dinsdag 13 februari 2018

De moord op Mellie Uyldert



(Nucleus, katholiek en conservatief maandblad, Brugge, juni 2002)


“Historisch gezien is het antifascisme een propagandaterm uit de communistische leugenfabriek. De hedendaagse variant draait desondanks op volle toeren.” (Dirk-Jan van Baar, HP/De Tijd, 18-2-2000) Pim Fortuyn is niet de enige die recent als “fascist” belasterd is. Wel was hij belangrijk genoeg om daarvoor vermoord te worden, terwijl anderen voorlopig alleen gebrandmerkt en gebroodroofd worden. Dit overkwam zelfs de lieve oude dame die ons kruidenthee schenkt in haar oude huisje in de Gooise gemeente Bussum.



Mellie Uyldert was decennia lang bekend als kruidendame en astrologe. Men hoefde het niet met haar excentrieke ideeën over natuurgeneeskunde en kosmische samenhangen eens te zijn. Uiteraard werd haar huisapotheek wel eens bekritiseerd door orthodoxe medici, en haar fantasierijke filosofie leverde wel eens stof voor satire. Maar niemand twijfelde aan haar goedaardigheid. In 1983-84 kwam zij echter in opspraak met de stelling dat Surinamers hier niet thuishoren en beter naar hun land van herkomst kunnen terugkeren. En met beweringen uit linkse hoek als zou zij tijdens de bezetting voor de collaboratiepers gewerkt hebben. Prompt lieten de New Age-blaadjes en verenigingen die haar om lezingen en artikels plachten te vragen, haar vallen. Sindsdien wordt zij vaak alleen nog genoemd als “de beruchte extreemrechtse Mellie Uyldert” en dergelijke, alsof al haar werk over “de verborgen kracht van edelstenen” en “moeder Aarde’s levend lichaam” slechts een omslachtige camouflage was voor een boosaardig opzet: het nazisme te propageren.



Volgens Felix Zwitser (Mellie Uyldert, de Onbegrepen Wijze Maagd, 1984) kiest zij als openingszet “bepaalde respectabele opvattingen om dan allerlei dubieuze en kwalijke zaken naar binnen te smokkelen (…) Als Uyldert en haar publiek eenmaal op dezelfde golflengte zitten, begint ze andere signalen uit te zenden. Haar argeloze lezers hebben dat misschien niet meteen in de gaten en dreigen dan verstrikt te raken in opvattingen die ze in andere omstandigheden wellicht nooit hadden geaccepteerd.” Deze samenzweringstheorie wordt met instemming geciteerd door Marc Spruyt (De Morgen, 14-4-2001), die zegt dat ze daarbij “uiterst geraffineerd te werk gaat”. Haar dikke boeken over astrologie zijn volgens hem slechts een geraffineerde truc om het daarin één enkele maal terloops genoemde nazisme (dat zij in haar schema van “planetaire correspondenties” onder de contraire planeet Uranus klasseert, zoals het collectivisme bij Neptunus zou passen) uit te dragen. Merk op dat Spruyt in zijn linkse ochtendkrant, die de liberalisering van euthanasie propageert, Mellie Uylderts uitspraak ten gunste van euthanasie aanhaalt als bewijs nummer één voor haar nazi-opvattingen.



Een veelgebruikt bewijs ten laste is Mellie Uylderts stelling dat er mensen zijn die het kwaad uit hun omgeving op zich nemen en uitboeten, wat hun een smartelijk leven oplevert, en dat ondermeer de joden deze tendens vertonen, met Jezus slechts als extreemste voorbeeld. Zie je wel, zeggen onze antifascisten: ze praat zelfs de Holocaust goed! Al die brave mensen die haar kruidenrecepten gebruiken, moeten wel schrikken als ze vernemen wat voor iets duivels ze met haar Lexicon der Geneeskruiden binnengehaald hebben. Om kruidenvrouwtjes op de brandstapel te krijgen begon men vroeger over de duivel, vandaag haalt men er als eigentijdse duivel Hitler bij.



