek als rechts gold: identiteit. Hedendaags links herleidt individuen tot de groep waartoe zij behoren: vrouw, homo, moslim, zwart – meerdere bijdragers leggen hilarische gevallen onder het vergrootglas. Het hemelt groepsidentiteiten op voorzover zij de status-quo bedreigen, maar de gezonde witte hetero “cisman” van middelbare leeftijd is niets anders dan een erfgenaam van het koloniale imperialisme, een belichaming van de slavenhandel en de kruisvaarten.



Wie “gezond” zegt, mag zich meteen aan een sneer over de nazi’s verwachten. Al decennnia is de linkervleugel toenemend nazicentrisch, altijd op vinkenslag om overal nazi’s te ontmaskeren. Recent is het mikpunt van dergelijke haatlaster verschoven van “de kapitalisten” naar “de witten”, in een nog nauwelijks verholen racisme.



Wim Van Rooy is op zijn best met zijn schets van de situatie in Frankrijk, waar veel linkse intellectuelen naar rechts opgschoven zijn: les nouveaux réacs. De machtsverhoudingen zijn echter nog niet verandered, want Alain Finkielkraut, Eric Zemmour, Michel Houellebecq en anderen hebben elk nog wel een prijs moeten betalen. Alleen hij vermeldt de Nouvelle Droite, de stroming rond Alain de Benoist die al van bij haar ontstaan in 1968 als een "gramscisme van rechts" aangemerkt werd. Deze nieuw-rechtse school is in Nederland onbekend, in Vlaanderen heeft zij een bescheiden antenne in het kwartaalblad TeKoS. Een strijd in de culturele ruimte om de hegemonie heeft zij wel bedacht, maar de verwezenlijking ervan is altijd een mislukking gebleven – daarvoor was links te machtig. Tot vandaag, want er beweegt iets.

Waarom 12?

Waarom 12? PDF Print E-mail

(ergens vóór 2000, uiteindelijk teruggaand op KE: Veldtekens aan het Zwerk



De dierenriem heeft 12 tekens. Andere 12-delingen vinden we in de religieuze sfeer, in de pantheons van enkele religies:

· de Indiase 12 Âditya’s of “zonnen”, de hemelse goden, door het boeddhisme naar Japan overgeplant als de 12 Ten of “hemelen”;

· de 12 zonen van Jacob/Israël, stamvaders van de 12 stammen Israëls;

· het Griekse Dôdekatheon of stelsel van 12 Olympische goden;

· de 12 apostelen van Jezus.


Er is nu blijkbaar iets hemels aan het getal 12. Waarom? Wat is er zo bijzonder aan 12? Historisch is dit moeilijk los te zien van de 12+ maanmaanden per jaar. Maar dat is contingent, niet noodwendig, het had anders kunnen zijn. Ooit duurde de maanomwenteling slechts enkele dagen, zodat er veel meer maanwentelingen per jaar plaatsvonden; en ooit zal ze veel langer duren dan nu. Dat er vandaag juist (iets meer dan) 12 maanomwentelingen in een aards zonnejaar gaan, is dus louter chance, vergankelijk, en geen stevige basis.


Wat trouwens als morgen de maan ontploft, de mensheid haar astrologie vergeet, en een volgende generatie vanaf nul de astrologie moet heruitvinden? Die zal dan niet de 12 maanmaanden hebben als vingerwijzing naar dit bijzondere getal 12. Nee, er is een steviger, duurzamer grondslag.


Het getal 12 heeft talloze onvervreemdbare rekenkundige eigenaardigheden:

· het ziet eruit als het natuurlijke begin van de getallenreeks, 1 en 2 (lang vóór de 0 uitgevonden werd), met beide op hun natuurlijke plaats, bovendien met de 1 van hogere rang (tiental) dan de 2 (eenheden);

· het is het product 3 x 4, twee getallen met elk hun eigen symboliek, bv. 3 = tijd/opeenvolging, 4 = ruimte/gelijktijdigheid;

· het is eerste Pythagoreïsche som, 3 + 4 + 5, drie grootheden die de zijden van een rechthoekige driehoek vormen;

· het is, naast het triviale gavel van 1, het enige getal welks rangnummer (het 12degetal) in de Fibonacci-reeks ingenomen wordt door zijn eigen kwadraat, 144, enz.


Het maakte talloze optredens in de natuur en de spitsnatuurkunde, bv.:

· het sneeuwkristal is een 6-puntige ster, dus met 6 binnen- en 6 buitenspitsen;

· de dodecaëder (veelvlak bestaande uit 12 vijfhoeken) als geponeerde vorm van het heelal;

· volgens een modieuze theorie zouden er 12 elementaire deeltjes zijn: 6 quarks, 6 leptonen, enz.


Het maakt enkele optredens in de wijsbegeerte, bv.:

· de 12 categorieën van Immanuel Kant;

· de 12 fasen in de boeddhistische cyclus van “afhankelijke veroorzaking”.


Het heeft meetkundige eigenschappen buiten het kader van de 2-dimensionale cirkel, bv.:

· wanneer men op een bol 3 onderling loodrechte cirkels definieert (bv. eerste vertikaal, meridiaan en horizon), dan hebben die cirkels 6 snijpunten (zenit/nadir, oostpunt/westpunt, zuidpunt/noordpunt) die hen in 12 kwartcirkels verdelen.


Allemaal heel aardig, maar een beetje naast de kwestie. Omdat we met een twaalfdeling van het tweedimensionale zon/aarde-baanvlak te maken hebben, moeten we de meetkundige eigenaardigheden van dié twaalfdeling beschouwen. Dat vlak kan beschouwd worden als een cirkel met onbepaalde straal. Dit is wat 12 met de cirkel doet:


1. De twaalfdeling van de cirkel, d.i. de hoek van 30°, overbrugt de tegenstelling recht/rond, straal/omtrek. Zij verwezenlijkt een soort kwadratuur van de cirkel via de uitzonderlijke eigenschap dat zij een rationale deling van de omtrek met een rationale verdeling van de straal combineert (sin 30° = ½), d.i. een verdeling in een geheel aantal gelijke delen. Zij verdeelt namelijk in één beweging de straal in twee en het kwart van de omtrek in drie. Andere hoeken zijn zelf irrationaal of hebben een irrationale sinus (loodrechte projectie op de straal), of beide.


2. Wat wereldmodellen zoals de dierenriem doen, is de oneindigheid van de wereld door een eindig verzameling “tekens” vervangen om het oneindige handelbaar te maken. Dit wordt meetkundig uitgebeeld door de vervanging van de cirkel (als veelhoek met oneindig veel oneindig kleine zijden) door een veelhoek met een geheel en eindig aantal zijden met eindige (en gelijke) zijde. “Verdeel en heers”, maak het oneindige handelbaar door het een eindige indeling te geven. Onder de veelhoeken zijn er drie extra rationaal, in deze zin dat hun oppervlakte in rationale verhouding tot de straal van de cirkel staat. Het brons is voor de ruwste rationale benadering van cirkeloppervlak pi (3,1415928…), namelijk het ingeschreven vierkant met oppervlakte = 2. Het zilver gaat naar de het omgeschreven vierkant met oppervlakte = 4. Het goud komt toe aan de ingeschreven 12-hoek, met oppervlakte = 3, de beste gehele benadering van de cirkeloppervlaktewaarde pi. Andere in- of omgeschreven regelmatige veelhoeken hebben niet-gehele en meestal zelfs irrationale waarden als oppervlakte. Merk op dat deze en vorige eigenschap het van bij de Grieken bekende wantrouwen jegens het irrationale/oneindige vertonen, de voorkeur voor het heldere gehele getal.


3. De twaalfdeling is de natuurlijkste verdeling van de cirkel, omdat haar constructie geen nieuwe componenten vergt behalve degene die in de constructie van de cirkel zelf gebruikt zijn, namelijk: het gegeven middelpunt en de gegeven straal. Men behoudt de passeropening (= de straal) en verplaatst de passerpunt naar eender welk punt op de omtrek, dan krijgt men een tweede cirkel die de eerste op twee punten snijdt; daar zet men dan de passerpunt, enz.; resultaat zijn zes cirkels rond de grondcirkel, welker snijpunten een zespuntige ster vormen, met zes buitenpunten en zes binnenpunten, elkaar opvolgend over hoeken van 30°, en met zijden gelijk aan de straal van de cirkel. Dat je hier geen gewone 12-hoek hebt, maar en afwisseling van punten op en buiten de grondcirkel, beantwoordt aan de symbolische structuur in de dierenriem, namelijk de afwisseling van positieve en negatieve tekens.


Deze eigenschappen gelden altijd en overal, zij zullen nooit veranderen. De symboliek van 12 heeft eeuwigheidswaarde.