Het gaat hier om ernstige beschuldigingen, dus gingen we haar om haar eigen versie vragen. Haar verhaal begint met een verrassende onthulling, verassend althans voor wie haar in de nazi-hoek wil duwen:


“Ik ben geboren in 1908 in Blaricum. Ik heb altijd in het Gooi gewoond: Laren, Bussum, Huizen. Mijn moeder was volbloed joodse, dus volgens de joodse wet ben ikzelf ook joods. Maar zij was bekeerd en actief christen. Ik dacht dus nooit over mezelf als joods en stond ook niet als joods bekend in het dorp Huizen waar ik later onder de Duitse bezetting woonde. Mijn moeder was lerares Duits, ze had een jaar in Duitsland gewoond en had veel Duits cultuurgoed meegebracht: Kerstmis vieren met een kerstboom, nieuwe inzichten over gezond leven, al die typisch Duitse dingen van toen.”



Het kan nuttig zijn eraan te herinneren dat er vóór de nazi-tijd een sterk Duits-joodse symbiose bestond. Theodor Herzl stelde het Duits voor als taal van zijn op te richten Judenstaat, en Frankrijk verdacht de joodse kapitein Dreyfus van spionage voor Duitsland. Jiddisch was trouwens een variant op het Duits. In Frankijk en Polen en allicht ook de Nederlanden waren jodenhaat en Duitserhaat nauw verweven. In de familie-achtergrond van Mellie Uyldert speelt die symbiose dus ook een rol. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was haar moeder een mikpunt van de anti-Duitse gevoelens die toen ook in het buiten de oorlog gebleven Nederland ontstonden. Anderzijds heeft de toen in Duitsland florerende liefde voor de natuur haar beslissend beïnvloed:



“Ik ben vegetarisch opgevoed. Van mijn moeder heb ik de liefde voor de natuur geleerd. Zonde, dat is alles wat niet gelijkloopt met de ordening die God zelf bij de schepping heeft gegeven. Maar mensen zijn eigenwijs, gaan tegen de natuur in. Je moet naar je innerlijke stem luisteren, naar je intuïtie, dat wat we vanzelf weten.”





Onderduiken




Dat Mellie met de Duitse bezetter kennis gemaakt heeft, klopt. Maar niet helemaal in de door haar linkse vervolgers bedoelde zin:



“Het was in de winter 1940-41. Ik herbergde twee joodse vrouwen, een uit Duitsland en een uit Oostenrijk. Ik heb hun echte naam nooit gekend. De vluchtelingenorganisatie liet zo weinig mogelijk weten, dan kon je immers niets verraden. Mijn man was van ons weggegaan, mijn eigen zoon en dochter had ik uitbesteed bij een boerenfamilie, want daar was tenminste eten. Het is op hun kamertjes dat de vluchtelingen logeerden.



“Op die Oostenrijkse heb ik me één keer echt kwaad gemaakt. De afspraak was dat ze alleen in de achtertuin mocht, daar kon ze niet gezien worden. Maar toen ik die keer thuiskwam hing ze over het hekje in de voortuin. Ze zag er typisch joods uit. Het was echt gevaarlijk, want twee huizen verder woonde een familie NSB-ers. Vaak als ik voor het huis met iemand stond te praten, kwam die NSB-vrouw buiten, zogezegd om een een kleedje uit te kloppen of zo, maar in feite om ons af te luisteren. [NSB = Nationaal-Socialistische Beweging, KE]



“Op een dag voelden we dat er gevaar dreigde. De organisatie liet de vrouwen ’s nachts weghalen. De volgende dag al was het mis. Mijn huis was de helft van een tweewoonst en de buren klopten op de gemeenschappelijke muur om me te waarschuwen. Ik hoorde zware stappen rond het huis. Ik kreeg huiszoeking. Ze vonden niets.



“Ik heb ook nog een zoon van een vriendin laten onderduiken. Hij zou anders opgehaald zijn om in een munitiefabriek te gaan werken. Ook bij hem kreeg ik na een tijd een voorgevoel van: nou moet je weg. Later kwam er een huiszoeking, dan zochten ze naar een extra tandenborstel en zo.



“Ik had nog een gewone huurster. Met haar keek ik soms samen in een plaatjesboek naar prenten van copieuze maaltijden, wanneer we zelf geen eten hadden. De honger toen heeft me mijn tanden gekost door het gebrek aan calcium. De onderduikers hadden meer dan wij. Die organisatie bezorgde hun dingen waaraan wij toen gaandeweg gebrek kregen, naaigaren bijvoorbeeld.”





Duitsland en Duitsers




Aan haar actieve sympathie voor en riskante hulp aan onderduikers hield zij echter geen haat jegens de Duitse medemens over. In die tijd was er een volgehouden onderscheidingsvermogen nodig om het nazisme te haten en de Duitsers niet:


“Eén van die soldaten zag tijdens de huiszoeking mijn boekenkast en vroeg of ik professor was. ‘Ich bin nur Lehrerin’, zei ik. ‘Meine Geliebte in Deutschland ist auch Lehrerin’, antwoordde hij. Die Duitsers, dat waren ook maar gewoon mensen. Zijn maat riep hem naar buiten, en bij het vertrek verontschuldigde hij zich voor het ongemak: ‘Ich tue auch nur meine Pflicht.’



“Ik ging toen naar de vrij-katholieke kerk. Tijdens de dienst werd daar gezegd dat alle mensen onze broeders zijn. Maar achteraf hoorde je die mensen tegen elkaar kwaad spreken over de Duitsers. Die huichelarij! Na een tijd ben ik uit die kerk weggebleven.”



Maar dat deed niets af aan haar verontwaardiging over de Duitse agressie:



“Toen Duitsland Nederland binnenviel, hoorden we de zware vliegtuigen. Ik ging op de piano het Wilhelmus spelen, en ik zong het uit volle borst. Je moest het gewoon uiten, ik was zo verontwaardigd. Op het tafelkleed heb ik een stuk tekst van het Wilhelmus geborduurd. Nee, ik heb nooit ergens ingezeten dat met de Duitsers meedeed. Maar nadien zijn ze me van vanalles gaan betichten omdat ik voor de vrede was.”



En die schrijvende collaboratie in het Haagsch Maandblad dan?



“Ik schreef artikels voor wie mij erom vroeg. Ik moest nu eenmaal geld verdienen en ik kon goed schrijven. En zo is er via tussenpersonen wel iets in dat blad verschenen. Ik wist helemaal niet dat dat een NSB-blad was.”



Haar critici zullen allicht om bewijzen vragen. In een Sovjet-showproces ligt de bewijslast immers bij de beschuldigde; in een rechtsstaat ligt die echter bij henzelf. Zij hebben evenwel weinig “bewijsmateriaal” nodig om tot verregaande besluiten te komen:



“Het gerucht dat ik een nazi zou geweest zijn, is begonnen met een krantenbericht, dat iemand mij toegestuurd heeft, over een briefje dat in een Duitse nalatenschap gevonden is. Die Duitser schreef aan een andere: ‘Je moet die Mellie Uyldert vragen voor je blad, want ze kan schrijven.’ Maar die man hééft mij niet gevraagd. Ik zou er ook niet over gedácht hebben om voor de vijand propaganda te gaan voeren.”



Iemand met echte nazi-sympathieën zou overigens niet gewacht hebben tot ze gevraagd werd. Het feit zelf dat iemand nog kon voorstellen om haar te vragen is op zich al een bewijs dat ze géén collaboratrice was. We hebben hier te maken met een gedreven overinterpretatie, spijkers op laag water zoeken om uit een neutraal en onbelangrijk feitje toch maar iets verdachts te kunnen puren. Waarom doen mensen dat?




Verklikkers




“De man die beschuldigingen rondstrooide, Gjalt Zondergeld, heb ik bij mij thuis uitgenodigd. Hij had een misvormd gezicht, misschien zocht hij wel zijn wrok daarover goed te maken door mensen te betichten. Ik had medelijden met hem. Ik zei hem dat wat hij geschreven had, niet waar was, maar hij zei: ‘Ik geloof u niet.’



“Ik heb het er met mijn uitgever over gehad of we geen proces moesten aanspannen om die laster te doen ophouden. Hij zei dat het beter was van niet, dat het wel zou overwaaien, maar het is me sindsdien blijven achtervolgen. Zo stonden eens, toen ik een lezing ging geven, bij de ingang een groep jongeren pamfletten uit te delen waar allerlei lelijks in stond over mij. Ik vroeg hen om binnen te komen en met eigen oren te horen wat ik werkelijk te zeggen had. Maar ze durfden niet, blijkbaar bang om onder mijn invloed te komen. De vrouw die mijn lezing georganiseerd had, sprak hun flink toe dat ze dan maar beter konden opkrassen. Dat zijn domme jonge mensen die weinig in hun mars hebben maar die toch iemand willen zijn, en dan gaan ze maar mensen bij de politie aanbrengen en zo.”



Ziedaar de observatie van iemand die de bezetting meegemaakt heeft en onder dreiging van verklikkers onderduikers geholpen heeft: de psychologie van de hedendaagse “antifascisten” is sterk vergelijkbaar met die van de verklikkers in de nazi-tijd. Mensen beschuldigen is een gemakkelijke manier om jezelf belang te geven, samen met een pervers machtsgevoel. Verder is het in ieder geval onbetamelijk hoe jongeren oude mensen de mantel uitvegen:



“Ze begrijpen ook totaal niet wat het leven onder de oorlog was. Alleen daarom kunnen ze zo ongenadig zijn. Ik zat eens in een Amsterdamse radiostudio voor zo’n call-in programma, en er kwam een telefoontje: ‘Is het waar dat u een brief geschreven hebt aan de zwarte weduwe?’ [d.i. Florrie Rost Van Tonningen, weduwe van NSB-topman Marinus Meinoud Rost van Tonningen – KE] Ik ben eerlijk en ik kom op voor mijn daden, dus ik antwoord: ‘Ja, dat heb ik gedaan, namelijk toen het Nederlandse volk overwoog om aan de staat te vragen, haar haar weduwenpensioen af te nemen.’ Dat was toch afschuwelijk? Ik wou haar troosten met een vriendelijk briefje. Ik ken haar niet, heb haar nooit ontmoet en weet amper wie haar man was. Al wat ik weet is dat zij helemaal achter haar vermoorde man stond.”



Wat die oude dame niet begrijpt is dat jeugdig respect voor ouderen, loyauteit tegenover je man of vriendelijkheid jegens de foute getroffenen van een verlate repressie totaal verouderde waarden zijn. Dat soort menselijke gevoelens past niet in een gesovjetiseerde samenleving die het persoonlijke aan het politieke onderwerpt.



Volgens Marc Spruyt (De Morgen, 14-4-2001) verheerlijkt Mellie Uyldert net als de nazi’s de oorlog als een goed op zich, vandaar haar “geregeld met heimwee terugdenken aan de Tweede Wereldoorlog als een tijd waarin het geestelijke het op het materiële won”. Het is welbekend dat talloze spiritueel gerichte mensen de ontberingen en tegenslagen in hun leven beschreven hebben als momenten van rijping en ontwaken. Materialisten kunnen dat pervers vinden, maar het is gewoon een wijdverbreid menselijk feit. Zo noemde de Belgische politicus Robert Houben (Knack, 6-10-1982, p.124) de oorlogstijd “de mooiste jaren van mijn leven”.

De ontbering hoeft daarom niet het effect van oorlog te zijn, en Mellie Uyldert verheerlijkt ook nergens de oorlog als zodanig. Dit in tegenstelling met mensen in de fascistische sfeer als bv. de jonge Ernst Jünger of Julius Evola, of zelfs Arnon Grunberg die verklaard heeft: “Oorlog is ook een frisse wind, een toestand waarin de mens even schaamteloos kan zijn en de liefde voor zijn leven kan herwinnen.” (Humo, 30-4-2001, p.144). Vandaag zegt Mellie: “De mensen leven ongezond door overdaad. In de oorlog kon dat niet, en die ontbering hield lichaam en geest wakker.”





Onhygiënisch




“Nederland is vol”: de uitspraak wordt aan koningin Juliana toegeschreven, ze zou ze gedaan hebben tijdens haar troonredes in 1952 en 1979. Ook de sociaal-democraat Willem Drees jr. zei dit in 1970 met zoveel woorden. Dat belette een rechter niet om Hans Janmaat voor dezelfde uitspraak te veroordelen, en evenmin belette het links om met stille goedkeuring van de politici een bomaanslag op hem te plegen, waarbij zijn vrouw een been verloor. Pim Fortuyn drukte zich daarom voorzichtiger uit: “Nederland is druk.” Voor de generatie van Mellie Uyldert is dat geen politiek standpunt, maar een klinkklare vanzelfsprekendheid:



“Ik vind dat er teveel mensen zijn in Nederland. Dat is onhygiënisch. Allerlei mensen worden door hun familie naar hier gehaald. Ik heb niets tegen buitenlanders, maar de verhouding deugt niet meer. Dat luilekkerland hier trekt mensen aan.”


Zelfs jongere mensen van onverdachte gezindte zien het zo, bv. de Vlaamse socialist Louis Tobback met zijn uithaal tegen asielbedriegers die hier neerstrijken “als meeuwen op het stort”. Maar bij Mellie Uyldert gaat het niet om afkeer tegen vreemdelingen, wel om een aloude afwijzing van de overbevolking, die zij soms ook feministisch inkadert. Anders dan de racisten wil zij de blanke Nederlandse vrouw niét tot een demografische wedloop met haar zuiderse seksegenotes bewegen:



“De mens is bezig de geslachtsverschillen te verliezen. Vrouwen worden zelfstandiger, hebben vaak geen zin meer in het huwelijk, en dat is goed want er zijn hier al te veel mensen.”



Wie vanuit ecologische overwegingen de overbevolking aanklaagt en tegelijk tot het extreem-rechtse kamp gerekend wordt, krijgt tegenwoordig echter het verwijt van “haat jegens de mensheid”. Nochtans is het niet groen-rechts maar wel groen-links dat daadwerkelijk mensenlevens opoffert aan het leven van de natuur: de UNA-bomber, het Animal Liberation Front, Volkert van der Graaf.



In het werk van de vredelievende mevrouw Uyldert zou men echter wel een pleidooi tegen rasvermenging aantreffen. Spruyt citeert uit haar blad De Kaarsvlam de idee dat rasgemengde individuen vaak “huichelaars en zenuwpatiënten” zijn. Destijds een wijdverspreide opvatting, maar vandaag (ook voor ondergetekende) toch moeilijk aanvaardbaar. Doet zij hiervan afstand?



“Dat neem ik niet terug. Waar ik daarbij aan dacht, zijn de Indo’s, de kinderen van Nederlandse kolonialen en Oost-Indische vrouwen. Ik heb er vele gekend, dat waren erg zielige mensen die eronder leden dat ze nergens echt bijhoorden en door beide zijden geminacht werden. Ze zochten dan maar elkaars nabuurschap op in een straat in Den Haag die daarom Nieuw-Oost-Indiëstraat heet. Anderzijds, ik ben zelf het product van een gemengd huwelijk, en dat is een verrijking omdat ik beide zijden, joods en Nederlands, beter begrijp.”





Besluit




Daarmee hebben we al een vrij goede kijk op de opvattingen van Mellie Uyldert inzake de hedendaagse taboe-onderwerpen. Niet helemaal in overeenstemming met de officiële norm,

maar evenmin “ontleend aan het nationaal-socialisme”, zoals Marc Spruyt beweert. Het is een populaire doch welbeschouwd erg dwaze misvatting dat rasdenken gelijk stond met nazisme, en dat de Tweede Wereldoorlog een strijd tegen het racisme was.



De VS kenden nog volledige rassensegregatie, ook in het leger dat tegen de Duitsers vocht. De West-Europese koloniale machten beoefenden eveneens rassenongelijkheid in hun kolonies. Wat de Sovjet-Unie betreft, maarschalk Zjoekov verklaarde eens dat hij zich door een mijnenveld niet liet tegenhouden: “Dan stuur ik daar eerst mijn Aziatische troepen door”, want het leven van een Kirgiez of een Jakoet was minder kostbaar dan dat van een Rus. De anti-Japanse oorlogsleiders Jiang Jieshi (Tsjiang Kaisjek) en Mao Zedong geloofden beiden in de superioriteit van het Chinese ras. Het geloof in rassenongelijkheid was wereldwijd de norm; het minst racistisch was misschien nog Mussolini’s fascisme met zijn sterke joodse deelname en zijn plannen om van de Ethiopiërs echte Italianen te maken; of Subhas Chandra Bose’s collaboratieleger, dat in tegenstelling met het Brits-Indische leger niet naar kaste en religie gesegregeerd was. Racisme was bij de vijanden van de nazi’s, ook bij de westerse democraten, geen foute steen des aanstoots maar integendeel een evidentie.


Dezelfde kringen die Mellie Uyldert het leven zuur maken, hebben enkele jaren geleden ook Rudolf Steiner, grondlegger van de “antroposofie”, van racisme beschuldigd. Zij haalden uitspraken van hem aan, bv. dat negers als kinderen, blanken als volwassenen en indianen als bejaarden zijn (de bevoogding van negers door blanken en het uitsterven van de indianen zijn in dat licht maar normaal…). Zijn volgelingen probeerden dat te ontkennen of te minimaliseren door met weer andere citaten uit te pakken, bv. dat rasvermenging volgens Steiner een normaal gevolg van de aanstaande niveauverhoging van de evoluerende mensheid zal zijn. Maar ik zou zeggen:

natuurlijk heeft Steiner racistische uitspraken gedaan. Hij groeide op eind 19de eeuw, toen de Britse premier Benjamin Disraeli de rassenkwestie tot “sleutel der wereldgeschiedenis” uitriep, waarbij “niet taal of religie maar alleen bloed het ras bepaalt” (Endymion, p.249-250); en hij stierf in het interbellum, toen de regeringen van democratische landen als Zweden en de VS eugenetische maatregelen uitvaardigden. Uiteraard moeten hedendaagse Steiner-volgelingen de moed hebben om luidop te zeggen dat de meester zich vergist heeft (bv. met zijn stelling dat zwangere vrouwen die negerromans lezen, een mulatje zullen baren), maar zijn critici moeten evengoed toegeven dat Steiner met zijn racistische uitspraken niet meer was dan een kind van zijn tijd.


Ook Winston Churchill, leider van de strijd tegen het nazisme, was een overtuigd racist, van wie krasse uitspraken over negers, Indiërs, Duitsers en Italianen kunnen aangehaald worden. Men moet er dus geen drama van maken als mensen van de vooroorlogse generatie sommige ideeën over ras nooit helemaal achter zich gelaten hebben. Dat stempelt hen volstrekt niet tot nazi’s.



De jongste jaren zien wij hoe mensen die zichzelf tot antifascist uitroepen, meestal onbenullen die zichzelf met het aureool van de weerstanders willen tooien, het net van het “fascisme” steeds breder uitwerpen. De Zwitsers, IBM, Pius XII en de hele katholieke Kerk, Rudolf Steiner en nu ook Mellie Uyldert, allemaal zouden zij hun materiële of morele steentje tot het nazisme bijgedragen hebben. Zelfs naoorlogse bewegingen zoals het New Age-fenomeen worden met terugwerkende kracht aan het nazisme gekoppeld. Toevallig allemaal mensen of instellingen die je veilig kan aanvallen omdat zij toch niet zullen terugslaan. Ziedaar dus een heel wat veiliger “antifascisme” dan dat van iemand die in bezet Nederland joodse en andere onderduikers onderdak verschafte. Ook een heel wat boosaardiger, dat goede mensen besmeurt met een beschuldiging die in het huidige opinieklimaat als het ultieme doodvonnis geldt.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten